| |
| |
| |
Een tiental van Predikatien, door den Hoogeerwaardigen, zeer Geleerden en Wydberoemden Heere J. Stapfer, Hoogl. der H. Godgel. te Bern in Zwitserland. Uit het Hoogduitsch vertaald, en met eene Voorrede en eenige Aantekeningen uitgegeven, door W.H. Nummer, Predikant in den Ouden Bosch. Vierde Stuk. Te Utrecht by G.T. en A.v. Paddenburg, 1779. Behalven de Voorreden, 232 bladz. in gr. octavo.
By de voorige reeds uitgegeven Leerredenen van den Hoogeerwaerden Stapfer, van welken wy meer dan eens, als zeer wel uitgewerkte Stukken, met lof gewag gemaekt hebben, komt in dezen nog een tiental, dat gezegd mag worden 'er aen te evenaren; als gaende over gewigtige onderwerpen, die de Hoogleeraer met oplettendheid uitgevoerd, en met nadruk behandeld heeft. De onderwerpen zyn, de werking des H. Geestes, Rom. 8. 15; het eenig Euangelie, Gal. 1. 6, 7; de dagelyksche vreeze Gods, Spr. 23. 17, 18; de koelheid omtrent het Christendom, Matth. 24. 12; het verzuim van 't lezen der H. Schrift, Joh. 5. 39; het gebed van Hiskia voor de verzoening des Volks, 2 Chron. 30. 18, 19; eno overdenking van 't voorgaende jaer, Ps. 143. 5; 's Menschen verlossing door Jezus Christus, Matth. 18. 11; een Zegewensch voor de Overheid en het Vaderland, Ps. 122. 6; mitsgaders ten laetste ene Voorbereiding tot het H. Kersfeest, Marc. 1. 3. - Om uit alle dezen een gedeelte te verkiezen, dat tot een stael der wyze van voorstellinge kan strekken, noopt ons het gebeurde in ons Gewest, met het afloopen van 't voorgaende jaer, om den Lezer eene van 's Hoogleeraers overdenkingen van 't voorleden jaer onder 't oog te brengen. Men leze, met oplettendheid, en overbrenging op onze eigen omstandigheden, het volgende:
‘God heeft ons in het voorgaande jaar kastydingen toegezonden, die wy tot ons best moeten aanwenden. Ik zal maar zommige van dezelven melden. 'Er zyn Ouders alhier, die den vroegtydigen dood van één hunner Kinderen met heete traanen betreuren; en Kinderen, die over het verlies van hunnen gelievden Vader of Moeder klaagen; en Mannen, welker Egtgenooten een een- | |
| |
wig afscheid van hun genomen hebben; en Vrouwen, welker Mannen uit haare armen gerukt zyn, en haar als bedroevde Weduwen, en haare kinderen als weesen nagelaten hebben; en andere, welker broeders of zusters of nabestaanden, die zy hartelyk lief hadden, in de eeuwigheid overgegaan zyn. ô Onder alle bezoekingen Gods is 'er byna geene, die gevoeliger is, of smertelyker, dan wanneer die gene sterven, die onze hope, onze vreugde, en ons vergenoegen waren. Maar stuit uwe traanen over het verlies van deeze gelievde persoonen. Gedenkt, dat het God gedaan heeft, en onderwerpt U met eene stille gelaatenheid aan synen Heiligen wille, en trekt daaruit een heilzaam nut voor uwe zielen.
Gy Ouders, die den doodt van uwe kinderen beweent, ofschoon het onuitspreeklyk droevig voor U is, dezelve in deeze wereld niet meer te zien, en hunnen beminnenswaardigen omgang niet meer te genieten, soo zyt nogtans te vreeden; want God heeft hun tot zig genomen, en ze zyn in Christus, die ook een Heiland der kinderen is, ontslapen. Zy zyn, door een vroegtydigen doodt, veele zonden, veele zorgen en verzoekingen, veel kommer en ellende ontvlooden, en, in tyds, in de plaatse der eeuwige ruste overgebragt geworden; heft uwe traanende oogen op na den Hemel, alwaar uwe lieve kinderen zyn, en dankt Godt, dat Hy hunne zielen reets met syne zalige gemeenschap en het gezelschap der Engelen verwaardigt heeft, dat gy dezelven maar voor een kleinen tyd verlooren hebt, om hun voor eeuwig met onuitsprekelyk genoegen weder te vinden. Zy roepen U, uit de wooninge hunner zaligheid toe, niet voor hun, want sy zyn by hunnen Godt en Heiland eeuwig wel verzorgd, maar voor Uzelven en uwe overige kinderen bekommert te zyn, en zorg te dragen, dat gy ook eens by hun in den Hemel moogt komen. Zorgt voor uw eeuwig welzyn, en voor het welzyn van uwe nog levende kinderen, en laat dit uwe grootste en gewigtigste bezigheid zyn, dat gy eens met Godt, en uwe zalige Kinderen, in de Heerlykheid moogt vereenigt worden.
