Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1780
(1780)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijVerhandelingen, ter naspooringe van de Wetten en Gesteldheid onzes Vaderlands; waarby gevoegd zyn eenige Analecta tot dezelve betrekkelyk, door een Genootschap te Groningen, Pro excolendo Jure Patrio. Tweede Deel. Te Groningen by J. Bolt. In groot octavo.Het Groninger Regtsgeleerde Genootschap, van welks uitsteekend oogmerk en nutte inrigting wy voor eenigen tyd gewag gemaakt hebbenGa naar voetnoot(*), biedt ons in dit tweede Deel aan, eene oordeelkundige Verhandeling van Mr. d.f.j.v. halsema, over den Staat en Regeringsvorm der Ommelanden tusschen den Eems en de Lauwers; van derzelver eerste en vroegste opkomst tot op deze tyden; benevens eene merkwaardige oude verzameling van Landwetten, getyteld, het aloude Ommelander Wetboek van Hunsingo. - De opgemelde Heer en Mr. van Halsema heeft dit oude Wetboek, in de oude oorspronglyke Friesche Landtaale, omtrent het midden der dertiende Eeuw vervaardigd, uit een egt afschrift naar 't pergamenten, door den druk gemeen gemaakt. Nadien veele onderzoekers der oude Landwetten van deeze Gewesten voorheen vrugtloos gewenscht hebben dit Stuk te zien, was deszelfs ontdekking reeds aangenaam; en gevolglyk kan deszelfs openbaare mededeeling, door de drukpers, niet anders dan danklyk erkend worden, voor hun die zig op de beoefening der oude Wetten toeleggen. Zulks heeft zyn Ed. in dit geval te meer te wagten; daar hy in deeze afgifte niet alleen alle opmerkzaamheid en nauwkeurigheid gebruikt heeft; maar 'er ook tevens op uit | |
[pagina 21]
| |
geweest is, om hun, ten aanzien van de oude Friesche taal, de behulpzaame hand te bieden. Hy heeft, naamlyk, een gedeelte van 't zelve in de Nederduitsche taal vertolkt, en zyne overzetting met eenige ophelderende taalkundige aanmerkingen verrykt; daarnevens heeft hy 'er nog bygevoegd, eene naamlyst van verouderde Friesche woorden, die hunne betrekking hebben, op wondingen, beledigingen, en leden of het lichaamsgestel; vertrouwende, dat zy, die in de aloude Friesche taal eenige ervarenheid bezitten, nu met dit behulp wel verder te regt zullen geraaken. Voor dit Stuk der Oudheid gaat 's Mans bovengenoemde Verhandeling, waarin hy, by de ontvouwing van dat onderwerp, zig voorstelt, de grondbeginzels van het Staats- en byzonder Regt der Ommelanden, voornaamlyk in de oudste tyden, gelyk ook van dat van 't aloude Friesland, na te spooren en aan te toonen. Ter geregelder behandelinge hier van slaat hy eerst gade, de oppermagt van 't Land, om te doen zien, by wien dezelve berust heeft, en door wien ze uitgeoefend is geworden. Vervolgens handelt hy over de bestelling der Overheden; waaromtrent de Magistraatspersoonen en de Regters, die de beheering van burgerlyke en lyfstraflyke zaaken hadden, in aanmerking komen. En ten laatste ontvouwt hy de Geregten, met de daaraan verknogte regtspleeging. - Zyn oogmerk is verder hier in de volgende tydvakken onderscheiden te beschouwen. (1.) Den allereersten staat en gestalte deezer landen, van de oudste tyden herwaarts, onder de Romeinen, Frankische en Duitsche Vorsten, en vervolgens onder den vryen onafhanglyken staat tot op de tyden der Vorsten. (2.) Onder de regeering der Vorsten, en met de wederbrenging van de Stad Groningen aan 't bondgenootschap der Nederlanden, in den jaare 1594. Hierop zal voorts (3.) het derde tydvak zig vandaar uitstrekken tot op het jaar 1748. En dan eindelyk, zegt zyn Ed., zullen we bespiegelen de tegenswoordige gedaante, welke haar, door de treffelyke voorzorge van wylen Neerlands Vorst is gegeeven. - Het thans in 't licht gebragte gedeelte bepaalt zig tot het eerste tydvak; en behelst eene aaneenschakeling van oordeelkundige aanmerkingen over de gesteldheid en bestuuring deezer Gewesten in die dagen. 's Mans uitgestrekte beleezenheid en oplettende behandeling van | |
[pagina 22]
| |
