Menalkas in drie Boeken, door A. Loosjes, P.z. Te Haarlenz by C.v.d. Aa, 1780. Behalven de Voorrede 118 bladz. in octavo.
Een Herderlyke Minnehandel, welken men, in dat soort van Schriften behaagen hebbende, zonder kwetzinge der goede zeden, in een ledig uur met vermaak kan nagaan. Het Stukje is natuurlyk ontvouwd, met eene vry geregelde in agtneeming van de levenswyze en de zeden, die men gewoonlyk den Arcadischen Herderen en Herderinnen toeeigent, en met gepaste Dichtkundige cieraaden doorvlogten. Het contrast der Herderen, (dat evenwel wat sterk is,) Menalkas en Lycidas, beiden Minnaars van Clorinde, en het geslingerde hart dier Schoone, dat nu voor den deugdzaamen, doch al te bedeesden Menalkas, en dan voor den bevalligen stoutmoedigen Lycidas, (wiens zedelyke beginzels egter by Clorinde zomtyds verdagt zyn,) spreekt, hout den Minnehandel, met veelvuldige veranderingen, in eene bestendige leevendigheid. De verschillende tooneelen, welken daar uit ontstaan, en de tusschenkomende verrigtingen van andere Herderlyke persoonaadjen, die belang in 't Stuk hebben, of 'er ongedwongen in betrokken worden, veraangenaamen het geheele beloop. Naar maate dat het bedryf vordere, krygt men daadlyk een sterker medelyden met de nog lang besluitenlooze Clorinde; de agting voor den braaven Menalkas klimt gestadig hooger, terwyl men niet wel kan afzyn van den snooden Lycidas steeds meerder te verfoeien; en men neemt van harte deel, in de vreugderyke vervoeringen van Clorinde en Menalkas, als men die tedergetroffen Maagd haare liefde voor hem hoort betuigen, terwyl zy hem lachende een kusje te pande geeft: het welk eene kort aanstaande Egtverbintenis der Gelieven doet vaststellen. Intusschen hoort men, niet zonder aandoeninge, dat Lycidas, genoegzaam door wanhoop over zyne begaane euveldaaden ter nedergeslaagen, wederkeert tot zynen pligt. Die Lycidas naamlyk, voorheen
vervreemd van alle deugd, wiens hart niet dan geile Min voor Clorinde gevoed had; die haare Vriendinne Amaryllis van haare Eer beroofd, en deeze misdaad Menalkas ten laste gelegd had; die de woonplaats van Menalkas in brand had willen steeken, by welke gelegenheid de vlam juist was overgeslaagen tot die van Clorinde, welke gelukkig door Menalkas, met gevaar van zyn eigen leeven, gered was; die Lycidas bezeft het haatlyke van zyn wangedrag, boezemt wanhoopige klagten uit; gevallig ter oore van Menalkas, Clorinde en Amaryllis, by den maaneschyn in eene donkere schaduw gezeten. Dit geeft gelegenheid tot eene bedaarder onderhandeling; hy erkent zyne snoode bedryven; men vergeeft hem dezelven; in zyn