Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1780
(1780)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijNatuur-beschouwer, of Verzameling van de nieuwste Verhandelingen, over de drie Ryken der Natuur, welke thans in Duitschland uitgegeven worden. Vertaald, en met Aanmerkingen vermeerderd, door P. Boddaert Med. Dr. Oudraad der Stad Vlissingen enz. enz. Eerste Stuk, met naar 't leven gekleurde Plaaten. In 's Hage by J. du Mee 1779. Behalven het Voorwerk 160 bladz. in gr. octavo.Een Hoogduitsch Geschrift, getyteld de Natuurforscher, zedert het jaar 1774 stukswyze uitgegeeven, onder het opzigt van den geagten Hoogleeraar Walch, en na deszelfs overlyden nog heden agtervolgd wordende, onder het toeziende oog van den beroemden Heer Schreber, heeft aanleiding gegeeven, tot het vervaardigen van deezen Natuurbeschouwer. De Heer Boddaert stelt zig voor, uit de in dat Werk by een verzamelde Stukken, ter ophelderinge van de Natuurlyke Historie, in zyn Nederduitschen Natuurbeschouwer by een te brengen, de voornaamste Verhandelingen, welken daarin voorkomen; die, zynes oordeels, met de vereischte naauwkeurigheid uitgevoerd zyn; en over onderwerpen gaan, in welker naspooring onze Natie geagt mag worden eenig belang te stellen. Ter nutter uitvoeringe hier van, heeft hy 't ook goedgevonden, een soortgelyk gebruik te maaken van eene andere Hoogduitsche Verzameling van dien aart, welke ten opschrifte heeft, Beschäftigungen der Natuurforschende Freunde te Berlin: en 't oogmerk is zig verder insgelyks te bedienen, van zodanige Stukken, welken keurige Lief hebbers der Natuurlyke Historie zyn Ed., nu en dan, goedgunstig mogten gelieven ter hand te laaten komen. - Langs deezen weg, die zekerlyk vry wel geschikt is, om den Nederduitschen Leezer eene leerzaame Verzameling van Verhandelingen, over een aantal van onderwerpen, de Natuurlyke Histo- | |
[pagina 192]
| |
rie betreffende, te leveren, is men voorneemens, van tyd tot tyd, een Stukje van die grootte als het tegenwoordige af te geeven. Ieder Stukje staat ééne of meerder Verhandelingen, over elken tak der Natuurlyke Historie, te behelzen, met de noodige nevensgaande afbeeldingen, ook, daar 't vereischt wordt, naar 't leeven gekoleurd; dat zig egter, volgens het plan van den Hoogleeraar Walch bepaalt, tot zulke voorwerpen, die anders, of nog geheel niet, of slegts onvolkomen afgebeeld zyn. - Byaldien de verdere uitvoering der volgende Stukjes, gelyk we ter voltrekkinge van dit nuttige opzet hoopen, aan het thans afgegeeven Stukje beantwoorde, zullen de Liefhebbers weezenlyk reden hebben, om de moeite, door den Heer Boddaert hier toe aangewend, danklyk te erkennen; deeze Proeve althans is wel in staat om genoegen te kunnen geeven. Ze behelst eene beschryving van den zogenaamden Legerworm, of liever van eenige duizenden aaneensluitende Maden, die voor 't oog van 't Gemeen een ontzaglyken Slang vormen: benevens die der Rupse van het blaauwe Pagetje der Eiken, tot verbetering der afbeeldinge, welke de anders naauwkeurige Rösel van dezelve gegeeven heeft. Verder een berigt van het zeldzaame Nest der Kruisvink. Eene beschryving van eenige nieuw ontdekte Schulpen; van de witte Aardslak met den geelen rand, en van een zeer zeldzaamen Nagtvlinder. Deeze tot nog, zo veel men weet, niet afgebeelde Stukken, worden hier gekoleurd in ééne plaat vertoond. Hier aan volgt een berigt van de verscheiden Rangschikkingen der Viervoetige Dieren, zo als de voornaamste Schryvers dezelve op verschillende wyzen ingerigt hebbenGa naar voetnoot(*). | |
[pagina 193]
| |
