Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1780
(1780)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijAardrykskunde voor Kinderen, door J.G. Raff, uit het Hoogduitsch vertaald, en met aanmerkingen en verbeteringen voorzien, door E. Bekker, Wed. A. Wolff. Te Amst. by J. Allart, en in 's Gravenhage by J.v. Kleef, 1779. In II Deeltjes, in 8vo. te zamen 525 bladz.Zeer onlangs schonk de Beemster Dichteresse aan de Nederlandsche Moeders, een allernuttigst Huis- en Handboek, haare Proeve over de OpvoedingGa naar voetnoot(†). Thans stelt zy den Kinderen, voor welke men in deezen tyd zo veel schryft, een niet min dierbaar geschenk ter hand. Daar zy de Aardrykskunde voor Kinderen, van den Heer raff, in een Nederduitsch kleed stak, en meer dan eene enkele Vertaaling van dit Werkje gaf
Op eene wys haar' gaven waardig,
Heeft zy 't in Neêrduitsch uitgedruikt,
| |
[pagina 71]
| |
In 's Lands Historie onderweezen,
Weêrlegt zy, met bescheidenheid,
't Geen zy ontdekt door 't Werk te leezen
Dat raff verkeerd van Holland zeidt.
gelyk j.e. grave, in een daar voor geplaatst versje aan den Leezer, zich uitdrukt. De trant, op welken deeze Aardrykskunde is ingerigt, is vry van dat dorre en drooge, 't welk doorgaans de Kortbegrippen dier Weetenschappe ongevallig doet worden. Meer dan naamen van Landen en Steden komen hier voor. Weetenswaardige zaaken, naar der Kinderen bevatting geschikt, treffen wy allerwegen aan. Juffrouw wolff weet haar hof aan de Kinderen te maaken, en dit is, schryft zy, al haar Eerzugt. - Haare Kleine Landgenootjes moeten haar bedanken, dat zy, omtrent ons Land, zich byzonder bevlytigd en door een aantal korte, doch zeer duidelyke, aanmerkingen, de misstellingen van raff verbeterd, en 'er buiten dat ophelderingen, den jeugdigen Hollandschen Leezer dienstig, bygevoegd heeft. Terwyl zy, in Duitschland de lieve Kinders geleidende, het Werk bekort: en daaromtrent in eene Aantekening zegt: ‘Van de Bisdommen Spiers, Fulda, Straatsburg, Bazel is niets der moeite waardig aangetekend. Want wat hebben onze Kinderen aan die lastige herhaaling, zo een Landje of Bisdom is zo veele mylen lang, zo veele breed? De Vorst is Luthersch, Roomsch. Waarlyk dit gedeelte des Werks is bedroefd schraal! 't Kan zyn dat 'er niet veel van tezeggen is, en dan heeft de Heer raff geen schuld, doch ik heb die ook hier [zal dit geen niet moeten weezen] als ik zyne dorre Beschryvingen niet belief te copieeren’. Beide deeze Deeltjes betreffen Europa: en worden de Landen, die Europische Mogendheden bezitten, by elken Ryk of Staat aangeweezen. De Nederlanden, by voorbeeld, afgehandeld hebbende, laat de Onderwyzer zich indeezervoege hooren. ‘Hebt gy, lieve Kiaderen, ook geen nieuwsgierigheid, om eens te zien wat voor bezittingen de HollandersGa naar voetnoot(*) verder in de overige Waerelddeelen hebben? | |
[pagina 72]
| |
geef my dan de platte Globe-kaart, Coosje; zo myn Meisje, leg gy haar zelfs eens op de tafel. Waar zyt gy nu altemaal? Dit deel der Waereld, heb ik u gezegd, is America. Dit Zuidelyke gedeelte behoort aan de Hollanders, het is Guiana. Hier in dit oord hebben zy drie Plantagien [beter ware hier het woord Volkplantingen geweest] Suriname, Berbice en Essequebo. Deeze twee Eilanden, daar ik op wys, Curassau en St. Eustatius, bezitten zy ook, van alle deeze Landstreeken haalen zy, 's jaarlyks, eene overgroote menigte Suiker, Tabak en Catoen. In Oost-Indiën, hebben zy geheele Koningryken. Dit Land is hun schatkamer. Van daar brengen zy zulke waaren, die de weelde voor ons reeds onontbeerlyk gemaakt heeft. Op dit Eiland Ceilon, wascht alleen de lieflyke