De Spectator der Jeugd, of Mengelingen ter vorming van het Verstand, den Smaak en het Hart. Uit het Hoogduitsch vertaald. I Deel. Te Amst. by J. van Gulik, 1779. Behalven de Voorreden 259 bl. in 8vo.
Een Spectatoriaal Werkje, waar van het plan des Hoogduitschen Schryvers veel goeds belooft. Het is voornaamlyk, schoon het jeugdig deel der beminnelyke Sexe niet geheel vergeeten wordt, voor aankomende Jongelingen geschikt. De Spectator levert de vrugten zyner waarneemingen, in veelerlei zaaken, op, ook die tot het geleerde onderwys behooren. Hy bedient zich van de Geschiedkunde, en mengt 'er leevensregelen onder, ontleend van de deugdzaamste Menschen van hen, die 's Menschen hart, en de verschillende betrekkingen in het leeven, grondig kennen, en gestaafd door eigene bevindingen en waarneemingen: hy doet waarschuwingen en vermaaningen ten opzigte van de gevaaren en klippen des leevens, waar voor de Jeagd, voor welke deeze bladen bestemd zyn, zich welhaast zal blootgesteld vinden: hy deelt dikwyls nutte anecdoten, kleine bemerkingen, gezamelde Brieven van jonge lieden mede, die weezenlyke origineelen, en geene verdichtzelen zyn: hy zoekt den smaak te verwekken in het zinnelyk schoone en het zedelyk goede, door het ontleden van beproefde meesterstukken. Hy schryft niet voor Kinderen, wier zielsvermogens nog zeer zwak zyn, maar voor de rypere Jeugd, die, eenigzins bygestaan door anderen, zelve reeds haare verdere vordering kan uitwerken.
By de Nederduitsche Vertaaling heeft men eenige stukken geheel, en andere voor een gedeelte, overgeslagen: als te byzonder betrekkelyk tot Duitschland: en de Boekverkooper verzoekt ‘dat, zo iemand, kundig in het stuk der Opvoeding, den Spectator der Jeugd, met origeneele of andere, tot deeze Landen byzonder betrekkelyke, opstellen gelieft te verryken, men dezelve aan hem zende: welke hy belooft, indien zy met de oogmerken en het plan van dit Werkje overeenkomen, in de volgende Deelen te plaatzen, en de moeite naar behooren te vergoeden.’
Het tegenwoordig eerste Deeltje bevat XXV. Stukjes van zeer onderscheiden aart, beantwoordende aan den Tytel van Mengelingen: die op verre na alle niet op denzelfden prys te schatten zyn: en geen wonder, 'er ‘komen Opstellen in voor van jonge Leerlingen, die zy onder het oog van hunne Leermeesters en door deeze aangevoerd, of anders ook wel geheel door eigen kragten, gemaakt hebben;’ die, ‘gelyk de Hoogduitsche Voorredenaar te regt aanmerkt,’ in geenen deele moeten beschouwd worden als voorbeelden ter navolging: maar als zodanige, welke kunnen dienen om anderen op te wekken. ‘Myn Neef,’ dus luidt een Familie-Verhaal, hier de XVI plaats bekleedende. ‘Myn Neef, een jonge,