Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1780
(1780)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijVerzameling van onuitgegeevene Stukken, tot opheldering der Vaderlandsche Historie, opgezogt, byeengebragt en met eenige aanmerkingen opgehelderd, door Mr. P. Bondam, Prof. in de Rechten te Utrecht en Historieschryver van Gelderland. Tweede Deel. Te Utrecht by B. Wild, 1779. Behalven het Voorbericht en den Inhoud 388 bladz. in gr. octavo.Zy, die de leerzaame nuttigheid deezer Verzamelinge, zo ten opzigte van de byeengebragte Papieren zelven, als der nevensgaande oordeelkundige aanmerkingen, nopens verscheiden byzonderheden, uit het doorbladeren van 't eerste Deel hebben leeren kennen, zullen ongetwyfeld den inhoud van dit tweede Deel met geen minder genoegen naspooren. Men zal terstond gewaar worden, dat het insgelyks beantwoordt, aan 't geen wy, nopens het pryzenswaardige oogmerk, en de loflyke manier van uitvoering deezes Werks, onlangs gezegd hebbenGa naar voetnoot(*); en de Lief hebbers onzer Vaderlandsche Geschiedenissen zullen 'er verscheiden Stukken in ontmoeten, waarvan ze met vrugt gebruik kunnen maaken, 't zy ter ophelderinge of ter nadere bevestiginge van deeze en geene opmerkzaame voorvallen. De Hoogleeraar, zig, in 't voorige Deel, tot de Papieren van het jaar 1576 bepaald hebbende, maakt in deezen een aanvang van het mededeelen der Stukken, die hem, met betrekking tot het jaar 1577, ter hand gekomen zyn; en het thans afgegeeven loopt van den eersten January, tot aan den zes- | |
[pagina 253]
| |
en-twintigsten Juny. Het meerendeel der Papieren, daar in vervat, is betrekkelyk tot de onderhandelingen der Staaten, met, of in betrekking, tot Don Jan; en derzelver aanhoudende poogingen, ten einde de listige aanslagen van dien Landvoogd tegen te gaan; vooral te bewerken dat men ontslaagen mogte worden van de Spaansche bezettingen; en niet te rusten voor dat Don Jan de Spaansche krygsmagt het Land daadlyk deed ruimen; of anders te besluiten om hem kragtdaadig tegenstand te bieden. Een aantal van Stukken, daartoe behoorende, zo van de Staaten in 't algemeen, en van deeze of geene Gewesten, en Steden in dezelven in 't byzonder; als van Don Jan en Prins Willem, mitsgaders van anderen, die voornaamlyk de hand in dit werk hadden; strekt hier ter nadere verklaaringe of versterking der berigten onzer Geschiedschryveren, nopens het voorgevallene in die dagen. Behalven de Papieren tot dit onderwerp betrekkelyk, ontmoeten we hier ook de tot nog, zo veel wy weeten, onuitgegeeven Forme van Eed, door de Algemeene Staaten, in navolging van die van Holland en Zeeland, voor die geenen, welken, uit hoofde der Gentsche bevreediginge, weder in de Nederlanden komen; met het nevensgaande Berigtschrift der voorsz. Staten aan die van Arnhem. En voorts doet ons de Hoogleeraar, in zyne nevensgaande ophelderende aantekeningen, tevens hier en daar opmerken, hoe 'er zig nu en dan voetspooren vertoonen, welken doen blyken, dat veelen, (overeenkomstig met het geen zyn Ed. desaangaande in 't voorige Deel te berde gebragt heeftGa naar voetnoot(*),) nog steeds oplettend bleeven, op het bereiden der gemoederen, tot het aangaan van een naauwer Verbond tusschen de nabuurige GewestenGa naar voetnoot(†). - | |
[pagina 254]
| |
Tot een staal, uit de bovengemelde Stukken, raakende Don Jan, om den Leezer deswegens nog iets voor te draagen, diene het volgende gedeelte eener Remonstrantie, in den jaare 1577 geschreeven, op 't stuck van de tegenwoordige troublen, met advertissement, wat voet men behoort te nemen; waar uit men ziet, welke gegronde redenen 'er waren, om den Landvoogd, niet tegenstaande alle zyne mooie woorden, te wantrouwen; waaromtrent deeze Remonstrant zig zeer hartlyk uitdrukt. | |
