Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1780
(1780)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijDe Geschiedenis van Schotland, geduurende de Regeeringen van Koningin Maria en Koning Jacobus den VI, tot diens komst op den Engelschen Throon; benevens een kort verslag der Schotsche Geschiedenis vóór dat Tydperk. Door William Robertson, D.D. Opperste der Edenburgsche Hoogeschoole, en 's Konings Geschiedschryver van Schotland. Derde Deel. Naar den laatsten Druk uit het Engelsch vertaald. Te Amst. by Yntema en Tieboel. In gr. 8vo. 328 bl.Schoon men de regelen des Treurspels tot de Geschiedkunde niet kan overbrengen, en de Geschiedschryver, aan de Waarheid en den Loop der voorvallen gebonden, de vryheid niet hebbe om schikkingen te maaken, die de Gebeurtenissen, door hem vermeld, het meest en | |
[pagina 344]
| |
sterkst doen afsteeken, en allengskens in aangelegenheid toeneemen, tot de eindelyke ontknooping den Leezer gevoelig treffe; zal het nogthans, wanneer alles zich derwyze toedraage, dat dit klimmende en hartroerende, met de Gebeurtenis volmaakt zamenstemt, aan de Geschiedenis eene houding byzetten, die inneemend is en verrukkend. - Dit geluk liep robertson mede in zyne Geschiedenis van Schotland; en zulks heeft, gevoegd by zynen zuiveren en overheerlyken schryftrant, niet weinig mede gewrogt, om dezelve tot een Meesterstuk in de Geschiedkunde te maaken, en Leezers, die zich anders aan de zaaken des Schotschen Ryks, en de vroegere gebeurtenissen van 't zelve, weinig zouden laaten gelegen leggen, uitgenoodigd, gaande gehouden, en voldoening geschonken. - In de daad, het gedeelte dat maria betreft, is een groot Treurspel, en dit laatste Deel 't welk wy thans voor ons hebben, zal de aandoenlyksten wel eens een traan van mededoogen doen ontvallen. Laat ons het uiteinde van de Heldin deezes Werks beschouwen: daar zy ten slachtoffer strekt van haare geveinsde Vyandin; die haar doodvonnis getekend, en tot alles daar omtrent last gegeeven hadt. ‘Op Dingsdag, den zevenden van Sprokkelmaand des Jaars MDLXXXVII, kwamen de Graaven Shrewsbury en Kent, te Fotheringay, waar maria gevangen zat, en verzogten by de Koningin te worden toegelaaten, lazen, in haar byweezen, het Geschrift, de voltrekking van het Vonnis beveelende, en eischten dat zy zich bereiden zou, om den volgenden morgen te sterven. Maria hoorde hen tot het einde toe, zonder ontsteltenisse; en zich gekruist hebbende in den Naam des Vaders, des Zoons en des Heiligen Geests, betuigde zy. “De ziel, welke smert gevoelt, om dat het Lichaam den slag des Beuls moet verdraagen, is de vreugde des Hemels onwaardig: en, schoon ik niet verwagtte dat de Koningin van Engeland het eerste voorbeeld zou geeven, om de geheiligde Persoon eener Oppermagtige Vorstinne te schenden, onderwerp ik my gewillig aan het lot, door de Voorzienigheid over my beschooren.” En haare hand slaande op een Bybel, welk digt by haar lag, verklaarde zy plegtig haare onschuld aan de Zamenzweering, welke babington tegen het leeven van eliza- | |
[pagina 345]
| |
beth gesmeed hadtGa naar voetnoot(*). Zy sprak vervolgens, over de verzoeken, in haare laatste Brieven aan elizabeth: maar bekwam geen voldoenend antwoord. Met byzonderen ernst drong zy de bede aan, dat, in haare jongste oogenblikken, haare Aalmoessenier haar mogt vergezellen; en zy dan den troost genieten van de Godsdienstige Instellingen, door haaren Godsdienst voorgeschreven. Maar zelfs deeze gunst, welke zelden den snoodsten en slegtsten misdaadiger geweigerd wordt, sloeg men volstrekt af. Haare Oppassers stonden, geduurende deeze onderhandeling, de traanen in de oogen, en zy konden, hoe zeer ook bevreesd door de tegenwoordigheid van twee Graaven, hunne boezemsmerte nauwlyks onder houden; maar