Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1780
(1780)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijRegister op de Verklaring der Unie van Utrecht, waarbij gevoegd is een berigt, omtrent eenige plaatsen in dezelve voorkomende, door Mr. P. Paulus. Vierde Deel. Te Utrecht by B. Wild en de Wed. van J.v. Schoonhoven. In groot octavo 185 bladz.Met regt verlangde men, zo dra de Verklaaring der Unie voltrokken was, na een goed Register, op een Werk van die uitgebreidheid, dat zulk een aantal van nazoekens en vergelykenswaardige zaaken en aanmerkingen behelst: en men ziet thans met genoegen, dat de | |
[pagina 292]
| |
geagte Autheur 'er eindelyk aan voldaan heeft, met de afgifte van een Register, dat eene zeer wel uitgevoerde zaaklyke voorstelling van het verhandelde aan de hand geeft; des men nu gereedlyk de gewigtigste byzonderheden, en de daartoe behoorende overweegingen, welken hier en daar in 't Werk verspreid zyn, kunne naspeuren. Zyn Ed., dit Register afgeevende, doet te gelyk met het zelve het licht zien een Bericht, dat ten grooten deele strekt, ter beantwoordinge van de voornaamste bedenkingen, tegen zyne Verklaaring ingebragt; waaromtrent hy, met een welwikkend oordeel, in alle bescheidenheid te werk gaat. Hierby verleent ons de Heer en Mr. Paulus, in dit Berigt, nog etlyke ophelderende aanmerkingen, nopens het door hem behandelde onderwerp; en doet het ten laatste vergezeld gaan, van eene volledige uitgave der Unie zelve, naar het oorspronglyke, door den Raad van Staaten in druk uitgegeeven. - Met betrekkinge tot deeze uitgave nu, en derzelver vergelyking, komen ons, onder de laatst aangeduide aanmerkingen, eenige bedenkingen voor, welker hoofdzaaklyken inhoud wy niet ondienstig agten mede te deelen: 't geen wy thans te eerder doen, om dat wy reeds meer dan eens aanleiding gehad hebben, om van die soort van bedenkingen op dit Stuk te gewaagen; doch telkens door aanmerkingen van eene andere natuur, of gebrek van plaats, daaromtrent verhinderd zyn. De eerste ontdekking naamlyk van dit oorspronglyk Stuk in den jaare 1753, en de gemeenmaaking van het zelve, op de keurigste wyze uitgevoerd, in den jaare 1778; is den onderzoekeren onzer Vaderlandsche Historie ten uiterste aangenaam geweest: te meer, daar de vergelyking van de vroegere uitgaven, naar de Copie van Lamzweerde, met dit oorspronglyk Geschrift, toonde dat dezelven meestal woordlyk, en bestendig zaaklyk, daarmede overeenkomen, 't welk de echtheid dier Copie bevestigt. Maar tevens bespeurde men, in de ondertakening der Unie, eene merkelyke verscheidenheid tusschen die vroegere uitgaven en dit Stuk: dat, gemerkt het eenige zwaarigheid scheen te baaren, gelegenheid gegeeven heeft, tot onderscheiden gissingen naar de oorzaak, uit welke dit verschil ontstaan mogte zyn. - Onze Autheur scheen, in zyne Verklaaring der Unie, daaromtrent nog eenigzins verlegen te weezen; dan hy | |
[pagina 293]
| |
is, zynes oordeels, zias beter op den weg gebragt, en laat zig hier deswegens indeezervoege uit: ‘Te voren zeide ik, geene reden te kunnen uitdenken, waarom 'er tusschen de gedrukte en oorspronglyke Uniën, met opzigt tot de onderteekening, een zoo aanmerklyk verschil plaats heeft. - Doch, sedert, is aan dit punt door voorname mannen zo veel licht bygezet, dat het tegenwoordig weinig moeite behoeft te kosten, daarvan eene genoegzaam voldoende reden te geven. - Terwyl het my nu, onder verbetering, voorkomt, dat daaromtrent met vry veel zekerheid het volgende kan worden vastgesteld: I. Dat op den 23 January 1579, ten minsten, volgens de nadere ophelderingen van den Hoogleeraar bondam, voor den 29 JanuaryGa naar voetnoot(a), de Unie van Utrecht is geteekend, zoodanig, en door de Gedeputeerden, als met welker namen dezelve kort daar na gedrukt, en sedert in aller handen geweest is: - dat de Geldersche Heeren, tellich, pieck, van liere en bentinck, die toen tegenwoordig waren te Utrecht, op den voorsz. 