| |
Proeve over de kleeding der vrouwen en de verscheide wyzen, waar op de vrouwen, zich in 't oog der mannen behaaglyk poogen te maaken.
(Overgenomen uit Dr. alexander's History of Women.)
De onderlinge neiging der beide Sexen, tot elkander, is de bron van veele nutte Kunsten, en mogelyk van alle de bekoorelyke verfraaijingen: door zich, by aanhoudenheid, met alle inspanning, toe te leggen om te behaagen, strekt dezelve tot een toevoegzel onzer redelyke vermaaken, en vermenigvuldigt de geryflykheden des leevens.
Natuur heeft aan de Mannen Sterkte, en aan de Vrouwen Schoonheid, gegeeven: onze Sterkte maakt ons dierbaar aan dezelve, niet alleen om dat wy haar beschermen; maar ook voor haar onderhoud zorgen: haar Schoonheid doet ons de Vrouwen waardeeren, niet alleen uit hoofde van het vermaak, 't geen dezelve den oogen biedt, maar ook van wegen het vermogen, 't geen deeze heeft om onze ongestuimer driften te verzagten en te streelen. Elk Schepzel is bewust van zyne eigen vermogen, en van de wyze waar op hy 't zelve moet gebruiken: de Vrouwen weeten ten vollen dat het haare in haare Schoonheid berust, en tragten, met de uiterste zorge, deeze te vergrooten en te vermeerderen. De kunst om ons met eene betaamelyke voeglykheid te kleeden, is een dier vorderingen, welke ons op 't duidelykst van de Dieren onderscheid; de kunst, om ons fraai te kleeden, is een der bezigheden, welke steeds de vinding bezig houden, en den Man van smaak van den enkelen Naavolger onderscheidt.
Waren de Kleederen oorspronglyk verordend om onze Lichaamen tegen Koude te beschutten, dan moest
| |
| |
natuurlyk volgen, dat zy uitgevonden, en tot den hoogsten trap van volkomenheid gebragt waren, in de koudste Landstreeken: en dat de Inwoonders van elk koud Gewest, door noodzaaklykheid geperst, het gebruik daar van lang vóór deezen tyd ontdekt hadden. Doch geen van beide is het geval: want de kunst, om Kleederen te maaken, was uitgevonden eer eenige der verkleumde Lugtstreeken bewoond waren, en de Ingezetenen van eenige der ongenadigste streeken des Aardbodems, byzonder omstreeks den Straat van Magellan, gaan, tot deezen dag toe, naakt.
Hier uit blykt duidelyk, dat Noodzaaklykheid de eenige rede niet was, welke eerst de Menschen aanzette om zich met Kleederen te dekken: eenige andere oorzaak moet ten minste met dezelve medegewerkt hebben, om deeze gewoonte zo algemeen te maaken. Schaamte heeft men daar voor bygebragt: doch dit gevoelen wordt door geene blykbaarheden onderschraagd. Schaamte is, in deezen zin, een Kind der Kunste, en hoe nader wy de Natuur komen, hoe minder wy 'er van weeten. Het zou eindloos weezen de veelvuldige Landen op te noemen, waar in beide de Sexen geheel naakt gaan, en gevolglyk ongevoelig zyn voor deeze Schaamte. Maar laaten wy, om onze veronderstelling niet geheel op de leevenswyze der Wilden te laaten rusten, den staat der Kindsheid en der Jeugd van de beschaafdste Maatschappyen overweegen. Niets is duidelyker dan dat geen van beide de Sexen, tot zy zekere jaaren bereikt hebben, over de Naaktheid zich schaamen: dat de Moeders dikwyls vry veel moeite vinden, om hun, in deeze byzonderheid, aan de gewoonten des lands te gewennen: dikwyls moeten zy zich van straffe bedienen om dit oogmerk te bereiken. Aan dit onderwys, aan deeze bestraffing, zyn wy de eerste aandoeningen dier Schaamte verschuldigd, en de gewoonte houdt dezelve leevendig.