kent en shrewsbury waren niet vertrokken, of zy vloogen na hunne Meestresse toe, en borsten uit in de sterkste betuigingen van tederheid en rouwe. Maria behieldt, ondanks al dat geween en gejammer, niet alleen eene bedaardheid van geest; maar poogde ook de overmaat van smert in anderen te maatigen. Op haare kniëen vallende, met alle haare Huisgenooten rondsom zich, dankte zy den Hemel, dat haar lyden nu zo byna ten einde liep; en smeekte, dat zy in staat mogt weezen om 't geen 'er overig was, op eene voeglyke wyze en moedig, te verdraagen. Het grootste gedeelte van den avond besteedde zy in het beschikken van tydlyke zaaken. Zy schreef haaren uitersten wil met eigen hand. Haar Geld, haare Juweelen, en haare Kleederen deelde zy uit onder haare Bedienden, volgens derzelver rang of verdiensten. Zy schreef eenen korten brief aan den Koning van Frankryk, als mede eenen aan den Hertog van guise, vol van tedere, doch teffens grootmoedige, uitdrukkingen; zy beval haare Ziel aan hunne voorbede, en haare bedrukte bedienden aan hunne bescherming. 's Avonds at zy, volgens gewoonte, maatig, en sprak, onder het eeten, niet alleen gerust, maar eenigermaate vrolyk: zy dronk op de gezondheid van elk haarer Bedienden, en verzogt hun vergiffenis, zo zy in eenig geval haar pligt, ten hunnen opzigte, mogt te buiten gegaan hebben. Op haaren gewoonen tyd ging zy te bedde, en sliep eenige weinige uuren gerust. Vroeg in den morgenstond begaf zy zich in | |
[pagina 346]
| |
haar binnenvertrek, en besteedde een geruimen tyd in Godsdienst-oefeningen. Ten acht uuren kwam de Opper-Sheriff, met zyne Dienaaren in haar Kamer, en vondt haar nog geknield voor 't Altaar. Zy stondt onmiddelyk op, en ging, met eene Vorstlyke houding, een onverschrokken en zelfs vrolyk gelaat, na de plaats der strafoefeninge, leunende op twee van paulet's Bedienden. Zy was in Rouwgewaad gekleed; doch met een zwier en pragt, die zy lang hadt afgelegd; uitgenomen op eenige weinige Feestdagen. Een Agnus Dei hing met een Keten aan haar hals: een Roozekrans aan haar gordel, en in haar hand droeg zy een yvooren Kruicifix. Beneden aan den trap, ontvingen haar de twee Graaven, vergezeld van verscheide Edellieden uit de Nabuurschap; hier werdt het Sir andrew melwil, haaren Huisbezorger, die eenige weeken haar niet hadt moogen zien, toegelaaten haar het laatste vaarwel te zeggen. Op 't gezigt van eene Meestresse, die hy tederlyk beminde, in zulk een toestand, smolt hy weg in traanen; en als hy haaren staat beweende, en zich beklaagde over zyn eigen hard lot, om het verhaal eener zo treurige gebeurtenis naar Schotland over te brengen, sprak maria: “Ween niet, myn braave melvil, gy hebt tegenwoordig meer reden om u te verheugen. Gy zult deezen dag maria stuart verlost zien van alle haare zorgen, en dat 'er zulk een einde gemaakt wordt aan haar lyden, als zy zints lang verwagtte. Draag getuigenis, dat ik standvastig in mynen Godsdienst sterf, vast in myne trouwe omtrent Schotland, en onveranderd in myne genegenheid tot Frankryk. Prys my aan by myn' Zoon. Zeg hem dat ik niets schandelyks gedaan heb voor zyn Koningryk, voor zyne Eer, voor zyne Regten; en god vergeeve het allen, die, zonder oorzaake, na myn bloed dorstten.” Met veel moeite en veel smeekens verwierf zy van de twee Graaven, dat melvil, met drie van haare Knegten, en twee van haare Dienstmaagden, haar op het Schavot zouden vergezellen. Dit was opgerigt in dezelfde Zaal, waar men haare Regtspleeging hieldt, een weinig boven den vloer verheeven, en zo wel als de Stoel, het Kussen, en het Blok, met zwart Laken be- | |
[pagina 347]
| |
