Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1780
(1780)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijVerzameling van Historiesche en Politike Tractaaten, voorheen uitgegeeven door den Historieschryver J. Wagenaar. Tweede Deel. Te Amsterdam, by Yntema en Tieboel, 1780. In gr. octavo.By de in het eerste Deel deezer Verzamelinge bewaarde losse Geschriften van den geëerden Wagenaar, welken men door dit middel voor de verstrooijing poogt te behoudenGa naar voetnoot(*), komen in dit tweede Deel nog eenige Stukjes van die natuur, welken dit behoedmiddel niet minder verdienen; te meer, daar ze veelal naauwlyks op zichzelven te bekomen zyn. Hier ontmoet ons in de eerste plaets het Koffyhuis-praatje, met den daarnevensgaanden Patriot; twee Geschriften door dien Vaderlandlievenden Schryver afgegeeven, in den jaare 1747; om, ware 't mogelyk, een geest van gemaatigdheid in te boezemen; ter stuitinge van de wederzydsch woelende driften; wel- | |
[pagina 521]
| |
ken, by gelegenheid der groote Staatsverandering in ons Gemeenebest, in die dagen, by veelen een gevaarlyken rol speelden. Op deeze Stukken volgen 's Mans ernstige Verdeediging-schriften, wegens het, door zommige Schryvers, beledigde Karakter van den Heere Raadpensionaris Johan de Witt; in welken die yverige Voorstander van braave Mannen den roemwaardigen de Witt, op eene onwederleggelyke wyze, van den hem diestyds aangewreeven blaam zuivert. Met deeze ernstige Stukken zyn ook twee boertende Lofbazuinen verknogt, waarin hy zyne Tegenschryvers, op eene by uitstrek geestige manier, bespotlyk ten toon stelt. - Alle deeze schriften hebben dit wel met elkanderen gemeen, dat ze inzonderheid opgesteld zyn, met betrekking tot byzondere tydsomstandigheden en persoonen. Maar dit neemt niet weg, dat ze tevens van eene algemeene nuttigheid blyven; gemerkt de Heer Wagenaar 'er eene menigte van denkbeelden ingevlogten en ontvouwd heeft, welken altoos ter gegronder kennisse van 's Lands Geschiedenissen en Bestuur kunnen strekken; als mede van dienst zyn, om de Lezeren de pligten van een welmeenend Ingezeten, in verschillende tydsomstandigheden, op eene treffende wyze te herinneren. En men kan, deeze Schriften dus by elkander geplaatst vindende, niet nalaaten zich ten hoogste te verwonderen over 's Mans bekwaamheid, niet alleen als Geschicht- en Staatkundigen, maar ook als een vernuftig Schryver; die zyn geest en pen dermaate in zyne magt had, dat hy zyn denktrant en schryfwyze ongedwongen naar den aart van 't onderwerp, en 't oogmerk dat hy voorhad, konde inrigten. In 't Koffyhuispraatje heerscht eene natuurlyke lugtigheid; de Patriot behoudt dat lugtige, maar met inmengsel van eene ongemaakte deftigheid, daar ze te stade komt; in de Verdeediging van de Witt vertoont zich alomme een manlyke ernst, die voor de tegenparty vernederend is; en de Lofbazuinen behelzen eene gansch sneedige boertery. - Weinige Schryvers zal men te berde kunnen brengen, die in zulke verschillende schryfwyzen tevens zo gelukkig geslaagd zyn. - Voeg hier by nog zyne bekwaamheid, om, zonder zich schuldig te maaken aan laffe vleitaal, een groot Man naar deszelfs verdiensten te pryzen, en zyne aandoeningen van hoogagting voor hem indiervoege uit te drukken, dat het blyke, dat de Natuur | |
[pagina 522]
| |
spreekt. Men vindt 'er een voorbeeld van in 's Mans Schets van het leeven, den aart en 't gedrag van den Heere Mr. Hermannus Noordkerk, Advokaat te Amsterdam; met welk pryzenswaardig Stukje het tweede Deel deezer Verzamelinge beslooten wordt. En hiermede was ook ons oogmerk dit Artykel te besluiten, nadien wy 't niet noodig oordeelden op eenig byzonder Stuk uit het zelve staan te blyven; dan, by het nederleggen van dit Deel, het nogmaals openslaande, viel ons oog op een blad van den Patriot, het welk handelt over de natuur en de verscheidenheid van den verstandlyken Smaak. Op het inzien der behandelinge van dit onderwerp, oordeelden wy het niet ongevallig, den Leezer 