Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1780
(1780)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 285]
| |
Bundel van onuitgegeeven Stukken, dienende ter ophelderinge der Vaderlandsche Historie en Regeeringsform, en voornaamelyk der Historie van de Unie van Utrecht, verzameld en met eenige aanmerkingen vermeerderd, door Mr. L.P.v.d. Spiegel, Burgemeester en Raad der Stad Goes. Eerste Deel. Te Goes by J. Huysman, 1780. Behalven het Voorberigt 351 bladz. in gr. octavo.Het voorbeeld van den Hoogleeraar Bondam, in 't gemeen maaken zyner Verzamelinge van onuitgegeevene Stukken, heeft den Heer en Mr. v.d. Spiegel eenigermaate aanleiding gegeeven, om ook deezen zynen Bundel op eene dergelyke wyze in 't licht te brengen. De kundige arbeidzaame v.d. Spiegel naamlyk had zig, gelyk we, uit zyne Uitgave van de Ontwerpen der Unie van Utrecht verstaan hebbenGa naar voetnoot(*), voorgesteld, zyne beschryving van de Historie der Unie te vervorderen; dan de aanvanglyke mededeeling der opgenoemde Verzamelinge heeft zyn Ed., zo als hy zig hier in zyn Voorberigt uitlaat, bewoogen, om dien arbeid zo lang te staaken, tot dat alle de Stukken dier Verzamelinge het licht zouden zien. ‘Om egter,’ vervolgt zyn Ed., ‘den draad van 't Werk ondertusschen niet te verliezen, besloot ik het spoor van den Hoogleeraar te volgen, en in denzelven smaak uit te geeven het grootste gedeelte myner verzaamelde Stukken, voor zoo veel dezelve tot de Historie der Spaansche beroerten, en voornaamelyk tot den tyd der Utrechtsche Unie behooren, en op welke ik my dikwils, in de Historie van dat Verbond, als bewyzen, zal moeten beroepen.’ - Men ziet dus met vermaak, dat twee bekwaame Mannen, in onderscheiden Gewesten, dien 't vergund is, verschillende oorspronglyke Stukken, over het zelfde onderwerp, welken tot nog als in 't duister lagen, aan den dag te brengen, zig vereenigen, om, een ieder van zyne zyde, het hunne aan te wenden, ter ophelderinge van een voornaam gedeelte van 's Lands Historie; waarmede zy derzelver beoefenaaren een gewigtigen dienst | |
[pagina 286]
| |
bewyzen: terwyl beider Geschriften, onderscheiden Stukken uitleverende, hand aan hand gaan, en gelyklyk te samen tot het bedoelde oogmerk dienen. Beide deeze Geschriften zyn dus nagenoeg zo ver van denzelfden aart, als mede van zo evenredige nuttigheid, en de manier van uitvoering is daarbenevens zo overeenkomstig, dat bykans alles, wat wy daar omtrent gezegd hebben, nopens de VerzamelingGa naar voetnoot(*), ook op den Bundel (mutandis mutatis) overgebragt kunne worden. In het thans uitgegeeven eerste Deel van deezen Bundel, dat door nog één dergelyk gevolgd staat te worden, heeft men na drie voorafgaande Stukken van 2 Sept. 1575, 2 Aug. 1576, en 10 Sept. 1577, eene vry wel agtervolgende reeks van Stukken, van 4 April 1578, tot 29 Maart 1579. Het gaat dus inzonderheid over dat tydbestek, waarin de Utrechtsche Unie nader beraamd, getroffen en meerendeels gevestigd is; waarop het tweede Deel, het verdere gevolg hier van betreffende, zal aanvangen met de raadpleegingen in de Vergadering der Generaale Staaten, gehouden te Antwerpen, over eene nieuwe Unie, tusschen alle de Provincien, die by de Gentsche Vrede gebleven waren, ‘welke Unie, tot bevestiging van het gezag des Aartshertogen voorgeslagen, tot nog toe,’ zegt zyn Ed., ‘onbekend gewcest is.’ De Heer en Mr. van de Spiegel, hier en daar by deeze Stukken eenige aanmerkingen voegende, toont meermaals aan, hoe dezelven hem in zyne Historie der Unie te stade zullen komen; of draagt nu en dan ophelderingen voor, raakende byzonderheden, op welken die Stukken slaan, of aan welken zy eenig licht byzetten. Ook neemt hy zomtyds uit eene of andere voorstelling aanleiding, tot het mededeelen zyner gedagten over dit of dat gewigtig onderwerp, dat betrekking tot zyne hoofdzaak heeft. - Zo geeft hy, onder anderen, by eene voorkomende gelegenheid, ter beoordeelinge aan des kundigen over zyne gedagten wegens eene zogenaamde strydigheid in de Unie; welke zyn Ed. zo wel uit den weg schynt te ruimen, dat wy niet kunnen nalaaten van 't geen hy deswegens bybrengt, tot een staal uit zyne aantekeningen, | |
[pagina 287]
| |
in deezen mede te deelen, terwyl we tevens, zo hier als in een volgende Artikel, wel gelegenheid zullen hebben, om 'er nog een en ander staal uit te berde te brengen. ‘Het is, zegt hy, bekend, dat de President van bynkershoek, in zyne Quaest. Jur. Publ. geoordeeld heeft, dat het LIX. en XVI. artikel van de Unie, raakende het afdoen der geschillen tusschen de Bondgenooten, niet te vereffenen waren, dat integendeel de heer paulus, in zyne Verklaaring van de Unie, deeze Artikels van alle strydigheid heeft getragt vry te pleiten. Ik zal myne gedagten eenvouwdig voorstellen, en de beslissing aan den leezer overlaaten. In het I. Art. schynt het my, dat gehandelt wordt van geschillen, welke eenige Provintien, of byzondere Landstreeken en Steden; (die toen leden van de Unie waren, schoon de Provintien, waar toe zy behoorden, de Unie nog niet aangenomen hadden) onder malkander konden hebben, nopens haare byzondere Privilegien, Vryheden, Regten, Costumen, enz. en dus over zaaken, geene betrekking hebbende tot het Bondgenootschap: deeze geschillen moeten beslist worden, of door de ordinaire Justitie, of door Arbiters, of door minnelyk verdrag; naamelyk, door de ordinaire Justitie kan het geschieden, wanneer de partyen eenen gemeenen Regter hebben, gelyk de Provintien van Holland en Zeeland, welke in zaaken, waarin zy privatorum loco gehouden worden, malkander voor het Hof dier twee Landschappen kunnen te regt roepen, zoo ook de Steden van die Provintien, en van andere Provintien, welke eene gemeene opperste Regtbank hebben; maar in gevallen daar geschil ontstaat, tusschen Provintien of Leden géénen gemeenen Regter hebbende, welke over de betwiste Privilegien, enz. kan vonnissen, moeten partyen dezelve afdoen voor Arbiters, of by accord, zonder dat de andere Provintien, zoo lang partyen zig aan het regt, (naamelyk, het regt by dit Artikel bepaald,) onderwerpen, zig met het geschil mogen bemoeien, en wanneer partyen weigeren, dat regt onderworpen te zyn, mogen de Bondgenooten, volgens Art. XVII van de Unie, de hand 'er aan houden, dat een yder goed regt wedervaart. Ik bewyze dit uit het protest, 't welk de Stad Middelburg liet doen by het sluiten der Unie, aangaande haa- | |
[pagina 288]
| |
re Privilegien van Jurisdicte over Walcheren, welke de Prins, ten behoeve van Vlissingen en Vere, besnoeid hadtGa naar voetnoot(*), en uit het antwoord door de Gedeputeerden | |
[pagina 289]
| |
der Provintien, de Onderteekenaars van de Unie, daarop gegeeven, 't welk inhieldt: ‘dat zy geen meeninge | |
[pagina 290]
| |