23 January, de Unie wel degelyk hebben onderteekend, doch alles op approhatie van de Baanderheeren, groote en kleine steden van het Vorstendom en Graafschap, ten dien einde dag nemende tot den negenden February daar aan volgende, om als dan deswegens rapport in te brengen, binnen de Stad Utrecht, aan de gekommitteerden aldaarGa naar voetnoot(b): zoo als dit op 't slot der Unie, zoo wel der originele, als der te voren gedrukten, wordt gevonden. II. Dat deze alzoo geteckende Unie is geweest de eerste originele; - dat dezelve te Utrecht is gebleven; - dat daarby gevoegd zyn alle de volgende Accessiën van kwartieren en steden, die dit verbond aannamen, zoo wel van Gelderland, als anderen; en dat naar en volgends dezelve gemaakt zyn alle Copien, welke van dezelve, door lamzweerde geauthentizeerd, naderhand uitgegeven en gedrukt zyn. | |
[pagina 294]
| |
III. Dat ondertusschen dit eerste exemplaar is verloren geraakt, ten minsten tot nog toe niet gevonden, schoon 't in 't geheel niet onwaarschynlyk is, dat het zelve in dezen of genen schuilhoek nog ergens voor handen zy. IV. Dat van dit Verbond, door de Bondgenoten is gemaakt een tweede origineel exemplaar, letterlyk in den inhoud overeenkomende met het eerste, en geteekend door meest alle dezelfde Heeren, die het eerste geteekend hadden, en wier onderteekening, en dit was genoegzaam, aan het zelve, even als aan het voorgaande, het noodig gezag en oorspronglykheid geven konde; by dit tweede origineel exemplaar, even als by het eerste, toen gevoegd zynde alle accessiën tot deze Unie, gelyk dezelven dan ook by dit exemplaar, zoo wel als de onderteekeningen der Unie zelve, worden gevonden. V. Dat het wel niet volstrekt zeker is, wat den Bondgenoten aanleiding gegeven hebbe, om dit tweede origineel exemplaar van dit verbond te vervaardigen; doch dat zulks aan deze tweederleie oogmerken met veel waarschynlykheid kan worden toegeschreven. a. Dat zy zulks zouden hebben kunnen doen, of, om in gevalle van verlies een dubbeld te hebben; 't geen daarom te meer noodzaaklyk zoude kunnen worden gerekend, om dat het meer dan waarschynlyk is, dat op den 23 January, by de teekening, slegts één exemplaar onderteekend is, en de Gedeputeerden der byzondere Gewesten, ieder voor zyne Provintie, geen geteekend exemplaar hebben medegenomenGa naar voetnoot(c). Waardoor het dan ligtlyk had kunnen gebeuren, vooral in die troebele tyden, wanneer 'er nog geen vaste plaats voor de Bondgenooten was, dat dit eerste, toen nog het eenig, origineel exemplaar zou te zoek geraakt, en de Bondgenooten daardoor in geene kleine ongelegenheid gebragt, zyn. b. Of wel, en dit heeft, naar myne gedagte, verre de meeste waarschynlykheid, dat de Bondgenoten dit tweede Exemplaar hebben doen vervaardigen voor va- | |
[pagina 295]
| |
der willem; daar men wel verondersteilen kan, dat Zyne Doorlugtigheid, om verscheidene gewigtige reden, naar Hare gewone doorzigtigheid, van de Bondgenoten een zodanig origineel exemplaar van de Unie zal gevorderd hebben.’ - Zyn Ed. dit denkbeeld, uit het nagaan van verscheiden omstandigheden, als ten hoogste waarschynlyk voorgesteld hebbende, vervolgt wyders aldus. ‘VI. Dat het eindelyk geheel onzeker is, wanneer dit tweede origineel exemplaar vervaardigd zy geworden, ofschoon men gemeend heeft, dat dit tusschen den 30 January en den 4 February, daar aan volgende, zou wezen geschied, om dat op dien dag de Gendtenaars zig by een byzondere Accessie by de Unie gevoegd hebben; en welke agter dit tweede Exemplaar reeds wordt gevonden. a. Want dat hiertegen in bedenking komt, dat, ingevalle dit tweede origineel exemplaar tusschen dien tyd vervaardigd, en toen door hun, die het zelve onderteekend hebben, dadelyk onderteekend zy