Wyders Natuur- en Scheikundige Waarneemingen over den Lazuursteen, en deszelfs bereiding tot Verw; met eene nevensgaande Verhandeling over eenige soorten van Waereld Oogen of Lapides mutabiles; welken, droog zynde, gantsch ondoorzigtig zyn; maar, in 't water geworpen zynde, na verloop van minder of meerder tyd, helderer, of zelfs geheel doorzigtig worden. Daarby komt eene Verhandeling over doorgesneeden Waterwormen, welker stukken na eenige dagen weder aangroeien, en volkomen Dieren worden; nopens welk byzonder verschynzel de Opsteller deezer Verhandelinge eerst eene Historie deezer ontdekkinge geeft; en voorts een naauwkeurig verslag van zyne deswegens wonderlyk wel gelukte Proefneemingen bybrengt; met aanwyzing van de manier, waarop men in dit onderzoek te werk behoort te gaan. Vervolgens komt ons hier mede voor, de Beschryving van een Vogel, geheeten den Kaapschen Rall, of Tringa Capensis carunculata; welke ons ook, in eene nevensgaande gecoleurde Plaat, keurig afgebeeld, onder het oog gebragt wordt. Ten laatste is 'er in dit Stukje nog gevoegd, eene Aanleiding voor jonge Liefhebbers der Gekorvenen, om met oogmerk en smaak te verzamelen. De Schryver van dit Geschrift kortlyk aangeweezen hebbende, dat men, in 't verzamelen van Insecten, niet slegts een zinlyk genoegen op het oog moet hebben; maar tevens bedoelen de Natuur grondiger te leeren kennen, en zyn verstand met waare kundigheden te verryken; doet wyders zien, hoe groot een veld, en welk eene verscheidenheid in 't zelve, zig hier in opdoet, voor den onderzoekgraagen geest, ter verheerlykinge van den Schepper en Onderhouder van alles; welke opmerking het verzamelen van Insecten in den rang van eene waarlyk aangenaame uitspanning en nutte bezigheid brengt. Om zulks te meer te bevorderen, geeft hy voorts den Beginneren eenige regels aan de hand, en deelt hun zyne gedagten mede nopens eene systematische inrigting van een Insec- | |
[pagina 194]
| |
ten-Kabinet; naar welken zy zig, by het verzamelen der Insecten, met vrugt, gedraagen kunnen. Men kan uit dit ons berigt deezer aanvanglyke Verzamelinge genoeg opmaaken, dat dezelve verscheidene leezenswaardige Stukken behelst. Om 'er nu wyders nog eene aanmerkelyke byzonderheid uit over te neemen, zullen wy hier het oog vestigen op het hoofdzaaklyke, dat ons de Heer Hofraad Gunther meldt, raakende het zeer zeldzaame Nest en de Eieren van de Kruisvink. - Zy die zig toegeleid hebben, op de beschryving der Vogelen, maaken ook gewoonlyk van de Kruisvink, 't zy onder den enkelen naam van Loxia, of met byvoeging van Coccothiaustres of Curvirostra gewag; doch niemand hunner schynt het Nest en de Eieren gezien te hebben: dat men naastdenkelyk toe te schryven heeft, aan den ongunstigen tyd van 't Jaar, in 't welk men dit Nest heeft te zoeken. 't Was naamlyk, gelyk onze Schryver aantekent, al voor lange bekend, dat de Kruisvink, tegen de gewoonte der Vogelen, haare broeijing midden in den Winter verrigt. De Jongen, door een toeval uit het Nest in de Sneeuw gevallen, en van de Boeren gevonden, getuigden zulks; ook leerde de ondervinding, dat de eerste Jongen reeds in February, en misschien nog vroeger uitvliegen; overeenkomstig waarmede de Heer Zorn zegt, in 't jaar 1740 waargenomen te hebben, dat verscheiden Paaren hunne Jongen kort na Maria Lichtmis uitgebroeid haddenGa naar voetnoot(*). - ‘Het Nest moet derhalven, vervolgt de Heer Hofraad, by het begin van 't Jaar, juist wanneer het 't koudste is, gezocht worden; en wie gaat dan gaarne uit de warme Kamer in 't Bosch? en nog meer, wie stygt met koude verstyfde handen, op hooge met sneeuw bedekte Dennen en Pynboomen, om een Nest te zoeken? Ik had reeds sints twintig Jaaren, aan de Boeren omstreeks het Bosch, groote Belooningen voor zulk een Nest beloofd, en alle die bedienden, die my stukken aanbragten, hadden ook zo lang getragt 'er een te verkrygen. Maar het gevolg was altoos zo slegt, dat men my nooit meer dan zomtyds eenige Jongen, die uit het Nest gevallen waren, aanbragt. Het Nest zel- | |
