in duizend stukjes gekorven hebben, om 'er hunne boeken mede te versieren, en dat die plaatzen tegenwoordig niet dan opgewarmde kost zyn, in de Letterkunde; daarenboven heb ik gedacht, dat een text niet paste dan voor een opstel of voor een preek; maar de voornaamste reden die my bepaald heeft om 'er geen gebruik van te maaken, is, om dat de Latynsche Schryvers eens uitgeput zynde, en 'er geen nieuwe voor den dag kunnende brengen, men gezegd zou hebben, dat ik op het end van myn latyn was; het welk de grootste schande is, die men tegenwoordig eenen Geleerden kan aandoen.
Evenwel zou ik niet gaarne zien, dat men dagt, dat dit eene uitvlugt is, waar van ik gebruik maak, om myne onkunde te bedekken, en dat ik nooit gemeenschap gehad heb met de groote geesten, die voor twee duizend Jaaren leefden. Om het gemeen van myne Latiniteit te overtuigen, zal ik hier eene ry latynsche spreuken plaatzen, met de vertaaling daar onder, op dat de Bisschoppen en Dames van rang het zelve zouden verstaan kunnen. Ik zal meer doen; ik zal zeggen tot welk een einde ik dezelve zou gebruikt hebben, indien ik ze tot een Zinspreuk voor myne Redenvoeringen verkoozen hadt:’ - Dit doet de Schryver, en vult 'er eenige bladzyden mede.
Doch, niettegenstaande deeze betuiging van geen Spreuk of Motto te gebruiken, vinden wy op den Tytel de bekende plaats uit horatius.
Quid verum atque decens curo et rogo et omnis
't Ware te wenschen, dat hy, deeze altoos in 't oog gehouden hadt; het verum en decens of het waare en betaamelyke ontbreeken, daar zy, volgens dit woord van horatius, het hoofdbedoelde in alles moesten weezen, niet zelden.
Wy zullen ons niet ophouden met 'er staaltjes van te leveren, zy zouden onze Letteroefeningen ontcieren. Alleen willen wy nog, eer wy dit stuk ter zyde leggen, met de eigen woorden des Spions opgeeven, wat de Leezers van hem te wagten hebben, en hier uit mogen zy zelve beoordeelen hoe het zeggen van horatius met dit Werk strooke.
‘Een Fransche Spion te Londen onderstelt een maaker van Lasterschriften, een' stookebrand, een letterkundigen moordenaar, welke, den slag toebrengende, de hand wegtrekt.
Voormy ik verklaar al hier, dat ik geene zottigheden aan de lieden zeggen zal, veel min aan de Grooten; het is my niet onbekend, dat 'er in die hooge streek van de waereld zeer gekke menschen zyn; maar zy zyn boven de berisping: alle pylen die men op hen afschiet worden stomp; 't geen men zegt verliest zyne kragt en kan hen niet bereiken.