[pagina 255]
| |
Met den aanvang van dit Papier toont deszelfs Opsteller, hoe men, uit de inzigten en maatregelen van 't Spaansche Hof; mitsgaders uit het gedrag door Don Jan van den beginne af gehouden, en nog agtervolgd; als mede uit den inhoud van eenige ontdekte brieven, zo van zyne Majesteit als van Don Jan, ontegenzeglyk genoeg kan opmaaken, dat men, wat 'er ook voorgegeeven en ingeboezemd moge worden, niets anders bedoelt, dan wraak te neemen over het voorgevallen, door een straffen en geweldigen oorlog, ter volkomener vestiginge der Dwingelandye, hier te Lande. 't Staat des by hem vast, dat Don Jan, met de daartoe noodige Instructie, voorzien zy; en dat zyne tegenwoordige bedoeling alleen is, tyd te winnen, de Staaten in suspensie te houden, en te procureeren eenig verstand met zommigen, om des te beter te effectueeren zyn voorneemen, naar de Instructic, die hy by hem mag hebben. En daarop vervolgt hy aldus: ‘Insulcker voegen, dat men niet goets en is verwachtende van de woorden en de beloften by Don Jan gedaen, maar eer gehele oorloge, tot dewelcke moet versien worden in tyts met behoorlike remedien, die myn Heeren nae d'exigentie van der saken zullen bevinden te behooren. Considererende niettemin alle saken, ooc de meeste van de principaelste stercten in handen zynde van de Staten, ende daer mede de vyerige deliberatie van den Spaenjarden te verjagen, men moet geloven, dat Don Jan hem niet en sal willen verclaren, noch soo haest openlyc oorloge te voeren, tegen de Staten, maer sal alle middelen soecken om hem te onderhouden, soo hy tot noch toe gedaen heeft, met schoone woorden, doende hun verstaen, dat hy van meinige is, de Spaenjarden te doen vertrecken, ende dat van gelycken de intentie van syne Mat. sulck is, gelyc hy alrede gedaen heeft, sonder nochtans jeet te volbrengen, ende ooc dat hy daerentusschen de Staten sal meynen te stellen in dissentie, ende die te verblinden, om geen verder gereetschap van oorloge te maken, hem stere makende niettemin op synder syden met alle mogelyke middelen. 't Welc genoeg betoonen de pointen, die hy den Gedeputierden van de Staten, lestmael vergadert zynde tot Namen, voorgehouden heeft, gemerct dat (zynde van | |
[pagina 256]
| |
meyninge of last hebbende de Spaenjarden te doen vertrecken) hy behoorde terstont 't selfde te volbrengen, soo haest als de Gedeputierden gecomen waren, wesende ooc versekert van andere twee pointen, van de welcke hy te voren difficulteit hadde gemaect, sonder dat eenichsins hy begeerde te veranderen den eersten begonsten treyn, ende genomen met myn Heeren de Commissarissen lestmael gesonden tot Luxenborch, noch ooc de sake te stellen in nieuwe swaricheit, versoeckende vooral wacht ende Overste derselver metten gyselaers, sonder principaelen jeets te resolveren, alles om de saken op nieus te tarderen, ende den Staten te abuseren. Voorts procederende ter goeder trouwen, ende willende hebben eenige wacht van Staten Volck, en was niet van noode sulcken Hoost te begeren, oft alsulcken Volck, als hy begeert heeft, myn Heer van Hierges ende syn volck: Dan overmits hy in dese sake vertooninge doet hem den Staten oft hun Volck te betrouwen, behoorde hem te stellen in hunne discretie ende tenemen sulcken volk ende Overste voor zyn wacht, als de Staten hem souden willen geven, te meer de voorsz. Staten van te voren hem geweigerd hadden den selven Heere Hierges; ofte ten minsten van dat point voldaan wesende, hy en behoordt geene gyselaers te versoecken, ofte ingeval hy die begeerde (also dit point eenigchsins alleen was verdrachlyc) hy behooren hem gantsch gedeporteert te hebben van 't kiesen van de wacht, gemerct dat by de gyselaers alleen, Personen van groeter qualiteit, hy hem behoorde te