Gy kinderen, die in het voorgaande jaar uwen Vader of uwe Moeder verlooren, en dezelven, met troostloos kermen en weeklagten, na het grav geleid hebt, stort uw hart, dat vol treurigheid en weemoedig- | |
| |
heid is, uit voor Godt, en gedenkt, met een kinderlyk vertrouwen: myn Vader of Moeder hebben my verlaten, maan myn Hemelsche Vader leevt, die zal my niet verlaten. Hy zal my bystaan, en voor my zorgen, en my synen zegen schenken; en myn getrouwe Godt en genadige Vader zyn, als ik Hem van harten liev heb. Soo stilt dan uwe traanen, gy gelievde kinderen, over den doodt uwer Ouders, en leevt in de vreeze en in de lievde Godts, en in de genade van uwen Vader en Heiland, soo zal Hy U lievderyk en zalig leiden, en gy zult Hem danken, dat syne wegen enkele goedheid en trouwe zyn, den geenen die Hem liev hebben; en Hy zal uw Godt en gy syne lieve kinders zyn, en gy zult eens uwe Godtzalige Ouders, wanneer gy hunne vermaningen en hun voorbeeld volgt, voor den throon Godts wederzien, en uw hart zal zig eeuwig met hun verheugen.
Gy Egtgenooten, heeft Godt in het voorige jaar uwen band verbrooken, en een van U beiden in de eeuwigheid opgeëischt, soo leert, uit deeze smertelyke scheidinge, de nietigheid van alle aardsche goederen, de edelheid des levens en de zekerheid des doods erkennen, leert uw hart van de schepselen aftrekken, en uwe liefde en vertrouwen op Godt, uw hoogst en eeuwig goed te rigten. Leert U zelven aan syne wyse en heilige regeeringe met stille gelatenheid, ook in dat geene, 't welk U het hardst schynt, te onderwerpen, en laat u door hunnen doodt opwekken, om uwe gedagten ook met de eeuwigheid beezig te houden, en soo te leeven, dat gy vrolyk en gemoedigt sterven kunt. Intusschen troost U, gy verlatene Mannen, gy bedroevde Weduwen, Godt zal voor u zorgen, als gy van harten uwen toevlugt tot Hem neemt. Hy heeft gezegt: Ik zal U niet begeeven, ik zal U niet verlaaten, soo dat gy vrymoediglyk kunt zeggen, de Heer is my een helper. Heb. 13. Hy is een Vader der Weesen, en een Rigter der Weduwen; Godt in de woonsteden syner heiligheid. Ps. 68.
Een andere kastydinge, die Godt zommigen van ulieden in het voorgaande jaar toegezonden heeft, is deeze geweest, dat Hy de uwen met krankheden bezogt heeft, en dat eenigen van hun nog tegenwoordig te huis op een bedde van smerten leggen. Godt wil u daardoor van de zwakheid en sterfelykheid van zulke arme schepselen, als wy zyn, en van de noodzakelykheid, om zig, in ge- | |
| |
zonde dagen, tot krankheden en tot den dood te bereiden, overtuigen. Hy wil U, door hun voorbeeld leeren, van de vaderlyke handt Gods alles met gedult aan te nemen, uw vertrouwen alleen op Hem te stellen, en uwe gezontheid soo aan te wenden, dat gy te eenigen tydt op het krankbedde gerust en welgemoedt zyn moogt. Intusschen staat hun met uwe hulp en troost by, en vermaant hun tot eene opregte bekeering, tot een standvastig Geloov, tot eene stille gelaatenheid, en bidt voor hun, dat de Godt aller genade hun bystaa, en hun in 't leven behoude, als het syne Heilige wille is; en als sy sterven zullen, dat Hy hun helpe den stryd des doods overwinnen, en hun in syne eeuwige zaligheid opneeme.
Zommige van ulieden zyn zelfs in het voorgaande jaar met krankheden bezogt geworden. Godt wilde daardoor de magt der zonden in U verbreeken, U van uwe dwaalwegen aftrekken, uwen hoogmoed vernederen, uwe zielen van de vleeschelyke lusten geneesen, uwe boose begeerlykheden dempen, U tot Bekeering, tot Geloof en tot Godtzaligheid opwekken, en U bewegen, om met ernst aan de dood en de eeuwigheid te gedenken. Hebt gy aan dit genadig oogmerk van Godt beantwoord? hebt gy, toen Godt U uwe vorige gezondheid wederschonk, uw voornemen, om in het toekomende vroom te leeven, gehouden? Ach, gy hebt het mogelyk reets weder vergeeten, en gy leeft in de zonden en iedelheid gelyk voorheen. Maar vreest gy niet, als gy uwe beloften vergeet, als gy in uwe zonden voortvaart, dat God U in uwe zorgelooze gerustheid daar heenen zal laaten leeven, tot dat de doodt en het oordeel u plotseling overvallen zullen. Bidt God, uit het binnenste uwer ziele, dat Hy U die genade geeve, om uwen nog overigen leevtyd in syne vreese door te brengen, en hetzelve, door de overwinning uwer verdorvenheid, door Geloov en Godzaligheid, te heiligen.’ |
|