Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1780
(1780)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijDe Oude en Hedendaagsche Kerklyke Geschiedenissen, van wylen den Hooggeleerden J.L. Mosheim, Kanselier der Hoogeschoole te Gottingen, van den Aanvang der Tegenwoordige Eeuwe, tot aan het zes- en zevenstigste jaar derzelve, vervolgd; of Proeve eener volledige Kerk Historie der Achttiende Eeuwe. Door J.A.C. van Einem, Predikant te Genthin en Rotzdorf. Uit het Hoogduitsch vertaald. Tweede Deel. Te Utrecht, by A.v. Paddenburg, en te Amsterdam, by W. Holtrop. In gr. 8vo. 517 bladz.Ons verslag van het Eerste Deel deezer Proeve eener Kerkgeschiedenisse van de Achttiende EeuweGa naar voetnoot(*), heeft onze Leezers genoegzaam den aanleg en aart daar van vertoont. Het toen aangemerkte geldt ook omtrent dit Tweede Deel, in 't welk de beleezene van einem denzelfden voet houdt, en op veele plaatzen niet van langdraadigheid kan vrygesprooken worden: welker verdrietlykheid vermeerdert door eene vertaaling, die vloeibaarheid, cierlykheid, en, niet zelden, duidelykheid ontbreekt. Hier van voorbeelden op te haalen, zou weinig moeite kosten; doch | |
[pagina 566]
| |
wy zullen 'er ons niet mede ophouden. Maar liever den Hoofdinhoud van dit Deel aanwyzen, en één enkel scuk ter Proeve mede deelen. Van einem, in het voorgaande Deel, de Algemeene Kerkgeschiedenis, of derzelver Voor- en Nadeelige Lotgevallen, geschetst hebbende, gaat, met dit Deel, over tot de Geschiedenis der Byzondere Kerken, en vestigt eerst het oog op de Vroegere Kerken, waar onder de Roomsche Kerk de eerste plaats, en verre het grootste gedeelte deezes Boeks, beslaat. Van de Paussen, die, in deeze Eeuwe, den Roomschen Kerkzetel bekleed hebben, vinden wy een tamelyk breed berigt: als mede van den toestand der Monnik en Klooster Orden: waar in de Lotgevallen der Jesuiten, in onze Eeuw zo opmerkelyk, naar eisch, behandeld worden. - De Plegtigheden en Kerkgebruiken; de Kerktugt; de uiterlyke wasdom en gelukkige lotgevallen der Roomsche Kerke, vermeldt onze Geschiedschryver: ons tevens eene Schets geevende van de Geleerdheid, Geleerden en voornaamste Schryvers onder de Roomschen; van de verbetering der Schoolen; en der Universiteiten. - De vermindering der Roomsche Kerken, benevens de Poogingen door de Roomschen aangewend, om de Protestanten op hunne zyde te brengen, en ontwerpen van vereeniging, maaken geen onaangelegen gedeelte deezes Werks uit. - De vervolging der Dissidenten in Poolen en der Protestanten in Frankryk, krygt haare beurt, en voeglyke verf van haatlykheid. - Den Inwendigen Staat der Roomsche Kerke beschryvende, brengt van einem ons onder 't ooge de Kerkvergaderingen; het Leerstelzel; de welspreekenheid op den Predikstoel; de Zedeleer en Geschilkunde; de Bybelwerken; het Leeven en den wandel der Roomschen. - De Geschillen in de Roomsche Kerk gevoerd, verhandelt onze Kerkgeschiedschryver, met eene breedvoerigheid, welke dezelve voor den Protestantschen Leezer verveelend maakt; doch tevens strekt, om ons, in veele gevallen, met verwondering te vervullen, over de domen dwaasheid, noch heerschende in eene zo verlichte Eeuwe als de onze. In het Tweede Hoofdstuk, geeft van einem ons de Geschiedenis der Grieksche en Oostersche Kerke, en beschryft eerst den Toestand der Grieksche Kerke, onder