alles toont hier duidelyk, dat deeze Verhandeling de vrugt is van eene onvermoeide, langduurige, en gezette beoefening van dit onderwerp; indiervoege door hem behandeld, dat hy op veelerleie manieren strekke, ter daadlyke ophelderinge van de aloude regeeringswyze der Ommelanden. Daarbenevens zyn veelen deezer ophelderingen van die natuur, dat ze, schoon inzonderheid betrekkelyk tot de Landen tusschen den Eems en de Lauwers, ook in veele opzigten van dienst kunnen zyn, ter verklaaringe van verscheiden soortgelyke oudheidkundige byzonderheden in de nabuurige Gewesten; vooral in het daaraangrenzende Friesland; te meer daar dit Gewest van oudsher zeer naauw verbonden was met de Ommelanden; waar van, buiten andere stukken, de Upstalboomsche Wetten ten overvloedigen getuige strekken. Ongevoelig dus geleid zynde tot het gewag maaken van deeze Wetten, zullen wy ons, om nog eene byzonderheid uit deeze Verhandeling mede te deelen, tot dit onderwerp bepaalen, en den Leezer ter deezer gelegenheid nog onder 't oog brengen, het hoofdzaaklyke van 't geen ons de Autheur nopens die staatelyke Landsvergadering, by den beroemden Upstalsboom, gemeld heeft. De Heer Mr. van Halsema ons uit het voorgaande herinnerende, dat alle de Friesche Volken, van de boorden des Wezerstrooms tot aan de killen van 't Flie, schoon ieder in zyn ZeelandGa naar voetnoot(*) of Landschap onafhangelyk ware, en zyne byzondere Overheden en Regeering hadde, egter naauw aan elkander verbonden waren, geeft voorts een nader berigt van dat verband. Het had, naamlyk, gelyk hy aantoont, wel inzonderheid ten doel de bescherming van de gezamenlyke Frieslanden tegen allerhande buitenlands geweld, en vyandlyke aantasting van den Staat: tot welks bescherming zy allen in 't gemeen onderling verpligt waren. Verder oogde het ook tevens op de behoudenis van het Staatsweezen binnen 's Lands, ten opzigte van de vereenigde Landschappen in 't algemeen; uit welken hoofde een Landschap, dat zig te buiten ging in 't verstooren van de rust, door de | |
[pagina 23]
| |
andere Landschappen tot zynen pligt gebragt werd. Bovendien had het betrekking op de inwendige gestalte van 't Staatswezen in de byzondere Landschappen; waaromtrent de gezamenlyke Landschappen, zo 't geschokt wierde, de noodige orde stelden. Ter verrigtinge van dit alles, vervolgt zyn Ed., hielden de onderscheiden Landschappen tydlyks in de Pinksterweek, naar luid der Overkeure, bepaaldlyk, éénmaal in 't jaar, dingsdag in de Pinksterweek, onder den blaauwen hemel, by den OpstalsboomGa naar voetnoot(*), raadsvergaderingen, om onderling te raad- | |
[pagina 24]
| |
pleegen en te besluiten. In deeze zamening, bestaande uit zekere gemagtigden, ten dien einde uit de onderscheiden Landschappen afgevaardigd, welken den naam van Zeelandschè Rechteren droegen, werd, zegt zyn Ed., ‘de gemeene toestand van 't geheele Friesland overwogen: in 't byzonder zorgde men voor de handhavinge van vrede, vryheid en rust. Ten dien einde wierden 'er wetten en rechten, aangaande de gezamenlijke Landschappen, ontworpen en vervaardigd: ook wierden daar ter stede de rechten van deze of gene Land- | |
[pagina 25]
| |
schappen, tot derzelver meerdere zekerheid, ende kragt, somwijlen nader bevestigd. Van 's gelijken beregtte men op die sameningen alle zwaarwigtige rechtszaaken, ende verschillen, welke in de byzondere Landstreeken niet konden werden beslist en afgedaan. In 't kort al 't gene tot den welstand van 't geheele Friesland, en deszelvs onderscheidene Landschappen in 't byzonder, diende, wierden aldaar ter plaatse beraamd en besloten’. Gevolglyk had deeze aanzienlyke Vergadering, gelyk de Autheur opmerkt en nader toont, by welke de hoogste magt berustte, waarvan de onderscheiden Zeelanden, en de daarin gelegen Land- of Gemeenschappen, eenigerwyze afhangelyk waren, een grooten invloed op de Staatsgesteldheid van deeze Landen. - Wyders geeft ons de Heer en Mr. van Halsema nog het volgende