kleed. Maria klom de trappen met spoed op, aanschoude alle de toebereidzels ter doodstraffe met een onverdraaid gezigt, en een Kruis gemaakt hebbende, ging zy in den Stoel zitten. Beale las den Lastbrief der strafvolvoering, met een verheeven stem; zy luisterde met eene agtlooze houding, en als iemand die andere overleggingen in 't hoofd hadt. Hierop ving de Deken van Peterborouch een Godsdienstig onderhoud aan, ingerigt naar maria's tegenwoordigen toestand, en smeekte den Hemel ten haaren beste; maar zy verklaarde, dat zy, in gemoede, na 't eerste niet hooren, of zich met het laatste vereenigen kon; en, op haare knieën vallende, sprak zy een Gebed in 't Latyn. Toen de Deken zyne Godsdienstverrigtingen geeindigd hadt, beval zy, met eene hoorbaare stemme, en in de Engelsche taale, gode den jammerlyken staat der Kerke, en badt om den voorspoed van haaren Zoon, om het lang leeven, en de vreedzaame Regeering, van elizabeth. Zy betuigde alleen op genade te hoopen, door den dood van christus, aan den voet van wiens beeldtenis zy nu gewillig haar bloed stortte; voorts het Kruicifix opligtende en kussende, sprak zy 't zelve in deezer voege aan. “Gelyk uwe armen, ô jesus, op het Kruis zyn uitgestrekt, ontvang my zo in de uitgestrekte armen uwer Genade, en vergeef my myne zonden!” Hier op maakte zy zich gereed, om het hoofd op het Blok te leggen, door haar sluijer en opperkleed af te doen: een der Beulen ruwelyk haar eenige hulpe willende toebrengen, bestrafte zy hem heusch, zeggende, dat zy niet gewoon was zich voor zo veele aanschouwers te ontkleeden, noch bediend te worden door zulke Bedienden. Met eene bedaarde en onbezweeke kloekmoedigheid schikte zy haar hals op het Blok; en terwyl een der Beulen haare handen vast hieldt, hieuw een tweede, met den tweeden slag, haar hoofd af; haar hoofddekzel viel, en haar hair was, door harteleed en zorgen, reeds geheel grys geworden. De Beul hieldt het, druipende van bloed, in zyn hand: waar op de Deken uitriep: “Dat alle de vyanden der Koninginne deezer wyze vergaan!” De Graaf van kent alleen zeide 'er Amen op. De overige Toekykers zweegen en weenden: op dat oogenblik niet vatbaar voor eenige andere | |
[pagina 348]
| |
aandoeningen, dan die van medelyden en verbaasdheidGa naar voetnoot(*). Dit was het treurig einde van maria, Koningin der Schotten, naa een leeven van vier en veertig jaaren en twee maanden, waar van zy bykans negentien jaaren in de gevangenis sleet. De Staatkundige Partyschappen, in het Koningryk, geduurende haare Regeering gevormd, hebben, onder verscheide benaamingen, zints dien tyd, stand gehouden. De bitterheid, waar mede zy, in den beginne, bezield waren, is tot de volgende eeuwen overgegaan; en de vooroordeelen, zo wel als de woede daar uit spruitende, volduurden en vermeerderden zelfs. By Geschiedboekers, die onder den invloed van alle deeze driften stonden, en haar of alle deugden en beminnelyke hoedanigheden toegekend, of alle ondeugden, waar voor het menschlyk hart vatbaar is, verweeten hebben, zoeken wy te vergeefsch na maria's weezenlyk Character. Zy verdiende al den uitbundigen lof niet der eerstgemelden, en even min de niets onderscheidende berisping der laatstgenoemden.’ Laat ons zien hoe robertson het afmaalt. ‘By alle de behoorlykheden der schoonheid en fraaijheid van gestalte voegde zy de volmaaktheden, die derzelver indruk onwederstandlyk maakten. Beleefd, gespraakzaam, inneemend, geestig, bekwaam om teffens vloeibaar en deftig te spreeken en te schryven. Schielyk, nogthans, was zy en geweldig in alle verbintenissen: dewyl zy een vuurig en niets kwaads denkend hart bezat. Tegenspraak kon zy niet verdraagen; van haare kindsheid af gewoon zynde als een Koningin bejegend te worden. By zommige gelegenheden toonde zy geene Vreemdelinge te weezen in 't veinzen; eene kunst, die aan het trouwloos Hof, waar zy haare opvoeding ontving, onder de noodwendige kunsten der Regeeringe gehouden werd. Niet ongevoelig voor vleiery, genoot zy dat vermaak, waar mede elke Vrouw den invloed van haare eigene schoonheid bemerkt. Bedeeld met de hoedanigheden, die wy beminnen, niet met de talenten, welke wy be- | |