de gehoorzaamheid der Turken, vervolgens onder de Russen; en eindelyk de Onregtzinnige Kerk, of Secten. - ‘Ten opzigte van dit gansche gedeelte der Geschiedenisse, merkt onze Schryver op, dat van de Grieksche en Oostersche Kerk, by gebrek van menigvuldige en echte berichten, minder is te leezen, dan een Liefhebber haarer Historie wenscht te leezen; doch mogelyk zo veel, als ter voldoeninge van het grootst gedeelte onzer Leezeren genoegzaam is’ Dan eene beknopter behandeling van het Eerste Hoofdstuk, en een ruimer gebruik van de echte bronnen tot het Tweede, die hy zelve aanwyst, zou aan het werk eene voeglyker houding, en meerder een- | |
[pagina 567]
| |
paarigheids bygezet hebben. Maar wy herinneren ons, dat de Geleerde van einem, in het eerste Deel, reeds nederig verklaard heeft. ‘Wy willen ons den titel van Historieschryver niet aanmaatigen. Die is voor ons te groot en te eerwaardig. Wy willen slegts het onze tragten toe te brengen, om een goed fondament voor eene goede geschiedenis onzer tyden te leggen. Anderen mogen 'er vervolgens een gebouw op stigten, 't welk meer evenredigheid, bevalligheid en sraaiheid heeft.’ Het lust ons, ter Proeve uit dit Deel, een stuk van algemeenen smaak uit te kiezen en, met onzen Schryver, den Staat der Geleerdheid in de Roomsche Kerke te beschouwen. Hy laat zich dus hooren: ‘Wat betreft de Weetenschappen en Geleerdheid in de Roomsche Kerk; men kan niet ontkennen, dat ze, in zeer veele deelen, tot een veel grooter volkomenheid, dan ooit in deze eeaw, zyn gekomen Men kan dit wel van de geheele Roomsche Kerk niet zeggen. Spanje, Polen, en andere Landen, wierden nog met eene groote duisternis en ongemeen bygeloof bedekt. Doch ook in deze Landen komt men, allengs verders, en wy hebben het beleefd, dat de Koningen van Spanje en Portugal Academien der Weetenschappen, der Historie en Kunsten, in hunne Landen hebben opgeregt. In Spanje zyn opgeregt, de Koninglyke Spaansche Academie, de Koninglyke Academie der Historie; de Koninglyke, zo genoemde Ferdinandische, Academie der drie edele Kunsten, der Schilder Beeldhouw en Bouwkunde; en de Koninglyke Academie der Artzen te Madrid. Deze geleerde Genootschappen steeken, even als in andere Roomsche Landen, byna meer uit dan de Universiteiten. Ontbrak het in Spanje niet aan de vryheid der Drukperste, en aan de onafhanglykheid van de Censuur der Inquisitie, dan zou de Geleerdheid nog veel hooger klimmen. Maar nu worden, door deze gebreken, de werken van vernuft en oordeel onderdrukt, of te eenemaal bedorven. Men staat 'er meer over verzet, dat de Spanjaarden in de Kunsten en Weetenschappen, nog zo verre gevorderd zyn, dan dat men zig verwonderen zoude, waarom zy niet verder zyn gekomen. Elk Boek moet ten minsten drie vergunningen hebben, vóór dat het onder de Pers gelegd wordt. Gemeenlyk wordt het van even zo veele beoordeelaars van Boeken geleezen, en van alles, dat hen niet aanstaat, naauwkeurig gezuiverd, vóór dat het onder de oogen der Menschen verschynt. De Classische Schryvers, die een geleerd Man, in de Kouinglyke Bibliotheek te Madrid, opsloeg, hebben alle, op den titel, de woorden van dien banbliksem, Author Damnatus (een veroordeelde Schryver.). Geheele Voorredens zyn doorgehaald. Veele Spanjaarden belyden zelve, dat de verboden Boeken, doorgaans, de leezenswaardigste waren. Welke stormen hebben menige Spaansche Schryvers moeten doorstaan! Wie weet, by voorbeeld, niet, dat de beroemde joannes de mariana tot eene twintigjaarige gevangenis veroordeeld wierdt, en, uit vrees van iemand te beledigen, zyne Historie niet heeft mogen vervolgen? | |
