Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1780
(1780)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijVerhandelingen over de vier laatste dingen, Dood, Oordeel, Heemel en Hel. Door W. Bates, Dr. der H. Godgel. Uit het Engelsch vertaald, door E. Nooteboom. Tweede Stuk. Te Utrecht by A.v. Paddenburg, en te Amsterdam by J. Weszing Wz. 1779. In gr. octavo 259 bladz.Op dé, in het eerste Stuk voorgedragen, beschouwing van den Dood en het OordeelGa naar voetnoot(*), volgt, in dit tweede Stuk, ene overweging der heilryke of heillooze gevolgen daeraen verknogt, ene volkomen gelukzaligheid in den Hemel, of ene ten hoogste rampzaligheid in de Helle: welke twee onderwerpen de Eerwaerde Bates, op dezelfde manier als de voorigen, behandelt, in ene leerzame voordragt, en ernstigen aendrang dezer Stukken, die onbetwistbaer ene verstandige en gemoedlyke oplettendheid vorderen. Met opzicht tot het eerste, de Hemelsche gelukzaligheid, merkt hy, uit de woorden van den Psalmdichter, Ps. XVI. 11; Verzadiging van vreugde is by uw aengezichte; lieflykheden zyn in uwe rechte hand eeuwiglyk, als ene algemeene stelling aen: Dat de genieting van de tegenwoordigheid van God in den Hemel, de hoogste en eeuwige gelukzaligheid der Heiligen is. En hierop bepaeit zyn Eerwaer- | |
[pagina 147]
| |
de zich, om, in de verhandeling van dit stuk, (1.) te overwegen, de plaets, waer in de Godlyke tegenwoordigheid op ene heerlyke wyze geopenbaerd word. (2) Te toonen, dat de genieting van de Godlyke tegenwoordigheid de hoogste gelukzaligheid der Heiligen zy. En (3.) te bewyzen, dat de gelukzaligheid eeuwigduurend zal wezen. Het beschouwen hiervan doet hem den Lezer onder 't oog brengen, de jammervolle dwaesheid der menschen, in zulk ene zaligheid van de hand te wyzen; en een ieder noopen, om met allen ernst en vuurige begeerte zyne krachten in te spannen, om dezelve te verkrygen. Zulks leid hem ter overweginge der oorzaken dier zaligheid, en der middelen, om dezelve deelachtig te worden; welke overweging hy vergezeld doet gaen van wel overdachte onderrichtingen, en indrukbare beweegredenen. Op ene soortgelyke wyze richt de Eerwaerde Bates zyne volgende beschouwing van den rampzaligen staet des onverbeterden Zondaers, of die der Helle, in. Hy maekt met den aenvang gebruik van de ontzachlyke omschryving, die Jesus 'er van geeft, zeggende: daer hun worm niet sterft, en het vuur niet uitgebluscht word, Marc. IX. 48. Op die omschryving vestigt hy zyn voorstel; Dat de straf van die genen, welken hunne aengename, of voordeelige, zonden willen aenhouden, zeer zwaer en eeuwig zyn zal. Achtervolgens dit voorstel maekt hy zyne Verhandeling, over dit onderwerp tweeledig: gaende het eerste gedeelte over de zwaerte, en het tweede over de eeuwigheid der straffe. En hier uit leid zyn Eerwaerde ten laetste enige practikale gevolgen af, die hy op ene overtuigende wyze voordraegt. Wanneer men bezeft, hoe duidelyk en nadruklyk God zyn vreeslyk strafvonnis over de zonde geopenbaerd hebbe, ontdekt men aen de ene zyde de grootte der Godlyke barmhartigheid, die zulks gedaen heeft, om de menschen van de zonde af te schrikken, ten einde daer door hunne rampzaligheid voor te komen; en, aen de andere zyde, de spoorlooze onbezonnenheid veler menschen, welken desniettegenstaende aen hunne zondige begeerlykheden den lossen teugel vieren. De overdenking hier van moet ons alleszins aenspooren, om standvastig te gelooven en ernstig te overwegen, zo het geen God den onboetvaerdigen gedreigd als den boetvaerdigen toegezegd heeft; om daer | |
[pagina 148]
| |
door te krachtiger van de Zonde afgeschrikt, en tot de Deugd overgehaeld te worden. Eindelyk behooren wy 'er ons tevens door opgewekt te vinden, tot ene des te sterker erkentenis van onze verplichting aen Jezus Christus, en zyne ons aen Hem ten naeuwste verbindende Liefde, daer Hy ons, ‘uit de vademlooze diepte der afgrond van de Hel, tot in den schoot van God, tot in den Troon der gelukzaligheid verheven heeft.’ |
|