| |
| |
| |
Het voorbeeld van den heer Perrenot en zyne mededeelgenooten, in 's Hage, ter aanmoediging voorgesteld, tot uitrooijing der haatlyke gewoonte, van in de kerken te begraven.
Het begraven in de Kerken, zedert vele Eeuwen, in Europa in gebruik, en uit bygeloovigheid herkomstig, is nu, zints eenigen tyd, wegens deszelfs schadelyken invloed, op de gezondheid der Menschen, het voorwerp geweest van de aandagt veler voorname Mannen, die hun best gedaan hebben, om de bygeloovigheid en schadelykheid dezer gewoonte aan te toonen; ten einde Overheden en Onderdanen te nopen, om van dit gebruik af te zien. - Dit deden de Heren Hofmann, Alberti en Habermann in Duitschland; Haguenot, Rozier en Maret in Frankryk; Allegranza in Italie; en, om van andere Landen niet te spreken, de beroemde Heer Perrenot, voor t eerst onder ons, in t jaar 1748 welke wat later gevolgd werd, door de Heren Te Water en Klûit. Hun schryven was ook naauwlyks bekend geworden, of het werd, by verre de meesten, met toejuiching ontvangen; en in Landen, alwaar men vooronderstellen moest, dat het bygeloof en de dweepzugt aan het uitrooien dezer zoo schadelyke gewoonte den meesten hinder zou hebben toegebragt, om dat ze, door hunnen invloed, nog het naast aan den Throon zaten, zag men Vorstlyke Wetten, en zelfs Mandamenten van Bisschoppen, te voorschyn komen, die het begraven in de Kerken verbooden, of ten minste moeilyk maakten. Italie en Frankryk gaven hier het voorbeeld aan Protestantsche Landen; noemende dit gebruik eene pernicieuse en bygeloovige gewoonte. Dit voetspoor volgde men in Duitschland, zoo wel in die gedeelten, daar men den Roomschen, als daar men den Protestantschen Godsdienst handhaaft; en in vele Vorstendommen werd dit gebruik voor altoos afgeschaft.
Intusschen hielpen, onder onze Nederlanders, nog weinig de Schriften van voorname Mannen, en de voorbeelden onzer Nabuuren; of schoon wy genoodzaakt waren, dezelven met mond en hart toe te juichen; zelfs, niet tegenstaande wy moesten bekennen, dat elk nieuw voorbeeld, welk ons Italie, Frankryk of Duitschland opleverde, eene ware vernedering voor ons was; daar wy veeleer aan hun het voorbeeld hadden b hooren te geven. 't Gebeurde egter, dat eenige Mannen van naam en geleerdheid onderstonden, het ys in dezen in ons Vaderland te breken, en, zoo veel in hun was, toe te brengen, om den voortgang van dit kwaad onder ons te stuiten: door naamlyk uitdruklyk te bevelen, dat men hen, na hunnen dood, buiten Kerken en Steden, onder de open lugt, zou begraven; om dus, ten
| |
| |
minste den levenden, welken zy geen voordeel meer konden doen, geen oogschynlyk nadeel toe te brengen.
Maar deze voorbeelden, hoe lofwaardig op zigzelven, waren, als van enkele byzondere persoonen, niet in staat, om eenig me kelyk nut te wege te brengen, of de aandagt der Natie indiervoege tot zig te trekken, dat, of gehele Steden, Dorpen, Plaatsen, Familien, of een zeker getal van menschen te samen, die voorbeelden volgden. Zy waren te zwak, om den geest van navolging, ons menschen zoo nuttig ingeschapen, te ontsteken, en hoop te geven, tot eene volgende algemene gelukkige omwenteling in dit opzigt. Hoe zeer ook van velen geprezen, hadden zy geen overwigts genoeg, op die verscheiden, schoon zwakke en in den grond veragtelyke oorzaken, welken de meeste vertraging aan den voortgang van deze noodzaaklyke nieuwigheid toebragten; en 't stond 'er naar geschapen, dat ze, weinig of niet, door byzondere persoonen gevolgd wordende, onder ons, wel dra, misschien, geheel in vergetelheid geraakt zouden zyn. Dan gelukkig heeft men, terwyl men zag, dat men in dezen van de Overheid, zo hooge als lage, om min of meer gewigtige redenen, welken ons niet staan te beoordelen, gene hulp of verandering te wagten had, in den Haag iets ondernomen, dat misschien het eenig mooglyk middel is, om dit kwaad ooit onder ons, ten minste grootendeels, uitgerooid te krygen; en 't welk wy hoopen, dat velen sterker ter navolginge zal aanmoedigen.