[pagina 568]
| |
En wat moet men daar by denken, dat de Koning zynen Onderdaanen volstrekt verboden heeft, de Historie van carel den V te schryven?’ Wy vertrouwen, dat 'er zulk een Verbod van den Spaanschen, Monarch is, schoon van einem ons geen bewys daarvoor opgeeft, trouwens dit ontbreekt by wel meer byzonderheden; doch het dunkt ons vreemd dat de Vertaaler, dit te boek stellende, niet geweeten of zich niet herrinnerd hebbe, 't geen in Spanje onlangs, ten opzigte van robertson, is voorgevallen: dit hadt eene Aantekening verdiend, en wy zullen het hier ter eere van den smaak der Spanjaarden opmerken. Robertson, die, in zyne Geschiedenis van America, beweert, ‘dat de Spaanschen langzaamer hand edelmoediger en onbekrompener gevoelens dan die hunner Voorvaderen beginnen te vertoonen’, levert hier van een doorslaand bewys op, immers melden Brieven uit Madrid, dat, op den achtsten van Oogstmaand des Jaars 1777, eene Vertaaling van eenige stukken uit Dr. robertson's Geschiedenis van America, benevens eene Beoordeeling van dit Werk, in eene Vergadering van de Koninglyke Academie der Geschiedkunde voorgeleezen zynde, deeze Academie hem, met eenpaarigheid van stemmen, tot Medelid verkooren heeft (het eerste Protestantsche Lid zeker deezer Academie:) eene eere hem beweezen, ‘ter betuiginge (dus luidt de verklaaring der Academie zelve) van haare goedkeuring voor den yver en moeite, met welke hy zich op de Studie der Spaansche Geschiedenis heeft toegelegd, en als eene belooning voor zyne verdiensten, van zo veel toegebragt hebben, om dezelve op te helderen, en de kennis daar van te verspreiden, onder vreemde Natien, zo door zyne Historie van Keizer carel den V, als door die van de Ontdekking en Verovering van America: twee tydstippen, welke, in de Spaansche Jaarboeken, de gedenkwaardigsten zyn, en de vrugtbaarste in ongemeene Gebeurtenissen. Wyders heeft de Academie een haarer Leden benoemd om zyne Geschiedenis van America in de Spaansche Taale over te zetten.’ - In de voorige Eeuw, luidt de gepaste aanmerking van zeker Schryver, zou zyn verhaal van het begin en den voortgang der Hervorminge, en zyn verslag van de wakkere poogingen der Castiliaanen, tot verdeediging hunner Vryheid, genoeg geweest zyn, om zyne Historie van carel den V te doen veroordeelen, en door beuls handen te laaten verbranden, en de menigte van scherpe aanmerkingen, over het Geestlyk, Handeldryvend en Burgerlyk Bestuur van Spanje, in het beheeren der Spaansche Volkplantingen, zouden ten minsten zyne Geschiedenis van America eene plaats hebben doen krygen, op de lyst der Verbodene BoekenGa naar voetnoot(*). | |
[pagina 569]
| |