[pagina 195]
| |
ve, en nog minder de Eieren, kon ik nooit te zien krygen; niettegenstaande verscheidenmaalen de Boomen, onder welke men de jonge Kruisvinken gevonden had, om ver gevallen waren, en doorzocht wierden.’ - Eindelyk egter gelukte het den Heer Gunther, zo als hy verhaalt, door middel van zynen Vriend, den Heer M. Johann Gottlieb Buttner, een Man, die eene ongemeene agting voor allerleie soorten van Weetenschappen heeft, een wel bewaard Nest van de Kruisvink met drie Eieren te verkrygen: waarvan hy ons het volgende verslag geeft. ‘Het Nest zelve vond men op een hoogen Dennenboom, den 3den January 1774, midden in een zeer dicht Bosch, naby de Amtsdorpsche drooge bron. Een vlytige onderzoekende Landman, die om andere Bezigheden zich in 't Bosch ophield, bemerkte, dat eene Kruisvink allerley Mos en dorre Rysjes van andere Boomen zamenraapte, en deze Bouwstoffen, op een zekere plaats van een dik met Mos bezetten Tak der bovengemelde Denne, zaamen bragt. By geluk was deze Tak der Denne niet hoger, dan 24 Ellen van den grond. De Man konde dus met het bloote oog zien, dat het een Nest was, dat de Kruisvink maakte. Het was byna voltooid, toen hy het ontdekte. Maar zekerheidshalve, en om den Vogel geen rede te geven om het Nest te verlaaten, durfde men den Boom niet voor den 8 January beklimmen. Toen vond men drie Eieren in het Nest, en schoon men vermoedde, dat de Vogel 'er nog meer moest leggen, werd echter, uit voorzorg, het Nest met de Eieren weggenomen en in zekerheid gebracht. Het stond tusschen een gaffel midden op den Tak, en dus ver van den stam; een zytak ging midden door den Bodem van het Nest, en was met groen Boommos, dat 'er om heen gelegt was, met het Nest ten naauwsten verbonden, zo dat het geheele Gebouw, door deze vastmaking, uitneemend zeker op dezen gaffel rusten kon, zonder door Sneeuw, Wind, of ander toeval van zyn Plaats te konnen beweegen. De grondlaag van het Nest bestond uit eene groote menigte van dunne en ranke Dennen- en Pynboomrysjes; de dikste zyn niet dikker dan eene Ravenschagt. De meeste hebben geen blaadjes, aan eenige weinigen staan echter nog groene blaadjes, die tusschen het Mos, door | |
[pagina 196]
| |
't welke zy heen gewerkt zyn, doorsteeken. Met even zulke Dennenrysjes is de buitenste oppervlakte van het Nest bekleed, rondsom van den grond tot boven aan den rand, alwaar zy ten deele zeer ordentelyk in de rondte omgeboogen zyn; ten deele omvatten zy het Nest niet zo wel geschikt. Op deze ruwe overtrek, had de Kruisvink eene goede menigte groene BoommosGa naar voetnoot(*) gelegt, en door deze warme Bouwstoffe zyn Nest voor Vorst en Koude beveiligd. De bodem van het Nest is wel twee duimen hoog met zulk een Mos aangevuld, en de zyden, die uit even zulk eene stoffe bestaan, zyn ten minsten ook een duim dik. Dit groene Mos is zo dicht als een vilt in elkander gewerkt, en verschaft eene verbazende warmte aan het Nest. Zo veel was 'er nodig om een regt warm Nest te vervaardigen. Nu kwam het nog op eene zagtere voering van de Legplaats der Eieren aan. Ook hier voor had de Kruisvink gezorgd. De geheele Kom of de halfronde kogelvormige Holte, in welke zich de Eieren bevinden, is met de zagtste en tederste puntjes van het witagtige groen Coraal-MosGa naar voetnoot(†), dat in menigte op de Pynen Denneboomen groeit, wel een half duim dik gevoerd, en de Takjes van dat Mos zyn, met eene groote geschiktheid, zo fyn in de rondte omgelegt, dat de binnenste Holte ongemeen glad en zagt gevoerd is; terwyl de omkrullende puntjes van het Mos, die rondom den rand uitsteeken, aan het geheele Nest een fraay aanzien geven. Men konde aan dit Nest noch Hair, noch Vederen, noch Wolle van Planten bespeuren, noch minder heb ik 'er eenige Harst van Dennen- of Pynboomen aan konnen vinden, met welke de Bouwstoffen van het Nest gelyk de Heer halle, op de aanhaling van den Heer frisch, bevestigt, zouden overdekt zyn, op dat de Sneeuw | |