De Heer perrenot, Domein-Raad van Z.D.H., naamlyk, als een waar Wysgeer, en een opregt Vriend der levenden, zyne Theorie eenmaal in Practyk willende brengen, verzogt, benevens eenige andere Heren, voor ruim een jaar geleden, van Heren Gecommitteerde Raden van Holland, eene plaats in de Graaflykheids Duinen, om aldaar eene begraafplaats voor zig en anderen te mogen stigten; welke hem dan ook in chyns uitgegeven is, om te beheinen of te bemuuren. Zyn Ed., dit Appoinctement uit zyn Request explicerende, heeft, met eenige goede Vrienden, waaronder zelfs sommige Dames van aanzien, en geagte Predikanten, die plaats, groot negen vierkante roeden, doen omzetten, met een zwaren muur, overdekt met Soissons-stenen, hoog omtrent negen en een half voet. Deze plaats ligt slegtsweinige roeden van het eerste huis van Scheveningen, en tegen aan de westzyde van den weg. In derzelver oosterlyken muur is eene Poort, ter wydte van vyf, en ter hoogte van tien vo ten; dezelve is gedekt met een corniche, waar in staat: In hoop van navolging; en daarboven ziet men eene antique urne, of Lykbusch in den smaak det Ouden. Binnen deze bemuuring zyn aan weerskauten vyftien gemetzèlde Graven, van zulk eene diepte, dat 'er drie groote Kisten in kunnen dalen; des 'er in alles negentig Lyken begraven kunnen worden. Doch het zelve mag niet eerder geschieden, dan, na dat, aan ééne der Haagsche Kerken en Officianten of Suppoosten, de volle regten en kosten van eene ordentlyke begrave- | |
| |
nis betaald zyn; overeenkomstig met het geen de Heer Perrenot, by zyn ingeleverd Request, beloofd had. Op ieder Grafstede ligt eene zark, geschikt, om
'er Naamen, Eertytels of Wapens, en dergelyken, op te plaatsen. Op die, ter dekkinge van 't Gebeente van den Heer Perrenet, staan deze eenvoudige regels gegraveerd:
Exuviae jaceant putres procul urbe: nocebam
Qui nemini prudens, noceam ne mortuus opto.
Het welk hier op uitkomt: Myne rottende overblyfsels moeten verre van de Stad liggen: daar ik [levende] vermydde iemand te benadelen, wensch ik zulks ook na mynen dood niet te doen.
Nauwlyks had men begonnen deze Begraafplaats te stigten, of velen beyverden zig om stryd, om voor zigzelven en hunne Vrouwen, of Vrienden, eene Grafstede in dezelve te verkrygen; waar door dezelve, zo wy vernemen, nu al geheel vol zy, en reeds dubbeld vol hadden kunnen wezen. - Zoo deed dit kragtig in 't oogloopend voorbeeld by velen meer af, dan alle de voorgaande beste redeneringen, of aanmoedigen de voorbeelden van verscheiden byzondere persoonen: en wy mogen 'er uit afleiden, dat, indien dit op meer plaatsen, door lieden van eenigen rang, te samen op die wyze wierd ondernomen, dat dan deze gewoonte, na verloop van eenigen tyd, meer velds onder ons zou winnen, dan men 'er zig te vooren van zou hebben durven belooven.
Midderwyl was het te wenschen, dat de Overheden van Steden en Plaatsen zig dezer gewigtige zake recht ernstig konden aantrekken; dat door dezelven overal, buiten het bewoonde gedeelte, behoorlyke plaatsen konden worden aangewezen, ter begravinge van een ieder, welke goedvinden mogt, den levenden na zynen dood niet te schaden. Wy begrypen ligtlyk dat zelfs dit, op sommige plaatsen aanmerklyke zwarigheden onderhevig kan wezen; dan 't komt ons egter voor, dat ze wel uit den weg te ruimen zouden zyn; indien men 'er eens met al die ernst op bedagt ware; welke het gewigt der zake vordert. Het nut, dat hier door aan 't Menschdom, mitsgaders aan de handhaving van den openbaren Godsdienst, toegebragt zou worden, is van zo groot een aanbelang, dat het wel der moeite waardig zy, dat elk der Overheden, in wat plaatse het ook zoude moge wezen, daarop zyne aandagt vestige; en dat het gehele Volk vuurig wensche, dat zulks eenmaal stand moge grypen! Ik zal my hier niet ophouden met de redenen daar voor aan te dringen; zulks is reeds ten overvloede door vele kundige en geleerde Mannen gedaan; hunne Schriften zyn in veler handen; en de gesprekken, geduurende de laatste jaren, in de gemeenzame verkering, over dit onderwerp, hebben ze genoegzaam algemeen bekend gemaakt. Men staat bykans alomme toe, dat de Theorie goed is, maar men schynt tegen de Practyk op te zien; om redenen, die te beuzelagtig zyn, om ze te wederleggen.
| |
| |
Hoe wenschlyk ware 't, dat Nederlands Inwoonders dit eens met de vereischte opmerkzaamheid wilden gade slaan! Dan, zekerlyk, zou deze, gelyk Italie en Frankryk zig uitdrukken, zoo pernicieuse en bygeloovige gewoonte, van in de Kerken te begraven, wel dra trapswyze afnemen, en 'er ten laatste niet meer van gehoord worden. Mogten, en Overheden en Ingezetenen, den algemenen welstand ernstig ter harte nemende, hier toe alle hunne vermogens eendragtig inspannen, ten einde de beste maatregelen te nemen, om ons niet langer onder deze rampzalige overblyfsels van bygeloof te doen zugten! Hier toe zal, hoopen wy van ganschen harte, het uitstekend lofwaardig voorbeeld van den Heer perrenot, en anderen, die zig in dit plan met hem vereenigd hebben, ten gunstigste medewerken. - De Nakomelingschap, welke nu reeds aan deze hunne poogingen, met een zoo zuiver oogmerk van menschliefde, begonnen, de grootste verpligting heeft, om dat zy ten minste, zoo veel hun doenlyk was, getragt hebben, hierin verandering te wege te brengen, met zigzelven deze kosten ten dien einde te getroosten, zal hun, in dat geval, zekerlyk een eerzuil van dankbaarheid oprigten; of zy zal, by mangel van dien goeden uitslag, het hunnen Voorzaten nooit vergeven, dat ze dit loflyk voorbeeld niet gevolgd hebben! |
|