geworden; gelyk dan volgen zou; dat men dan ook zou moeten vaststellen, dat alle die Gedeputeerden al dien tyd, na het sluiten der Unie, nog te Utrecht gebleven zyn; waarvan het tegendeel, ten minste van sommigen, gemaklyk kan worden aangewezen. b. Ja dat gesteld, dat dit van elders niet te bewyzen ware, dit zelfs daar uit zou kunnen afgeleid worden, dat de Geldersche Heeren, behalven Graaf Jan, die het eerste origineel exemplaar onderteekend hebben, in dit tweede niet voorkomen, 't geen zy, onder dezelfde protestatie, als in 't eerste, zouden hebben kunnen doen, indien dit Exemplaar der Unie zoo kort na het eerste vervaardigd en geteekend was, terwyl de Bondgenoten nog te Utrecht tegenwoordig waren. c. Dat hiertegen niets doen kan, dat die van Gendt reeds op den 4 February by dit tweede exemplaar schynen geteekend te hebben, daar toch op zig zelven niets mooglyker is, dan dat dezelfde Gedeputeerden, die het eerste exemplaarGa naar voetnoot(*), ook dit exemplaar hebben | |
[pagina 296]
| |
geteekend, eenige dagen of weken, na het eerste, by gelegenheid, dat ze eens wederom ter Vergadering dezer Bondgenoten waren, of wel by eene andre gelegenheid, welke wy ons, als mooglyk, zeer wel kunnen voorstellen, doch welke niet wel te bepalen is. | |
[pagina 297]
| |
VII. Dat ondertusschen, indien men aan gissingen iets zoude mogen toegeven, het misschien vry veel waarschynlykheid heeft, dat dit tweede exemplaar eerst vervaardigd is, omtrent het midden of tegen 't laatst van February, toen de approbatie der Unie in Gelderland begon te haperen; doch toen men nog hoop had, dat deze Provincie, staatsgewyze, het verrigte door haare afgevaardigden op den 23 January te voren, goed keuren zoude; en dat dit de reden is, waarom onder dit exemplaar niet voorkomen de Geldersche Gedeputeerden, die 't eerste geteekend hebben; doch waarom men egter gemeend heeft, by den naam van Graaf Jan, eene genoegzaame plaats voor hun te moeten openlaten. VIII. Of wel, dat dit tweede exemplaar vervaardigd zy, na dat de twee Geldersche Kwartieren, Nieuwmeegen en Arnhem, op den 5. en 9. MaartGa naar voetnoot(*), elk afzonderlyk geteekend hadden, en dat men zig vleide, dat het overig Kwartier dier Provincie ook volgende, dit tweede Exemplaar eveneens zou kunnen worden geteekend, door dezelfde Heeren, die het eerste geteekend hadden, op dat dit tweede exemplaar in allen opzigte, zoo naar mooglyk, mogte overeenkomen met het eerste, en, om zoo te spreken, het zelfde, als het eerste wezen, en dat dit, even als in 't voorgaande gestelde geval, dan ook de reden geweest zy, dat men by den naam van Graaf Jan eene genoegzame plaats opengelaten hebbe, om, indien 't 'er toekwam, de overige Gelderschen, die het eerste exemplaar geteekend hadden, ook dit, eveneens als in 't eerste, te doen teekenen. IX. Dat, wat ook van deze onzekerheid des precisen tyds van het vervaardigen van dit tweede origineel exemplaar wezen moge, dit alles niets, hoe genaamd, doen kan tegen deszelfs deugelyke oorspronglykheid; | |
[pagina 298]
| |
terwyl het zelve geteekend is, door die genen, die onderteekenen konden; die meestal het eerste geteekend hadden, en wier onderteekening alleen de deugdlykheid van dit exemplaar, even als van het eerste, moest uitmaken. Zoo meen ik, dat zig de duisterheid tusschen de gedrukte exemplaren der Unie, en het originele, dat by den Raad van State bewaard, en onlangs, zoo keurig naargedrukt, in 't licht is verschenen, gemaklyk laat vereffenen. Myne Lezers zyn egter dit licht meer schuldig aan andere, dan aan my: want ik heb het zelve meest getrokken uit het gene desaangaande door de Heeren bondam en 's cravezande is geschreven, en uit verscheiden gesprekken over dit onderwerp met den Burgemeester van de spiegel, van wien men, in dit opzigt nadere ophelderingen en bevestigingen heeft te wagten.’ |
|