Kaneel. Deeze Eilanden hieten Molukken. Hier groeien de kostlyke Speceryen, zy hebben voorts door geheel Asiën menigvuldige Steden, Sterkten en Magazynen. Het Eiland Java is byna geheel in hunne magt. Batavia is de Hoofstad van Indiën. Zy ligt op het Eiland Java, is groot en schoon: men telt 'er honderd duizend Inwoonders. De Gouverneur Generaal resideert hier. Zyne Hofhouding is Koninglyk. Batavia is de Stapelplaats van byna alle Goederen, die uit Asiën naar alle de deelen der Waereld verzonden werden. De Oost-Indische Waaren heb ik u reeds gedeeltlyk opgenoemd. De jaarlyksche inkomsten bedraagen omtrent twaalfmillioenen GuldensGa naar voetnoot(*). In Africa hebben de Hollanders deezen geheelen uithoek: ettelyke honderd mylen in den omtrek groot. Het is het Paradys der Waereld. Dit Voorgebergte | |
[pagina 73]
| |
wordt de Kaap de goede Hoop genaamd. De Kaapsche Wyn wascht hier in groote menigte: men heeft hier ook zeer veele Graanen, en allerleie soorten van Groentens en Vrugten. Men meent dat de eerste Wynstokken, die men hier geplant heeft, uit Duitschland gebragt zyn; anderen zeggen uit Vrankryk; hoe het zy, de grond heeft ze tot die volmaaktheid doen opwassen. In Guinea hebben de Hollanders ook Bezittingen, en eenige Kasteelen’. Uit dit kleine staaltje zien onze Leezers dat deeze Aardrykskunde niet by wyze van Zamenspraak geschreeven, maar in den trant eener zeer gemeenzaame Onderrigting opgesteld is, in welke de Kinderen, op eene bevallige wyze, deel neemen, en by wylen het woord voeren: door aartige vraagen te doen op die ingebeelde Reize; en gedaane vraagen te beantwoorden. Het slot geeft ons hoope om meer van deeze Aardrykskunde te wagten: immers de Heer raff laat zich dus hooren. ‘Nu is onze Reis door Europa afgedaan. Indien gy nu, lieve Kinderen, eenigen tyd wilt uitrusten, het is my wel: alleen! herdenk dikwyls het geen ik u gezegd heb. Als gy nu naarstig dit Boek leest, en 'er my het Aanmerkelykste uit verhaalen kunt, dan zullen wy mogelyk eens een Reis naar de drie overige Waerelddeelen onderneemen: want ik ben van gedagten om weder Kinderen mede te neemen; doch ik reis niet dan met zoete, geschikte en vlytige Kinderen. Ik twyffel niet of gy zult my het vermaak geeven dat ik erlang door u te onderwyzen. Op de Reis, die ik voorneeme, myne Kinderen, zullen wy Menschen ontmoeten van geheel andere Gedaanten, Kleur en Zeden, dan die wy in Europa gezien hebben. Wy zullen geheel andere Dieren, Vrugten, Kruiden, en Geboomten ontdekken. Wy zullen Landen bezoeken, bewoond door Zwarte, Geele, Koperkleurige en Bontverwige Menschen, en zelfs zullen wy Menscheneeters ontmoeten. In 't kort wy zullen zeer veele Zeldzaambeden beschouwen. Het zal maar alleen van u afhangen, om met my te gaan’. Wy hebben dit Stukje met genoegen doorleezen, en behalven eenige ligt verhelpbaare onnauwkeurigheden, uitmuntend in zyne soort gevonden. Dat de Ouders, dit Werkje van Tante bekker, gelyk haare Vriendin a. deken, in een Gemeenzaam Versje-aan een Lief Kind, voor 't zelve gevoegd, de vertaalster noemt, koopen, hunne | |
[pagina 74]
| |
Kinderen schenken, en de moeite neemen om ze op den weg te helpen, ja zelf met hun voort te reizen; zy zullen, het bekende zich herinneren, ook hier en daar wel iets hunner aandagt waardig aantreffen. Groote Kinderen, gelyk Juffrouw bekker onkundige Bejaarden noemt, zulien, met vrugt, dit Werkje, in handen neemen. Wy sluiten ons berigt met de laatste regelen van grave.
Dankt raff dan, die dit heeft geschreeven,
Dankt brkker, die het heeft vertaalt.
Vriendin! wil ons gestaâg iets geven.
Daar Oud en Jong veel nuts uit haalt.
|
|