's Mans bedenkingen deswegens nog mede te deelen; vooral nadien men dezelven in dat Geschrift niet zou verwagten. ‘Een vermaard Geneesheer, onder myne Vrienden, dus vangt de Patriot aan, vertoonde my en eenig ander Gezelschap, onlangs, in het hoofd van een versch geslagt Schaap, het werktuig van den Smaak, op eene zeer klaare en bevattelyke wyze. Hy deed ons, in de Tong, ontbloot van haare vliezen, en naderhand in het Gehemelte, de verscheiden' ryen van tepeltjes opmerken, die, onderscheidenlyk geprikkeld of aangedaan, onderscheidene beweegingen veroorzaaken in de Zenuwen van het vyfde en negende paar, waar op de gewaarwording, welke wy Smaak noemen, in de Ziel ontstaat. Hy beduidde ons, dat deeze Zenuwen kleine puntjes hadden, die de holligheid der tepeltjes vulden, en hierom ligtelyk den indruk overnamen, die, door spyze of drank, op de tepeltjes gemaakt werdt. Verders, zeide hy, dat de welgesteldheid deezer tepeltjes niet alleen; maar vooral ook de gezondheid van het speeksel, onder de voornaamste oorzaaken moest gerekend worden van eenen naauwkeurigen, fynen en goeden smaak: dat te weinig of bedorven speeksel maaken kon, dat dingen, die ons anders wel smaakten, eenen zeer kwaaden of somtyds gantsch geenen smaak hadden. Hy gaf ons ook reden, waarom sommige spyzen, met Zout, Limoensap, of Speceryen gebruikt, beter smaaken; aanwyzende, dat deeze dingen, met de spyze vermengd, dezelve meer op de tong doen prikkelen, dan zy op zig zelve zou hebben konnen doen. Hy maakte nog verscheiden' andere aan- | |
[pagina 523]
| |
merkingen, welken ik niet allen heb konnen onthouden: doch het slot van zyn Gesprek, over dit onderwerp, zal my niet ligt uit de gedagten gaan: Hoe zeer, zeide hy, vertoont zig de wysheid en goedheid des Scheppers niet in het schenken van dit Zintuig, den Smaak! Wy zouden, al waren wy gezond, dikwils zoo veel moeite hebben, om voedzel te neemen tot ons onderhoud, als de zieken; indien ons de spyze en drank niet smaakten. Nu spoort ons de Smaak aan, om naar voedzel te haaken. En niet minder wyslyk is het werktuig van den Smaak in den mond geplaatst, alwaar de Spys klein gemaakt, met het natuurlyk scheivogt, het speeksel, vermengd moet worden. 't Gene ik hier gezien en gehoord had, zweefde my, nog eenen geruimen tyd, na dat ik t'huis gekomen was, voor den Geest. Doch na dat ik 'er lang op gedagt had, viel ik van deezen op eenen anderen Smaak, dien men den verstandelyken of inwendigen zou konnen noemen, en die, in verscheiden' opzigten, met den lighaamlyken, vergeleken kan worden. Ik wierp myne invallende gedagten, zonder eenige orde, op 't papier, en ik ben gezind, om ze den Leezer tegenwoordig mede te deelen. Is 't aan de armoede van de taal, of aan onze onkunde van onzen eigen Geest toe te schryven, dat wy van de werkingen en aandoeningen der Ziele geduurig spreeken met woorden, die van de lichaamen ontleend zyn? Waarschynlyk aan de eene en de andere oorzaak, en veelligt nog aan meer anderen. Wy spreeken van eenen Smaak, die enkel verstandelyk is, met woorden, welken van den lichaamlyken Smaak zyn afgenomen. Een Vers, eene Redevoering, een Kwinkslag smaakt ons. Een welgeschikt gebouw is een bewys van iemants goeden smaak. De Patriot van voorleeden Dingsdag heeft veelen niet gesmaakt. De Couranten zyn vervuld met laffe aanmerkingen. Glycion bemint zoete en malsche verzen. Geene Poëzy smaakt my, zegt Harpagon, of zy moet scherp en bytend zyn. Zo gemeen en oud is het, van deezen verstandelyken Smaak te spreeken met woorden, die van den lichaamlyken zyn ontleend, dat men 'er, zelfs in de gewyde Schriften, veele voorbeelden van vind. Een Apostel wil, dat onze woorden met Zout, van een gezond verstand, besprengd, en smaakelyk gemaakt zullen worden: en Job vraagt, zal niet het oor de woorden proeven, gelyk het gehemelte voor zig de spyze smaakt? | |
[pagina 524]
| |