[pagina 197]
| |
dezelve niet zoude los maaken, en doorweekenGa naar voetnoot(*). Geen korrel van deze Vernissing is 'er aan het Nest te vinden. Men moet daaruit oordeelen, dat deze Schryvers, schoon ze het Nest aftekenen, het zelve niet gezien hebben; maar dat Lieden, die deze vernissing zelve verzonnen hebben, het Nest wel gezien, maar niet met aandacht beschouwd hadden, en daardoor hun dit valsch berigt gaven. Maar het blyft altoos uitgemaakt, dat by alle Vogels, van dezelve soort, de wyze van bouwen dezelve is. Indien nu het bovengemelde Nest werkelyk een bekleeding van Hars nodig had, zo moest men zulks ook aan het myne waargenoomen hebben. Men zal uit de tot dus ver behandelde Beschryving van zelv zien, dat dit Nest, naar de verdeeling, die ik elders van de Classificatie der Vogelnesten maakteGa naar voetnoot(†), tot de Classis der halfkogelronde of korfnesten behoort. Het geheele Nest, dwars van boven gemeeten, van de oppervlakte der eene zyde tot die der andere, is 7½ duim Rhynlandsch. De holte of uitholling der Eieren, alleen gemeeten, had slegts 2½ duim in de Middellyn. Men ziet derhalven dat de dikte der Wanden eene aanmerkelyke Maat uitmaakt. Zy bedraagt, aan de meeste plaatzen, den overtrek der Boomrysjes 'er by gemeeten, 2½ duim. Dus is het Nest niet slegts in staat gesteld, om de koude af te weeren, maar ook om de sneeuw en natheid tegen te staan, zonder eene bekleeding noodig te hebben. Dit laatste zoude ook zo veel te overvloediger zyn, wyl de Kruisvink altoos gewoon is, zyn Nest op zulke plaatzen aan te leggen, daar het door andere takken bedekt is, die door de menigte puntige blaadjes, waar mede zy bezet zyn, de sneeuw verhinderen. De Eieren zyn niet volkomen zo groot als een Hazelnoot, maar grooter dan die van de Bloed-vink, en hunne grootte verschilt weinig van die van den Kernbyter. Men zal van hunne grootte een duidelyk begrip | |
[pagina 198]
| |
hebben, wanneer ik zeg, dat hunne Lengte, van het stompe deel tot aan den punt, 10 Rhynlandsche Lynen in Middellyn heeft, en dat de Middellyn hunner dikte, aan het stompe eind, byna 7 zulke lynen bedraagt. Hunne grondverw is dof wit; om het stompe eind is een kring van rood bruine of beter zwartagtige roode vlakken, streepen en punten, waarvan de grootsten niet grooter zyn dan een speldeknop. Men kan dezelve best by zwart geronnen en weder opgedroogd bloed vergelyken. Het is waarlyk eene aanmerkelyke omstandigheid, dat alle de zoorten van Kruisvinken, Vinken en Kneuen, tot aan de Canarievogels toe, op hunne Eieren dergelyke zwart roode vlakken hebben. Eenige dezer vlakken zyn rond, andere hoekig, andere gelyken naar streepen of haaken, en tusschen deze zyn heldere, graauwe roodachtige vlakken en punten in gestrooid. Buiten deze Kringswyze omvatting, vind men maar spaarzaam hier en daar, op de overige Oppervlakte van het Ey, eenige enkele zwart-roode Vlakken en Punten. - Ik twyffel geenszins dat de Kruisvink, gelyk andere van zyn Geslagt, vyf of zes Eieren legt; de begeerte om het Nest te hebben, heeft my drie Eieren voor lief doen neemen. Of hy meer dan eens in het Jaar broeit, gelyk de Heer halle zegtGa naar voetnoot(*), hope ik nog door tyd en ondervinding te weeten.’ |
|