contenteren, aengaende de versekeringe van syn persoon, hoewel nochtans dat d'een noch d'ander van geenen noode en was, ten zy dat hy procedierde ter goeder trouwen. In sulcker voegen, dat men uit de voornoemde poineten anders niet en can rapen, dan alleenlye dat Don Jan moet hebben een vast betrouwen, dat hy metten Heere Hierges grootlyc meinde syn profyt te doen, gelyc hy ooc sekerlyc soude doen, hem houdende voor syn deel met 3000 oude Soldaten in eene van de principaelste Stadt van Brabant, ooc van Mechelen, dewelcke by sulcken middel soude winnen sonder stoot of slach, alwaer de Spaenjarden met alle hunne macht souden genoech te doen hebben om die te crygen, ende wesende boven dien veltmeester (gelyc hy zyn soude deur mid- | |
[pagina 257]
| |
del van de Spaensche lichte peerden ende andere ruyteren, die hy gerect heeft) hy soude ooc lichtelyc synen voet binnen dese Stadt van Brussel crygen, 't welck syn principale buyt behoort te zyn. Ende dat geschiet zynde (waervan onse Heere Godt u wil bewaren,) hy soude sonder faute corts wel verhopen meister te zyn van den meesten deel van de andere Steden ende Stercten, ten minsten van de gene die geconstitueert zyn uit Hollant ende Zeelant. Ende al eer soo verre te comen, soude sulcken schade op 't Landt doen, sulex dat der Staten Geconfedereerde qualyc mogelyc zyn soude hem te resisteren by faulte van gelde, 't welc tegenwoordig quaet om crygen is; ende also soude het al comen te failleren, 't welc ten eeuwigen dage soude beclaechlyk wesen. Ofte indien hy niet en tendiert directement tot dese proye, en dat men geen perikel en waer verwachtende van myn Heer van Hierges, soo men mochte geloven, soo moet men verstaen dit point voorgeworpen te hebben, om eene nieuwe dilayinge, wetende dat de Heer van Hierges soude veel tyts behoeven, eer hy gereet soude zyn, om met syn volck te trecken, om dieswille hy die ter hand en heeft, noch ooc betaelt en zyn. Ende dat ooc tot dien einde men behoorde eerst ende vooral te communiceren metten selven Heer Hierges, meynende daerentusschen de Staten te slaen, soo men verstaet, dat hy hem alrede zoude gevanteert hebben; wesende alle de voorn. argumenten soo notlyc ende evident, dat de gene die niet en siet, ofte en merct, dat Don Jan procediert ter quader trouwen (sprekende vrylyck) die is blindt van verstande, ende en zal niet wys zyn, dan als 't calf verdroncken is. Sonder dat de versekeringe, die by Don Jan den Gedeputierden met schoone woorden oft eedt gedaen zyn, eenichsins behooren te moveren, te weten van syn geloften te volbrengen, ende ter goeder trouwen te procederen; gemerct dat het is eene gewoonlike costume van de Princen, tracterende met hunne subjecten, gealtereert van appointemente, hunne geloften niet te observeren, hoe groot ende vast dat sy syn, naedemael sy de bovenhandt hebben geeregen van hunne saken, gelyc deselve Don Jan alrede wel betoont heeft, niet alleenlye in 't Conincryck van Grenade (eenen iegeliken be- | |
[pagina 258]
| |
kent) maer ooc, (gelyc men secht) daerna in 't eylandt van Sardayne, hun fonderende de Princen aengaende dit point op [de woorden] van Julius Caesar, Si jus violandum est, imperii causa violandum: wordt daer by ooc gevoecht den ordinaris regel, quod Haereticis non sit servanda fides, dewelcke de Spaenjarden sonder twyvel souden willen appliceren op ons in 't generael, om getractiert te hebben ende noch verstande metten Prince van Orangnien te houden, volgende nochtans de Pacificatie alrede gemaect. Men mach ooc presupposeren, dan Don Jan, ter begeerte van die van den Rade ende Inquisitie van Spaenien, om de subtylheit wille, voor syn vertreck gedaen sal hebben eenen eed ter contrarien, by denwelcken den lesten, die hy alhier soude mogen doen, van geender