Van eene Wiskundige figuur, uitrekening of betooging zeggen wy zelden of nooit, dat zy ons smaakt. Een waaragtig voorstel, waar in weinig of geene nuttigheid voor ons legt, doet ook, indien ik zo spreeken mag, het Werktuig van onzen verstandelyken Smaak niet aan. Nuttige waarheden zelve konnen onsmaakelyk zyn, als zy ons opgedischt worden, zonder de aangenaame saus van schoone en gepaste woorden, of als wy zelven ons in zekere ongesteldheid bevinden, die ons nuttige waarheden, in goede orde aan ons voorgesteld, smaakeloos, walgelyk of bitter doet keuren. In 't laatste geval zyn wy zieken gelyk, wien de aangenaamste spys als zaagzel of gal smaakt. In het eerste geval is het waaragtig of nuttig Voorstel te vergelyken by gezond en heilzaam voedzel; doch waar aan eene kruidige saus ontbreekt, om met smaak gegeten te konnen worden. Nuttige waarheden zyn het eigenlyk voedzel van onzen Geest. Zulk voedzel behooren wy niet te versmaaden, al smaakt het ons somtyds niet. Het versterkt ons, het geeft ons kragt en leeven. Maar zy, die anderen somtyds nuttige waarheden voorhouden, schriftelyk of mondelyk, behoorenze zo schoon en sierlyk te vertoonen, zo aangenaam en smaakelyk te maaken als hun mogelyk zy, op dat ze te meer ingang vinden, en te vaster in den Geest gedrukt worden mogen. 't Is ons niet genoeg, dat wy gevoed worden; de spys moet ons ook wel smaaken. 't Is ons niet genoeg, dat wy een voorstel verstaan konnen en toestemmen; 't moet onze verbeelding streelen of treffen: 't moet ons, door eene nieuwe en bevallige wyze van voorstellen, of door de woorden zelve, met welken het voorgesteld wordt, verrassen en inneemen, en deeze of gene aangenaame aandoening in onzen Geest verwekken. Dan eerst smaakt het het ons, en anders niet. De verstandelyke Smaak is zo verschillend als de lichaamlyke. Eenvoudige, klaare voorstellen doen elk eveneens aan, en worden van elk op eene en dezelfde wyze begreepen. Maar zo dra zegt men of schryft men niet iets van meer omslag; zo dra zoekt men zyn zeggen niet bevallig te maaken, door de wyze of trant, op welken men het zegt, of men vind, dat het sommigen wél, anderen kwalyk, smaakt. Somtyds is 'er reden van deezen verschillenden Smaak te geeven: somtyds niet. En, in | |
[pagina 525]
| |
het laatste geval, geldt ook het zeggen, dat men over de Smaaken niet twisten moet. Ik neem het Damon niet kwalyk, dat hem eene Lierzang best smaakt, mids hy my vryheid geeve, om myn hert aan een Heldendicht op te haalen. Eutrapelus ga vry te gast op een Blyspel; doch hy laate Semnus toe, zig te verkwikken, met de traanen, die hy, onder 't leezen van een Treurspel, stort. Alciphron heeft in den Patriot geen' smaak, dan wanneer hy schertst. Kato wordt niet aangedaan dan door ernstige Vertoogen. Of deeze verschillende smaak eene verschillende gesteldheid der Ziele, of der onmiddelyke werktuigen van de Ziele onderstelle, laat ik de Natuurkundigen onderzoeken. Maar my dunkt, dat Luiden, van een gezond verstand, zig moesten wagten, van eenerlei soort van verstandelyk voedzel zo veel te gebruiken, dat hun nu niets anders smaakt. Bavius wil een Dichter zyn. Hy leest dagelyks Poëzy. De beste verzen smaaken hem ook best, of eeniglyk. Van de overigen steekt hem de walg. Maar Bavius vind geen' smaak in de Natuurkunde, in de Historien, in de Landbeschryving, in deftige Redevoeringen in onrym. Zyne onbedreevenheid in deeze dingen is oorzaak, dat hy geen Vers maakt, of het zondigt tegen de gemeenste Regels der Weetenschappen, in welken hy geen' smaak heeft. Bavius zal nooit een groot Dichter worden. Men moet van veelerlei zaaken, die tot verbetering des verstands en der zeden konnen dienen, een' fynen en goeden smaak zoeken te verkrygen: en gene werken van vernuft voorallen afkeuren, om dat 'er onze byzondere smaak niet in getroffen is. Wanneer ik zwaarmoedig ben, smaaken my gene vrolyke en schertsende schriften. Heden bevind ik my in een' blygeestigen luim, en lees met genoegen, met verrukking zelve, 't gene my gisteren niet beviel. De spys, en de saus der spyze, is dezelfde; maar myn gehemelte is anders gesteld. Ik wil niet meer zeggen, dat my iets morgen niet smaaken zal, om dat het my heden niet smaakt: veel min dat het in zig zelven en voor elk smaakeloos en laf moet zyn, om dat het in my gene aangenaame aandoening verwekt. De verstandelyke Smaak heeft zyne Mode, gelyk de lichaamlyke. My heugt, dat weinige menschen hier te Lande smaak hadden in Koffy en Thee, die men, | |