Zodanig iets hadt den Vertaaler, die zomtyds Byvoegzels maakt, niet behooren te ontglippen; doch hy schynt, op 't geen hedendaagsch voorvalt, niet zeer te letten, anders hadt hy van ganganelli, in 't breede spreekende, ook zeker diens Brieven en 't geen daaromtrent getwist is, met eene Aantekening verwaardigd. Dan, wy schryven geene Berisping des Vertaalers, en gaan voort met het verslag des Geschiedschryvers, door deezen noodigen buitenstap afgebrooken. ‘Te Lissabon wierdt, in het Jaar 1721, door Koning joannes V eene Academie opgeregt; die de Historie moet beoefenen. - In Polen begint men de Weetenschappen, in onze tyden, insgelyks sterker te oefenen en de Schoolen te verbeteren. Onder de Poolsche Kerklyken en groote Heeren, zyn eenige, by voorbeeld de Graaf zaluski, met zyn Broeder, welke het bygeloof en de onkunde tragten te verbannen, en licht en kennis in veele dingen te ontsteeken en te bevorderen. - In andere Landen der Roomsche Kerke, inzonderheid in Frankryk en Italie, zyn de Weetenschappen, in onze tyden, nog hooger geklommen. En het is eene bekende zaak, dat de Roomsche Kerk, in deze eeuw, op een tamelyk groot getal van geleerde, welspreekende, en bekwaame Mannen roemen kan. Doch alle Weetenschappen zyn niet, op dezelfde wyze, beoefend. In Frankryk legt men zig, inzonderheid, alleen toe op de fraaije Weetenschappen, eenige takken der Historie, de Natuur- en de Medicynkunde. - In Italie, zyn de Geschiedkunde en de Oudheden byna het eenige, wat mag beoefend worden. Eenige Weetenschappen zyn van die natuur, dat ze, volgens de gronden der Roomsche Kerke, voor- en omzigtig moeten behandeld worden. De Godgeleerde Weetenschappen kan men daar zo niet behandelen, als onder de Protestanten. Want men moet zich hoeden, iets te zeggen, het geen tegen de oude geloofsleer zou aanloopen. Dus moet, in deze Weetenschappen, de verbetering zeer gering zyn. By de Rechtsgeleerdheid zyn, in de meeste Roomsche Landen, mede niet vele veranderingen voorgevallen. En zulks is ook niet wel mogelyk. Het Kerklyk Recht is 's Pauzen bolwerk; en het zoude hem kwalyk bekomen, die 'er eenige verandering in maaken wilde. Gevolglyk moet het by het oude blyven. De Franschen alleen hebben, in het Kerklyk Recht, meerder vryheden genomen, dan de overige Roomschen. Het Burgerlyk Recht biedt het Kerklyk de handen, en hierom moet het, in de Roomsche Kerk, insgelyks in zynen ouden staat blyven. Maar in de Wis- en Medicynkunde, in de Historie en Natuurkunde, mitsgaders in de fraaije Weetenschappen, ziet men groote veranderingen in onze tyden. Zo lang als het Ketter gerecht nog alle zyne magt hadt, en de Pauzen nog alles konden heveelen, wat zy wilden, zo lang moesten de Wiskunstenaars, Starre- en Natuurkundigen, by de voordragt hunner Leerstellingen, zeer groote omzigtigheid gebruiken. In de voorgaande Eeuw, | |
[pagina 570]
| |
geraakte de beroemde Florentynsche Wiskunstenaar en Starrekundige galilaeus a galileis, deswegen in banden der Inquisitie, en in groote moeijelykbeden, om dat hy opentlyk beweerde, dat de Zon stil stondt, en de Aarde rondom dezelve draaide. Dergelyke stellingen noemde men toen nog Ketteryen. De Groot Hertog van Florence, in wiens dienst deze Man was, hadt veel moeite om hem uit deze moeilykheden te redden, en galilaeus moest, wilde hy zyne vryheid we ierkrygen, zyn stelling herroepen. Maar hoe zeer zyn de tyden veranderd! Thans staat het elk vry, zyne gedagten in deze Weetenschappen te uiten, zonder dat hy, wegens zyne leerstellingen, verdrietlykheden behoeve te duchten. Met de Wysbegeerte is het, byna, op dezelfde wyze, gelegen. In de voorige Eeuw moest men, Frankryk uitgezonderd, nog gestaadig, naar de oude schoolwyze philosopheeren; maar in onze tyden, heeft