weerden en soude zyn, gelyk men leest van Carles den VIII, Coninck van Vrancryck, die gesworen hebbende der Florentinen in hunne handen wederom te geven de Stad van Pisa, excusierde hem naderhandt, dat hy te voren die van Pise gesworen hadden te houden in liberteyt tegen de Florentinen, soo dat vermaent Joncker Fransen Guichiardin in den 2 boeck van de Historien van Italien, 't welc ooc soude mogen geverwt worden door de rechte Canonem, seggende, Quod juramentum contrarium priori non teneat, quasi infirmatum per prius, sulcx datter anders niet en is, dan den Spaenjard doet comen tot syn voornemen in geval van dominatie. Daerom om te schouwen alle periculen, ende suyverlyc te procederen, gemerct de sake soo veel niet en importeert, ende dat de Spaenjarden (wesende in het middel van den Lande) ons wercx genoech geven, sonder ons te stellen in andere swaricheit oft vorder perikel soo apparent, dunct my onder correctie, dat myn Heren sullen seer wel doen te veranderen dese leste resolutie met Don Jan genomen, ende den eersten voet te hernemen, te weten, dat voor al hy doe vertrecken metter daet den Spaenjarden, ende de Stercten, ende Steden, die sy houden, te stellen in de handen van de Staten, ende dat gedaen synde, men sal hem ontvangen met sulcke goede ende stercke capitulatien, nochthans al waer 't dat hy anders wilde procederen dan goet, geene occasie en hebbe noch macht, om te executieren, ende voor te houden eenige saken, den Staten ende privilegien | |
[pagina 259]
| |
van den Lande schadelyc ende contrarierende. Want andersins het quaet, dat wy hebben willen schouwen, zoude nu wederom comen met dobbel betalinge ende gehele ende leste bederfnisse. Ende om hem te excuseren de Staten oft hunne Gedeputierden van 't gene, dat zy alrede Don Jan zouden geaccordiertGa naar voetnoot(*) hebben de poincten, by hem lestmael voorgeleit; sy sullen mogen praetexeren het gebroken bystand, 't welc de Spaenjarden gedaen hadden, willende nemen de stercte van Tolhuis ende andere daer omtrent; ende daer mede apprehensie van den Grave van Arenberch gedaen by het Staten volck ten selven tyde. Ende dat daerom de Gedeputierde, hun vindende als dan by Don Johan, souden van sin geweest zyn, de voorz conditien te amplecteren, ende de selfste te teikenen, deur vreese van gevangen te worden, soo verre zy anders niet gedaen en hadden. Ooc soude men mogen praetexeren, dat sommige van de gyselaers niet wel te passe en waren, om hun te transporteren ter plaetsen daar hy hun begeerde. Ende men solde ooc wel mogen versoecken, dat de Bisschop van Luyck eenige gyselaers alhier in plaetse van de andere soude senden, gemerct dat men | |
[pagina 260]
| |
noch niet versekert en was, van weleke syde het soude mogen houden; ende dat eesserende de Keyser uit syn autoriteit soude mogen bevelen, dat de Bisschop desel ve gevangen zoude blyven houden, als wesende Prinse subject den Rycke; in het welek de voorn. Staten ooe souden behooren min swaricheyt te maken, gemeret dat Don Johan alrede tegen hun gebruyet heeft van soo vele oste gelycke pretexten, dan te verwachten eenige inconvenienten, 't welek hier naemals niet om beteren en soude zyn.’ Voorts hebben wy, nopens dit tweede Stuk deezer Verzamelinge, nog te melden, dat het zelve, grootlyks, als gezegd is, gaande over het voorgevallen met Don Jan, wel byzonder een aantal van Stukken behelst, die strekken ter ophelderinge van de Utrechtsche Geschiedenissen in deze dagen; inzonderheid nopens de bemagtiging van het Kasteel Vredenburg, en de daaropgevolgde uitdryving der vreemde bezetting; 't welk des Prinsen oogmerk, om die Provincie, door 't geeven van Satisfactie, weder onder zyn Stadhouderschap te brengen, ten laatste met den gewenschten uitslag begunstigde. |
|