[pagina 526]
| |
sedert, elkanderen voor lekkerny geschonken heeft. Wien heeft de eerste pyp tabak wel gesmaakt? De oude Grieken en Romeinen hadden een gantsch anderen smaak van de Dichtkunde, Bouwkunde, Beeldhouwery, Schilderkonst, Welspreekendheid, en veele andere dingen, dan de Franken, Saxers, Deenen, Gothen en andere Volkeren der Middeleeuwe. Sedert twee eeuwen, begint de goede oude smaak te herleeven. Och hadden wy den Gothischen smaak, zo volkomen uit onze Schriften in dicht en ondicht, als uit onze voornaamste Gebouwen en Schilderyen, weeten te verbannen! De eenvoudige natuur, zedig opgetooid, zou ons, in een zuiver vers of in een deftig vertoog, zo wel bevallen, als in een grootsch gebouw. Chrysippus begint dit te zien. Chrysippus schildert met de pen: maar zyne beelden plagten zo wild, zo zwierig, zo rykelyk gekleed te zyn, dat men hunne gedaante naauwlyks bekennen kon. 't Gewaad stond hun ook flodderig, en ongeschikt. Sedert eenigen tyd, vertoont hy ze meer in hunne natuurlyke gedaante. 't Sieraad, met welk hy ze bekleedt, dient alleenlyk om hunne eigenaartige schoonheid leevendiger te doen afsteeken. Elk begint nu smaak in zyne schriften te krygen. Men zegt, dat hy, al wat hy wil, op de bevalligste wyze, zonder moeite, schryven kan. Doch ik weet van naby, dat hy nu meer werks maakt van het beschaaven zyner Schriften dan voor deezen. Zo veel meer konst en vlyt is 'er noodig, om de natuur wel na te bootsen, en op 't eigenlykst af te tekenen, dan om de zelve, door vreemd en ontleend sieraad, onkenbaar te maaken. Een schrander en geleerd Man kan den Smaak van een gantsch Volk verbeteren. Hy is een' Geneesheer gelyk, die lust tot gezond voedzel weet te verwekken, in iemant die dezelve mist. Wie had, voor eenige jaaren, smaak in de Poëzy van den Engelschen Digter Milton? Wie kende hem, wie las hem, zelfs in Engeland? De Spectator heeft 'er de gantsche Natie, en veele Buitenlanders, smaak in doen krygen. En dit is 't voornaamste niet dier dingen, in welken dit treffelyk Werk den smaak der Natie verbeterd heeft. Hier gaat het ook zo. Niemant vond smaak in de schriften van Hermogenes. Aristarchus zegt openlyk, dat ze fraai zyn, en in agt dagen | |
[pagina 527]
| |
moet 'er de Boekverkooper C..... een tweeden druk van aanleggen. Ik hoor, met leedweezen, dat de schrandere Hilarius zynen smaak bedorven heeft, door het leezen van de geestige Romans, en andere vernuftige Schriften. Bondige, onopgesmukte redenkaveling, over de Philosophie of Theologie, smaakt hem niet meer. Hy gelykt naar iemant, die, zig gewend hebbende aan het drinken van geestige Liqueurs, den gezondsten wyn laf en smaakeloos vind. Sedert dat een beroemd Hollandsch Dichter der voorgaande eeuw, Martiaal, daar hy slegtst is, navolgende, eene menigte Puntdichten uitgegeven heeft, welker fraaiheid in bloote woordspeelingen bestaan, hebben onze vernuften zig vermoeid, in vindingen van zulk een' aart. Doch deeze wansmaak is zeer na verdweenen. De Verzen van een of twee Lettergreepen hebben ook, geloof ik, den laatsten snik reeds gegeven. De goede smaak is, uit de nabuurige Ryken, Vrankryk en Engeland, tot ons overgekomen, na dat Boileau dien in Vrankryk, en de Spectator in Engeland, had doen herleeven. Ik vertrouw, dat onze naauwe vereeniging met de Engelsche Natie haar vernuft, haare leevendigheid, haar gezond oordeel, haare klaare en bondige wyze van redeneeren hier meer en meer zal doen doordringen: terwyl ik hoop, dat onze natuurlyke koelheid, ons, voor het aanneemen haarer woestheid en onbezuisde oploopendheid, genoeg beveiligen zal.’ |
|