Indien de bygebragte aanmerkingen toonen, dat de oorsprong der Kleeding niet geheel aan Noodzaaklykheid of Schaamte moet toegeschreeven worden, staat ons den oorsprong te ontdekken: en deeze stellen wy gelegen te zyn in eene soort van aangebooren beginzel, byzonder by de Schoone Sexe, 't welk haar aanzet om
| |
| |
de bekoorelykheden, haar door Natuur geschonken, op te luisteren. Zien wy de Geschiedenis des Menschdoms in, wy ontdekken, dat eene begeerte tot opschik algemeen heerscht, waar de Menschen al den tyd niet onvermydelyk moeten besteeden om voedzel te zoeken, of door het knellendste juk der slaavernye niet geprangd worden. Elk Wild Volk, zelfs schoon het naakt loope, geeft blyk van zugt tot opschik, door het Lichaam te prikken, te snyden, en met onderscheide kleuren te beschilderen. Alle Volken, welker Land stoffe oplevert, en die de kunst geleerd hebben om dezelve te verwerken, toonen hunne afgerigtheid om zich ten voordeeligste op te tooijen, met de vervaardigde stoffe. Deeze omstandigheden leveren een sterk bewys op, dat de zugt tot opschik een natuurlyk beginzel is: het eenvoudige en ongemaakte ruimde allerwegen plaats in voor het tokkelende en opzigtige. Opschik, derhalven, is een der oorzaaken waar aan wy de Kleeding moeten toeschryven. In landen, waar de Vrouwen in de oorspronglyke kleeding der Natuure voorkomen, zyn ze min de voorwerpen van begeerte, dan waar zy hunne gedaante en gestalte veranderen, om ons steeds onder eene nieuwe te ontmoeten, en eene gedeelte haarer bekoorelykheden te bedekken of te vertoonen, naar zy het best tot hun oogmerk noodig keuren. 't Is waarschynlyk, dat de Vrouwen wel vroeg alle de nadeelen ontdekten van steeds dezelfde te vertoonen, en, om dit voor te komen, allengskens bedagten zich te veranderen door het behulp van Kleeding en Cieraad.
Als de Vrouwen den Optooi geheel verwaarloozen, is het daar zy de noodige stoffe ontbreeken, als in den Straat van Magellan; of waar zy, door kwaade bejegening, dermaate verdrukt worden, dat eene zugt, zo natuurlyk, geheel verlooren gaat door de hardheid haars lots: want in de onbeschaafdste Gewesten, doen de Vrouwen, leeven zy niet in de hardste slaaverny, alle poogingen om stoffe tot Opschik magtig te worden. Op de Kust van Patagonia, waar de Inboorelingen van beide de Sexen bykans geheel naakt loopen, staan de Vrouwen in het stuk van den Opschik bykans gelyk met de Mannen, en zyn omtrent eveneens geschilderd: die boven haare Medegenooten uitsteekt, heeft niet alleen
| |
| |
armbanden, maar koraalsnoeren, in 't hair gevlogten. Onder veele der ruwe Stammen van omzwervende Tartaaren, zyn de Vrouwen belaaden met allen Opschik die haare Mannen of Bloedverwanten kunnen bezorgen. Doch het is noodloos meer bewyzen tot staaving van ons gevoelen op te haalen, de geheele Geschiedenis des Menschdoms is 'er zo vol van, dat, ten zy wy algemeene besluiten uit byzondere blyken afleiden, wy niet kunnen twyfelen, dat de zugt tot Opschik aan de andere Sexe natuurlyker eigen is dan aan de onze.
De eerste Kleeding, waar van de Geschiedenis gewaagt, was toegesteld uit zamengevoegde bladeren; doch, waar mede zy aaneen gehegt waren, wordt niet vermeld: hier uit mogen wy opmaaken, dat het Menschdom, in den beginne, tot Kleeding gebruik maakte van zulke stoffe als de Natuur aanboodt, en de minste bearbeiding vorderde. Strabo vermeldt ons, dat eenige Volken zich bedienden van boombast, anderen van riet, ruwelyk door elkander gevlogten; dan van alle stoffe schynen, in de vroegste eeuwen, de Huiden van Dieren 't veelvuldigst gebruikt te zyn: doch, dewyl zy toen nog onkundig waren van leerbereiden, bezigden zy de Huiden in dien staat als zy van de Dieren kwamen. De Chineesche Jaarboeken onderrigten ons, dat tchinfang, een der eerste Chineesche Keizeren, zyn Volk de kunst leerde van Huiden tot Kleederen te bereiden, door ze van het hair te ontblooten; doch, zelfs naa dat de Huiden der Dieren eenigzins voeglyker gemaakt waren, schikten zy zich nog niet tot een net en gemaklyk dekzel van 's Menschen lichaam. Hesiodus vermeldt ons, dat de Ouden, in stede van draaden, de peezen van Dieren, in vezelen gesplitst, gebruikten; doornen, scherpe graaten, beentjes, en dergelyke, strekten tot naalden: van deeze ruuwe stoffe, en op deeze ruuwe wyze, werden de Kleederen in de eerste eeuwen gemaakt; doch hier staat aan te merken, dat men ze niet vervaardigde op eene wyze dat ze aan het lyf slooten, of een byzonder Persoon pasten: dit blykt ten klaarste uit de veelvuldige Wisselkleederen, die de Grooten bezaten, en welke zy ten geschenke gaven aan de zodanigen, die zy eere wilden aandoen. De Kleederen der Inwoonderen van Wales en de Schotsche Hooglanderen zyn, tot deezen dag toe, zo ruim dat elk ze kan draagen.