[pagina 349]
| |
wonderen, was zy eer eene beminnelyke Vrouw, dan eene doorlugtige Vorstin. De leevendigheid van haar vernuft, niet genoeg gemaatigd door een welbeklonken oordeel, en de vuurigheid van haar hart, ten allen tyde niet onder het bedwang der betaamelykheid, vervoerde haar tot dwaalingen en misdryven. Te zeggen dat zy altoos ongelukkig was, is geene genoegzaame reden geeven van de lange en bykans onafgebrookene reeks van rampspoeden, die haar troffen: wy moeten 'er byvoegen dat zy dikwyls onvoorzigtig te werk ging. Haare drift tot darnly was voorbaarig, jeugdig en buitenspoorig. En, schoon de schielyke overgang tot een ander uitersten, het natuurlyk uitwerkzel was van haare slegt beantwoordde Liefde, en van zyne ondankbaarheid, onbeschoftheid en beestagtigheid, kunnen deeze nogthans, gepaard met bothwell's listige inneemendheid en gewigtige dienstbetooningen, haare verknogtheid aan dien Edelman niet billyken. De zeden zelfs dier Eeuwe, hoe ongebonden ze ook mogten weezen, leveren geene verdediging op voor deeze ongelukkige drift, en kunnen ons niet beweegen, om het treurig en schandelyk toneel, 't welk daar op volgde, met minder afschriks te beschouwen. Menschliefde zal een dekmantel spreiden over dat gedeelte haars gedrags, 't welk zy niet kan goedkeuren, en misschien zommigen aanzetten, om haare daaden meer aan haaren toestand, dan aan haare geaartheid toe te schryven; en eer het ongeluk van den eersten te beklaagen, dan de verkeerdheid van de laatste te beschuldigen. Maria's lyden overtrof, en in maate en in duur, de Treurspelige onheilen, door de vinding vercierd om droefenis en medelyden op te wekken: en, terwyl wy dezelve nagaan, zyn wy gereed om haare zwakheden te vergeeten, wy denken met minder verontwaardiginge aan haare misslagen, en keuren de traan, die ons oog ontrolt, goed, als ware dezelve gestort over een Persoon, die veel nader kwam aan het toppunt van zuivere Deugd. Ten opzigte van de Persoon der Koninginne, eene omstandigheid boven al niet te vergeeten, als men de Geschiedenis eener Vrouwlyke Regeeringe beschryft, stemmen alle gelyktydige Geschiedboekers overeen, om maria het schoonste gelaad, en de welgevormste leest, die ooit iemand ten deele viel, toe te kennen. Haar | |
[pagina 350]
| |
Hair was zwart, schoon zy, volgens de gewoonte dier Eeuwe, doorgaans gemaakte lokken droeg, nu van deeze dan van geene kleur. Haare Oogen waren donker grauw; haare Weezenstrekken wonder teder, haare Handen en Armen schoon van maakzel en bevallig van kleur. Haare gestalte was ryzig en Vorstlyk. Zy danste, ging en reedt, even welgevallig. Zy hadt een kieschen smaak in de Muzyk. Zy zong lieflyk, en speelde op de Luit met eene welafgerigte hand. Omtrent het einde haars leevens begon zy zwaarlyvig te worden, en haare langduurige gevangenis, gepaard met de koude der Huizen, waar in men haar gevangen hieldt, bragt haar een Rheumatismus aan, die haar, by wylen, van 't gebruik haarer leden beroofde. “Geen Man,” schryft brantome, “zag ooit haar Persoon zonder verwondering en liefde: of zal haare Geschiedenis zonder smert leezen.” By dit Character van maria, zullen wy dat van haare tegenstreefster elizabeth voegen, die hier in een min gunstig licht, dan doorgaans, voorkomt. Robertson haaren treurigen uitgang te boek gesteld hebbende, vaart dus voort. - “Vreemdelingen beschuldigen de Engelschen dikwyls van onverschilligheid en kleinagting voor hunne Vorsten; doch zonder grond: geen Volk betoont zich dankbaarder dan zy omtrent Monarchen, die dank verdienen. De naamen van