Vrye Navolgingen van Hoogduitsche Gezangen, 40 bl. in gr. 8.
Mejuffr. van der Horst, nu Roelfzema, geeft in dit bondeltje eenige Navolgingen van Geestelyke gezangen uit het Hoogduitsch; welke, als op het aanzoek van wylen den Hre Mr. H. ter Borgh, in leven Hoofdman van de Hoge Justitiekamer van Stad en Lande, ondernomen, dien ‘van Godgelievden, en God en zynen naasten lievenden Man’ (gelyk de Dichteresse hem in hare Voorrede noemt) zyn opgedragen. - Wy hebben alle achting voor Mejuffr. Roelfzema; doch vinden in deze Zangstukjes denzelfden geest niet, die hare overige werken kenteekent. Een styve, harde, en ruwe versisicatie, gedwongen taalschikking, en gebrekkige woordenkeuze, worden hier door niets uitmuntends, 't zy in de gedachten, 't zy in de wyze van voorstelling, vergoed. De Gezangen zyn zekerlyk stichtlyk, en kunnen van eenvoudige Christenen met eenige aandoening gebruikt worden; maar zy hebben noch dat Poëetische vuur, noch die edelheid van uitdrukking, die men in stukken van zodanigen aart zou mogen vereischen. Ook is het ons voorgekomen dat de Navolging de zaak onzer Poëtesse niet is, wier Dichtader ryk genoeg is om uit eigen aandrift te bruischen. De Navolging eischt zekere buigzaamheid van geest; om zich naar zyn' voorganger te kunnen plooien of 't ware; en behoeft eenen overvloed van kiesche woorden en spreekwyzen, die den geest, in het uitdrukken der juiste schaduwkleuren (mag men 't dus noemen?) van zyn oirspronklyk, nimmer verlegen laat. - Intusschen zal veel van die styfheid verminderd worden, indien men acht slaa op den Groninger tongval, welke meer en meer heerscht in de schriften van Mej. Roelfzema; vooral in dit Werkje, het welke ook grotendeels voor hare geliefde Stadgenoten schynt uitgegeven te zyn. De taal echter had met dit alles zuiverer kunnen wezen.