Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1780(1780)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 47] [p. 47] Klagten van een Afrikaner in de mynen van Peru. 1. ô Onbepaald vermogen! Kunt Gy gedoogen, Dat m'ons uit onze waereld sleept? Na andre Landen overscheept? Dat m'ons verkoopt, veracht en smaad? Met helsche Keet'nen overlaad? Dat die goudzieke Slaven Ons levendig in d'Aard begraven? ô Grootste! wreek ons lot! Verplet, verplet dat Rot! Verplet dat Rot! Verplet dat Rot. 2. Myn Gae! myn lieve Panden! Zyt ge ook in handen Van dat vloekwaardige Gebroet? Voor wien ge, als ik, de Aarde wroet? Sterft! sterft! ontslaat U van Uw pyn! 't Is beter niet, dan dus, te zyn. De vloek rust op ons leven! Volgt! volgt! laat ons kloekmoedig sneven! My zet de wanhoop aan, Met vreugd in 't graf te gaan. 3. Vaart wel! rampzaalge Schimmen! Wier Meesters grimmen, Als bosch-gedrogten, wreed, en fel. Myn Landgenooten! ach... vaart wel!... Maar Gy! gy die U Christ'nen noemt, Uw Godsdienst, als den besten, roemt, ô Wreedste der Barbaren! Gy zult ook eens ten grave varen! Beeft, beeft dan voor de Magt, Die ons heeft voortgebragt. j.v.p. Vorige Volgende