eduard den III en hendrik den V worden door de Engelschen met dezelfde vuurigheid opgehaald, als zy geroemd wierden door hunne Tydgenooten, die den luister hunner Regeeringe zagen, en de voordeelen daar van smaakten. De gedagtenis van elizabeth word in Engeland nog aangebeden. En de Geschiedschryvers van dat Koningryk tellen haar onder de roemrykste Vorstinnen; naa dat zy zich uitgelaaten hebben in den lof van haare Liefde tot haar Volk; van haare schranderheid in het ontdekken van deszelfs waar belang; van hunne standvastigheid om het te bevorderen; en haare wysheid in de keuze haarer Staatsdienaaren; van haaren roem door de Wapenen bevogten; van den Vrede dien zy haaren Onderdaanen verschafte; als mede van den aanvang des roems, des rykdoms, en des Koophandels, de vrugten van alle deeze bedryven. Zelfs de gebreken in haar Character, merken zy aan, waren niet van dien | |
[pagina 351]
| |
aart dat ze den Volke benadeelden. Haare verregaande spaarzaamheid ging van geene inhaaligheid vergezeld, en, schoon dezelve het bestaan van groote onderneemingen belette, en andere gebrekkig deedt afloopen, bragt zy het wel te raad houden der geldmiddelen in haare Regeering te wege, en onthief het Volk van veele lasten, die een Monarch van kwistiger, of onderneemzieker aart, zou hebben moeten opleggen. - Haar traagheid, in 't beloonen haarer Bedienden maakte zomtyds nutte verdiensten mismoedig; doch deeze belette, dat lieden, zonder verdiensten, magt en rykdom verkreegen, waar op zy geen regt hadden. - Haare verregaande jalousy omtrent de Vorsten, die voorgaven haar Regt tot de Kroon te betwisten, zette haar aan om zodanige voorbehoedzels te neemen, als niet min strekten ten algemeenen nutte, dan tot haar zelfbehoud, en, om te staan na de genegenheid haars Volks, als het sterkste steunzel van haaren Throon. Dusdanig is het Portrait, 't welk de Engelsche Geschiedschryvers van deeze groote Koningin geeven. Wie het onderneemt de Geschiedenis van Schotland op te stellen, vindt zich menigmaal genootzaakt haar in een geheel ander en minbevallig licht te beschouwen. Haar gezag in dat Koningryk was, geduurende het grootste gedeelte haarer Regeeringe, weinig minder dan 't geen zy in haar eigen bezat. Maar dit gezag, in 't eerst verkregen, door grooten dienst aan het Volk te doen, stelde zy te werk op eene wyze, allernadeeligst voor deszelfs geluk. Door haaren onvermoeiden yver, om de woede der twee strydende Partyen op te stooken; door de eene met partydige hulp te ondersteunen; door de andere met ydele hoope te voeden; door derzelver kragt zo kunstig tegen elkander op te weegen, dat de een in staat was, om de andere te ontrusten, zonder dat een van beiden de ander kon te onder brengen; maakte zy Schotland langen tyd tot een tooneel van tweedragt, verwarring, en bloedstorting. Haar list en kunststreeken bragten te wege, wat de magt haaren Voorvaderen niet kon uitvoeren, en dat Koningryk in een staat van afhanglykheid aan Engeland. De grondregels van Staatkunde, dikwyls weinig zamenstemmende met die der Zedekunde, mogen misschien haar gedrag verontschuldigen. Maar geene verdeediging kan 'er worden ingebragt voor | |
[pagina 352]
| |
haar gedrag jegens Koninginne maria, een tooneel van veinzery zonder noodzaaklykheid, en van strengheid zonder voorbeeld. Elizabeth is, in meest alle haare andere verrigtingen, het voorwerp onzer hoogstgaandste verwondering: en dit stuk moeten wy toestaan, dat zy niet alleen de grootmoedigheid, die haar als eene Vorstin voegde, ter zyde stelde; maar ook de gevoeiens, die haar als eene Vrouw beraamde.” Wy verlangen de Authentique Stukken, het Algemeen Register, en het Portrait van robertson te ontvangen, en, door deeze toevoegzels, dit uitneemend Werk geheel voltooid te zien. |
|