gehadt hebben, by het I. Art. van de Unie eenige Provintien, Landen, Steden of andere particuliere Leden te verkorten in haare Privilegien, of andere geregtigheden, maar dat zy verstaan, dat een yder, dien aangaande, zal blyven in zyn geheel, om hem daar van met zyn party in Vriendschap te verdraagen of anders zyn geregtigheid in Justitie of voor Arbiters te vervolgen, en dat zy gaarne de hand zullen houden volgens het XVII Art. van de Unie, dat den genen, die meenen in haare Privilegien verkort en verongelykt te zyn, Regt en Justitie geadministreerd worde. - Alzoo de Bondgenooten niet geautoriseerd zyn, noch ook raadzaam vinden aan te neemen, de decisien van particuliere querellen, die eenige Provintien, Steden, of Leden van dien, onder den anderen mogen hebben.’ Het IX. Art. schynt alleen bepaaling te maaken, omtrent zaaken, welke de Provintien, door de Unie, met malkander gemeen gemaakt hebben, of waarover zy gemeenschappelyk moeten handelen en besluiten. Van deeze zaaken zyn 'er eenige, naamelyk, Bestand, Vrede, Oorlog, Imposten en Contributien, waarin geen overstemming plaats heeft; doch 'er wordt tevens, by provisie, een middel beraamd, om de eenigheid in zulke zaaken te bevorderen. In alle andere zaaken, schoon uit de gemeenschap van 't Verbond spruitende, mag by meerderheid beslooten worden: by voorbeeld, het beleid van den Oorlog, het versterken der Frontieren, het bestuur der Landen en Steden, sedert de Unie, door de Generaliteit in gemeenschap aangewonnen, de Commissien en Instructien van hooge Generaliteits Ampten, &c. ‘Het XVI. Art. breng ik tot geschillen over zaaken, die niet ontstaan uit het begrip van Privilegien, noch behooren tot de gemeenschappelyke raadpleegingen der Bondgenooten, maar welke de Provintien met malkander kunnen | |
[pagina 291]
| |
hebben, als afzonderlyke, maar egter door het Verbond vereenigde Landschappen; thans mag men zeggen, ('t geen ten tyde van de Unie nog geen plaats hadt,) geschillen, welke de Provintien, aangemerkt als Souverainen, kunnen hebben met haare Souveraine Bondgenooten, waarom ook hier van geen Steden en Leden gesproken wordt, die niet als Souveraine kunne aangemerkt worden, maar van Provintien. In zoodanige geschillen kunnen alle de Provintien belang hebben, zoo dat zy niet onzydig genoeg zyn, om de zaak te beslissen, in welken gevalle de uitspraak wederom, by provisie, gelaaten wordt aan de Heeren Stadhouders; of het geschil kan slegts eenige Provintien aangaan, wanneer de onzydige Provintien de zaak zelfs ten einde brengen. Ziet hier twee merkwaardige voorbeelden, waarin men zig op het XVI Art. der Unie beroepen heeft. In het jaar 1637, een geschil tusschen de Staaten van Holland, en de andere Provintien, over het vatten van persoonen in eed en dienst van de Generaliteit zynde, 't welk H.H. Mog. op grond van dit Art. stelden aan de uitspraak van den Prins als Stadhouder, hoewel Holland protesteerde tegen de tusschenkomst van den Prins. Leeven van Frederik Henderik, II D. Bladz. 146 en volg. Het tweede voorbeeld is in het geschil tusschen Holland en Zeeland, ten jaare 1589, over het heffen van licenten door de eerstgemelde Provintie van goederen, welke over de Zeeuwsche stroomen verder gevoerd werden, waarin de onzydige Provintien oordeelden, dat de afdoening van die zaak, volgens het XVI. Art. van de Unie, behoorde aan de Generaliteit. Bor, XXVII B. bl. 494.’ |
|