zyde overhellen. Ze zyn allen geschikt om den Leezer op te leiden tot een eerbiedigen wandel voor Gods aangezigt, tot eene ernstige betragting der gezellige pligten des Menschlyken Leevens, en tot een geregeld gedrag in alle omstandigheden. De manier van uitvoering is gemeenlyk zeer wel ingerigt naar den aart van het onderwerp, duidelyk, overtuigend en inneemend; en in de vertaaling heeft men, om deeze en geene onderwerpen te verleevendigen, 'er, op eene gepaste wyze, nu en dan. eenige dichtkundige bedenkingen van onze Nederlandsche Dichters en Dichteressen ingevlogten, die meermaals aan de behandeling eene bevalligheid byzetten. Men heeft des alleszins reden om dit Werkje te tellen, onder de leerzaame Schriften, die een nutten invloed op het zedelyk character van den Leezer kunnen hebben. Tot een voorbeeld hier van diene eene hoofdaanmerking wegens de deugdzaame gemoedsgesteltenis, daar Apostel Petrus zyne tydgenooten toe vermaant, als hy 1 Pet. III. 8. zegt: zyt met inn rlyke barmhartigheid beweegd.
‘Het geen onze Medeschepsels gevoelen, in onzen eigen boezem over te brengen; ons zelven te onderstellen, geplaatst te zijn in hunne omstandigheden, en te overweegen, hoe wij in denzelfden staat zouden aangedaan worden, is eene gesteldheid, die, ons hebbelijk zijnde, de groote beweegveer is van alle gezellige deugd.’ - De opsteller van dit Vertoog op deeze wyze aangevangen hebbende, merkt verder aan, dat integendeel eene gansche reeks van ongeregeldheden, uit gebrek van een beginzel van meewaarigheid, gebooren worden; 't welk, naar maate dat het algemeener worde, ook des te meer wanorde in de maatschappy moet veroorzaaken; des het voor allen van 't uiterste belang zy, naar des Apostels les met innerlyke barmhartigheid beweegd te weezen, of te gevoelen met, zo wel als voor, onze medemenschen. Ter kragtiger aanpryzinge nu van deeze zo beminnelyke gemoedsgesteltenis bepaalt zig onze Schryver voorts, wel inzonderheid, tot het ontvouwen van derzelver invloed op onze handelingen in de drie volgende opzigten. ‘Indien ze altijd behoorlijk werkte, zegt hij, zou ze ons leeren inschikkelijk te zijn, omtrent die geenen, welke van ons in het stuk van den Godsdienst verschillen; - zou ze ons geneigd maaken om de dwaalingen en zwakheden van onzen naasten in een gunstiger licht te beschouwen; - en ze zou dat misverstand en die twisten voorkomen, welke dikwils uit zeer beuzelachtige omstandigheden ontstaan, maar doorgaans de bronnen zijn van veel kwaad en onheilen.’, - Ieder deezer opgemelde hoofdaanmerkingen worden in dit Vertoog breeder ontvouwd; doch om niet te uitvoerig te worden, zullen wy ons alleen tot de opgave der eerste bepaalen.
Indien wij, dus vervolgt onze Schrijver, indien wij eene hebbelijkheid hadden van meegaande te zijn met anderen, zouden wij inschikkelijkheid gebruiken, ten aanzien van hun, die in Godsdienstige gevoelens met ons verschillen.