byzonderen natuurlyken aanleg der menschen af; maar ook hun uiterlyke staat verandert dezelve noodzaaklyk. - De eene staat veroorlooft zekere deugden niet, welke de andere noodzaaklyk vereischt; men vergelyke de lessen, die de Graaf van chesterfield in zyne Brieven aan den Jongen stanhohope geeft, met het onderwys, dat ieder braave en eerlyke Vader aan zynen Zoon, die voor de groote Waereld niet bestemd is, behoord te geeven; de eerste beveelt zyn' Zoon eigentlyk niets anders dan de fynste bedriegeryen, de fynste konst van liegen: de andere zoude den zynen tot het tegenovergestelde, als ongeveinsdheid, opregtheid en veele andere soortgelyke deugden aanmaanen. Beiden hebben zy gelyk. - Gy heeren Moraliston begint van agteren af aan; gy stoffeert eene pop met alle moogelyke deugden, die gy maar ergens vinden kunt, stelt die dan ten toon, en roept: Aan deeze moet men gelyk zyn! Waar toe dient het toch? - Op dat menschen van een' goeden inborst naar een doel zullen loopen, waar toe hen de adem ontbreekt, en zichzelven angstig kwellen, wanneer zy merken, dat zy dat doeleinde nimmermeer bereiken kunnen; of op dat anderen in 't geheel niet in de loopbaan der deugd treeden: om dat men den gantschen weg zo hobbelig maakt, en met zulke scherpe doornen hestrooit. Gy hebt al te zamen iets romanesk....
Myns bedunkens is de aangenaamste en vrolykste zedeleer zekerlyk de beste, de strengste en droefgeestigste, in tegendeen, de slegtste, die, gelyk nog onlangs iemand van eene goede zedeleer vereischte, alleen bittere en wrange geneesmiddelen voorschryft. - Wat my aangaat, ik wil gaarne voor eene dergelyke kuur bedanken. - Ik kan my ook met geene mogelykheid verbeelden, dat hy, die aan het geringste Insect eene volmaakte gelukzaligheid geschonken heeft, den Mensch alleen op deeze planeet zoude geplaatst hebben, om aldaar met vreezen en beeven, zonder ophouden, aan zichzelven te beitelen en te schaaven en zich geduurig te ontrusten: om dat hy geen allervolmaaktst standbeeld uit zichzelven vervaardigen kan. Thans volgt ieder Sterveling, in spyt van alle zedelessen, den weg langs welken de natuur en het noodlot hem geleiden, en indien deeze, gelyk tot nog toe geschied is, een ieder van ons op verschillende wegen brengen, zo is het niet te denken dat de alvermogende stem van een Moralist ons al te zamen op een' algemeenen weg zal kunnen lokken, enz.
In den Twist over het Gnaseg-chub maakt de Schryver eene aanmerking: ‘Al wie de geschiedenis der Christen kerk met aandagt bestudeerd heeft, zal zeer ligt begrypen kunnen hoe het daar mede gelegen was’. Wy willen wel bekennen, dezelve niet genoeg bestudeerd te hebben, om alles, wat in deeze Geschiedenis uit een ander Werelddeel voorkomt, toe te passen; doch