Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1780
(1780)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijBeschouwende vergelyking tusschen de Watermolens, met hellende en staande Schepraders, zoo als dezelve in deeze Landen gebruikt worden tot het drooghouden en droogmaaken van Poelen: waar in deeze twee Werktuigen getoetst worden aan de weezenlyke vereischten, waar aan alle Water-Werktuigen behooren te voldoen. Met Fig. In 's Gravenhage by J.H. Munnikhuizen, in Fol. 34 bl.Het opgemelde Stuk dient, ter beslissing van een geschil, 't welk reeds, zints den Jaare 1771, gehangen heeft, toen de Heer eckhardt zyne uitvinding van het hellend Waterscheprad openbaarde. Wy hebben, in den loop onzer Letter-oefeningen, wanneer 'er iets daar omtrent het licht zag, melding van gemaaktGa naar voetnoot(*). In 't zelve stelt de Schryver deeze hoofdhoedanigheden vast, waar aan alle Water-Werktuigen moeten voldoen. 1. Dat het Water opgenomen worde van de juiste diepte, dat is, op zodanige wyze, dat 'er zoo weinig | |
[pagina 68]
| |
verval of verhang als immers mogelyk is ontsta in het Water, dat geligt moet worden: op dat de Werktuigen in hunne grootste vermogens, wanneer zy op 't snelste beweegen, den noodigen toevoer van Water bekomen, en zich dus zoo spoedig mogelyk laaden. 2. Dat het Werktuig zich in zulk eene hoeveelheid met Water belaade, als welke hetzelve, door eene zekere kragt gedreeven, in staat is op te brengen. 3. Dat het Water opgevoerd worde op de eenvoudigste wyze met de minste schokking, zoodanig dat hetzelve den minsten tegenstand biede aan het Werktuig, en daar aan de minste wryving in zichzelve veroorzaaken. 4. Dat het Werktuig zich van het opgenomen Water ontlaste in den kortsten tyd, of zoo spoedig als hetzelve wordt opgenomen, als mede zoo naby op de bepaalde hoogte of zoodanig, dat het zelve niet over het Buitenwater gestort, maar alleen tot die hoogte geligt worde, dat het Binnenwater in het Buitenwater konne dringen of inschuiven, of wel dat het Binnenwater het Buitenwater konne wegstooten, en zich dus ruimte van uitloozing verschaffe. 5. Dat de Samenstelling van het Werktuig zoodanig zy, dat hetzelve zyne Werking het langst, of met de minste Slytagie, konne uithouden, en dat de toestel en het onderhoud van hetzelve de minste kosten vereische. Aan deeze vyf grondregelen worden de Molens met het staande en het hellend Waterscheprad getoetst, en, om alle mogelyke klaarheid aan deeze proeven te geeven, gaat 'er voor, eene beschryving van deeze beide Water-Werktuigen, met daar tusschen gedrukte Plaaten, die ook het geheele stuk door, tot opheldering van elke gewigtige byzonderheid, daar in gevoegd zyn. Het hellend Scheprad hadt, volgens de eerste Constructie, in den Jaare 1774, op de proeve, niet voldaan; doch, in den Jaare 1776 verbeterd, den voorrang, in alle opzigten, bekomen: dit wordt gestaafd door op hoog gezag genomene proeven, met deeze Uitvinding tegen de allermeest verbeterde ordinaire Watermolens in Bleiswyk, in het Jaar 1776, van den 8 Maart tot in de maand September. By welke Proefneemingen, van welke de datum en Aantekeningen door acht beëedigde Lieden zyn opgeschreeven, bevindt men het meerder vermogen van de hellende Schepraders in alle gevallen en omstandighe- | |
[pagina 69]
| |
den van bemaalinge onwederspreeklyk te blyven. Dezelven zyn thans door kundige Lieden berekend, waar uit een Raport geformeerd is, het welk is overgegeeven aan hunne Edele Mogenden, de Heeren Commissarissen der Droogmaakerye van Bleiswyk. - En ‘by Resolutie van Hunne Edele Mogenden de Heeren Gecommitteerde Raaden van de Staaten van Holland en West-Friesland, van dato 5 Jan. 1779, is het bovengemelde Raport en Verhandeling (beschreeven door den Heer b.j. douwes, Mathematicus in dienst van het Edele Mogende Collegie ter Admiraliteit te Amsterdam, enz.) voor juist verklaard: zynde in deeze Verhandeling aangetoond, dat de Proportien by deeze Proefneemingen aldus zyn uitgekomen, dat uit dezelve veilig het besluit kon opgemaakt worden, dat voor het minste drie der Hellende Schepraderen, zo veel uitwerking kunnen doen als vier gewoone Staande Schepraderen, dergelyke dezelve alomme in onze Provintien hunne uitwerking verrigten; en, voor het meeste, dat twee en een halve Molen, met Hellende Schepraderen, zo veel kunnen uitwerken als vier ordinaire Staande Scheprad Molens.’ Dat deeze nieuw uitgevonde Hellende Schepraden aan minder slytagie en bederf onderhevig zyn, wordt bevestigd door de getuigenissen van twintig der kundigste en onpartydige Molenmaakers Baazen uit verscheide Provintien, agter dit Werk gevoegd. By de verklaaring en tegenoverstelling der Staande en Hellende Scheprad-Molens, wordt, in een Aanhangzel, een nadere vergelyking voorgesteld van beider uitwerking in 't geval, wanneer zy zeer diep in hun Achterwater staan, het geen voornaamlyk plaats heeft in het droogmaalen van Plassen; by welke het voordeel der laatstgemelde blykt. En heeft de Uitvinder, altoos oplettend wat nog zou kunnen dienen tot verligting in de bewerking van zyn Werktuig, nog twee middelen uitgedagt: waar door het Hellend Scheprad, by het droogmaalen van Plassen, in zyne werkinge nog ten hoogsten verligt en bevoorregt zal worden. Het eerste bestaat in eene schikking, waar door de zuiging der Lepels, door eene groote krul waters gaande, voor het grootste gedeelte wordt weggenomen. Het tweede daarin, dat men, by de constructie der Molens, met Hellende Schepraden, het gebruik van Paarden ook te passe kan bren- | |
[pagina 70]
| |
gen, door middel van een tweede Scheprad; het welk teffens met het eerste, dat de wind doet werken, zyne werkinge verricht, en ook zelfs wanneer 'er geen wind altoos is, als wanneer, door het gebruik van vier Paarden, men vermeent de helft van het effect van een goeden gestelden Molen, die met een styven wind maalt, te zullen kunnen doenGa naar voetnoot(*). Dit voorregt zal ook mede te pas kunnen komen by Poldermolens, om, wanneer des Zomers, door onweêrsbuien, de landen dras raaken, en men geen wind heeft om te kunnen maalen, dit door Paarden te laaten verrigten. Dit Stuk is onontbeerlyk voor allen, wier Beroep of Belang het medebrengt, zich op de kennis deezer Werktuigen, in ons Gewest van de grootste noodzaaklykheid, toe te leggen; en in het formaat, waar op doorgaans de Memorien, Bestekken van en Raporten over Molenwerken gedrukt zyn, uitgegeeven, om daar by gevoegd te kunnen worden. |
|