men van deze strengheid afgezien, en men heeft hoope, dat de Philosophie, ook in de Roomsche Landen, veel hooger trappen zal beklimmen. - In Duitschland, begint men de oude Philosophie te verstooten, en de meer zuivere te bevorderen, hoewel het eene bekende zaak is, dat zig de Protestantsche en Roomsche Landen, zeer merkelyk, door licht en duisternis, zelfs in andere Weetenschappen, onderscheiden. P. andr. gordon, een Benedictyner Monnik, en Hoogleeraar in de Wysbegeerte te Erfurt, stelde de nieuwere Tolfiaansche Philosophie boven de Schoolsche, hoewel by, deswegen, verkeerde oordeelen van zyne Medebroeders moest verdraagen. In Beijeren, tragtte ook de Keurvorstlyke Academie de nieuwe Philosophie uit te breiden. In Frankryk philosopheert men, gelyk bekend is, vry. In Italie werpt men, in het Venetiaansche en Florentynsche, meer en meer de oude banden af. In de Landen van den Paus, gaat men nog omzigtig te werk. Allengs zal men, denkelyk, de Aristotelische slaaverny verbannen. Inmiddels blyft nog ongemeen veele onkunde in alle Weetenschappen in de Roomsche Kerk overig. En men moet zig verwonderen, dat aan den éénen kant eene menigte van kloeke, bekwaame, en schrandere Mannen opkwamen, maar aan de andere zyde er een nog grootere menigte van blinde, onkundige, en bygeloovige Mannen in deze Kerke zy. Dit kwaad ontstaat meestal van de Roomsche Academien, die nog de moeder der onkunde in de Roomsche Kerk zyn. Zo lang als deze voedsters der weetenschappen en geleerdheid geene meer zuivere en voedzaame melk aanbieden, zo lang zal de geleerdheid maar een zwak kind gelyk blyven. Men laat het nog meestal, by het onde berusten, hoewel men niet ontkennen kan, dat men eenige Roomsche Universiteiten, van welke wy vervolgens zullen spreeken, veranderd en verbeterd heeft. Meerendeels zyn die deelen der Geleerdheid, welke in de Roomsche Kerk geoefend worden, niet op de Universiteiten, maar door andere geleerde en kloeke Mannen, verbeterd geworden. De | |
[pagina 571]
| |
voornaamste Universiteit, in de Roomsche Kerk, is wel die van Parys. Doch men heeft daar nog niet zo veel roemwaardige schreeden gedaan, als men hadt moeten doen. Die het hart hebben, nutte veranderingen en nieuwigheden te maaken, hebben ongemeen veel verdriet. In onze tyden, heeft zig de beroemde rollin toegelegd, om de Welspreekenheid en Weetenschappen op eenen beteren voet te brengen. Hy heeft ook met groote goedkeuring geleeraard. Maar zyne Amptgenooten hebben hem ook vervolgd, en, hadt hy geen sterken arm aan 't Hof gehad, dan zou hy, zekerlyk, in groote moeilykheden zyn geraakt. Dit voorbeeld maakt de overige Professoren om- en voorzigtig. Zy leeraaren daarom even zo als hunne Veorvaders deeden. En even als te Parys, zo is het ook met andere Roomsche Universiteiten geiegen. De voornaamste rede daarvan is, dat de oude Academische wetten, die tevens de leerwyze voorschryven, nog meestal haare kragt behouden. Dewyl er zig de Professoren naar moeten schikken, zo kunnen zy niet beter en wyzer leeraaren. Deze oude wetten nu kunnen niet wel eer worden afgeschaft, vóór dat men den Paus, onder welken de Hoogeschoolen staan, de magt daaromtrent allengs beneemt, gemerkt, ze als een gedeelte der Geestlykheid beschouwd worden. En te Rome heeft men dit armhartig grondbeginzel, daar moet niets worden veranderd.’ |
|