berigt van 't gemeene Wapen deezer plegtige vergaderinge. ‘Het zelve vertoonde eenen gewapenden man, staande onder eenen groenen boom, houdende in zijne rechte hand eene staande spiets, en in de linke een uitgetogen zwaard, daalende op den schouder. Dan 't is waarschijnlijk, dat de Opstalsche sameninge nog een ander wapen gevoerd hebbe. Althans onder zeker bescheid, roerende de Rustringer Friesen, ontmoet men een zegel, 't welk in den briev den naam draagt van sigillum totius Frisie; vertoonende de jongvrouw Maria, en aan beide zijden eenen krijgsman, houdende in de eene hand een rond schild, en in de andere eene spiets, met 't omschrift; His signis vota sua reddit Frisia tota, cui cum plebe pia sit clemens Virgo Maria. Een zeker oude steen aan de kerk te Marienhoven is ook met zodanig wapen voorzien. - Vermoedelijk is dit het secreet zegel van geheel Friesland geweest. Ten minsten onder de oude stempelen der zegelen hier te lande wordt een secreet zegel van geheel Friesland tot de zaaken bevonden, dat hier mede volledig overeenstemt; uitgenomen dat onder dit aan den voet, een priester met zijn gewaad in eene biddende gestalte stonde, met de letteren vbbo sacerdos. 't Randschrift behelsde deze woorden S. secretum: Tocius: Frisie: ad cavsas. Veelligt zijn deze verschillende zegelen, naar den aart der zaaken, aan de stukken gebruikt geworden. Of nu deze stempel bij 't houden der vergaderingen hier te | |
[pagina 26]
| |
Lande overgebragt, dan of een ieder Landschap zodanigen stempel van 't gemeene zegel bij den Opstalboom gehad hebbe, 't welk waarschijnlijkst is, kan men, bij gebrek van volkomen narigt, niet bepalen’. Wat eindelyk aangaat den tyd wanneer deeze byeenkomsten haaren aanvang genomen hebben, en tot niet geloopen zyn. Nopens het eerste leert ons de Heer en Mr. van Halsema, dat derzelver aanvang zig als 't ware in de oudheid verliest, zo dat men denzelven waarschynlyk uit de allereerste gewoontes deezer Gewesten hebbe af te leiden. Emo, de eerste Abt van Werum in Fivelgo, die in 't begin der dertiende eeuwe bloeide, spreekt 'er al van, als iets dat geschiedde, more vetustissimo, ‘volgens eene zeer oude gewoonte’. En schoon 'er geen genoegzaame grond zy, om met zommigen de opregting deezer vergaderinge aan Karel den Grooten toe te schryven; mag men egter het aanwezen dier hooge vergaderinge, om over 's Lands staat te besluiten, en 't regt van 's Lands ingezetenen, om die zameningen te bekleeden, veilig, ten tyde der Frankische heerschappy, en van 't daarop gevolgde Duitsche oppergebied, stellen. - Voorts is het blykbaar, dat deeze vergadering, bykans tot op het midden der veertiende Eeuwe voortgeduurd en stand gehouden heeft. Dog ze is, omtrent dien tyd, allengs verwelkt, en vervolgens geheel verdweenen; zo door 't aanranden van de aloude vryheid in zommige nabuurige Zeelanden; waardoor eenige gewesten van de gemeenschap der overige Friezen afgerukt werden; als wel inzonderheid door de inwendige zwakheid van den Staat, en de opkomst der magtige Hovelingen van Broekmerland over den Eems. Men ziet uit de handelingen dier vergaderinge in 't jaar 1327 duidelyk, dat het onderlinge verband tusschen de Friesche Volken toen al zo naauw niet toegereegen was als in voorige dagen; en de voorbeelden van dat jaar zyn de laatsten, welken in de overgebleevene oude schriften voorkomen. Deeze plegtige verzamelingen daar ter stede zullen des omtrent dien tyd opgehouden hebben; maar ze schynen met verloop van eenigen tyd, hoewel uit een minder aantal van Landschappen bestaande, naar Groningen verplaatst te zyn. Althans men ontmoet, gelyk onze Schryver ten laatste nog aantekent, zo- | |
[pagina 27]
| |
danig eene zamening aldaar, ten jaare 1361Ga naar voetnoot(*); waarop onder anderen de voorige Opstalboomsche besluiten vernieuwd en met eenige byvoegzels vermeerderd zyn: zo dat die vorige aloude vergaderplaats, zegt hy, als toen geheel te niet gegaan zy. |
|