| |
| |
Wanneer de Maatschappy toenam, en de Sexen yverzugtiger werden om zich bevallig in elkanders oogen te vertoonen, poogden zy stoffen van eene bevalliger natuur, dan boombladeren, bast, en Dieren-huiden, uit te vinden; en zy beproefden het waarschynlyk eerst met kemelshair, eene stoffe, welke men nog in 't Oosten verwerkt: van kemelshair was de overgang tot wolle zeer gemaklyk en natuurlyk; en men bevondt wel ras dat deeze beide een dekzel uitleverden, niet alleen buigzaamer, warmer, maar ook fraaijer dan eenige der voorheen gebruikte stoffe. In de Aardsvaderlyke eeuwen vinden wy, dat de Inwoonders van Palestina, en Mesopotamie, veel werks maakten van het seneeren hunner kudde: welker wolle zy ongetwyfeld bezigden tot dekzel en cieraad. In de Plaagen, die Egypte troffen, leezen wy van de vernieling van het Vlas: en in weinig laater tyden wordt 'er veelvuldig gewag gemaakt van het fyn linnen van Egypte. Zodanig waren de stoffen, waar mede de Menschen, in de vroegste eeuwen, zich dekten. Laat ons desgelyks zien wat zy tot cieraad en opschik gebruikten.
In de dagen van abraham was de kunst, om het lichaam op te tooijen, in lange niet onbekend aan de Asiatische Volken: zy hadden Kleinoodien van verscheidenerlei soort, zo wel als gouden en zilveren Vaten. Eliezer, de Dienstknegt van abraham, hadt, wanneer hy heenen toog om rebecca voor izaak, zyns Meesters Zoon, ten Huwelyk te vraagen, by zich Kleinoodien van Goud en Zilver, Armbanden en Ringen, tot geschenken om hem een gunstig onthaal te bezorgen. Wy leezen, vervolgens, dat dezelfde bebecca kostlyke Kleederen bezat, dien zy haaren Zoon jacob aandeedt om den ouden izaak te bedriegen, en hem voor zyn Broeder esau te doen doorgaan. Jacob gaf zyn geliefden Zoon jozeph een veelvervigen rok, fynder dan die zyner Broederen: 't welk hun nyd gaande maakte. Doch, niet tegenstaande alle deeze verfraaijing, schynen de Menschen, in de vroegste eeuwen, geenzins bedreeven geweest te zyn in de kunst om bevallig te kleeden: hun opperkleed bestondt alleen uit een stuk stoffe, los om 't lyf geslaagen, en dus vast gehouden. Veele Volken, nog weinig in beschaafdheid gevorderd, houden zich nog aan die kleedinge.
| |
| |
Onder alle de berigten, wegens de Kleeding der vroegste tyden, is het zeer te bevreemden, dat wy geen verslag aantreffen van het geen de Vrouwen droegen, uitgenomen de weinige cieraaden, reeds gemeld, geschikt om aan rebecca gegeeven te worden. Maar, schoon wy niet kunnen gissen, welke haare Kleeding was, hebben wy zekerheid, dat deeze, naar onderscheidene omstandigheden, verschilde. Want thamar, wanneer zy aan den weg zou gaan zitten, om in 't oog van juda zich als eene Hoere te vertoonen, was gekleed als eene Weduwe, welk kleed zy afleide, en zich met een sluier als eene Hoere bedekte. Waar uit blykt, dat niet alleen Weduwen en Hoeren, maar misschien ook andere Leevensstanden, door byzondere Kleedingen van elkander onderscheiden waren: een sterk bewys dat de Kleeding, in die dagen, een stuk was waar op men lette: want waar de Kleeding, om zo te spreeken, in haare Kindsheid is, bedient men 'er zich niet van als een teken ter onderscheiding; doch, by beschaafde Volken, strekt dezelve niet slegts tot onderscheiding van rang; maar het beroep en andere omstandigheden worden daar door aangeduid.
Schoon de Kleeding des Gemeenen Volks in Egypte eenvoudig schynt geweest te zyn, hadt het nogthans verscheidenheid van cieraaden. Jozeph gaf elk zyner Broederen Wisselkleederen. Mozes verhaalt, dat de Israëliten, wanneer zy eindelyk uit Egypten trokken, bevel kreegen om Kleinoodien van Goud en Zilver te leenen, die hunnen Zoonen en Dogteren aan te doen, en de Egyptenaars te berooven. En wy behoeven ons niet te verwonderen, dat zy deeze dingen bezaten toen de Israëliten van hun uittoogen: want, in de dagen van jozeph, was 'er de weelde en pracht tot een hoog toppunt gevoerd; zy hadden, behalven hunne Kleinoodien, Gouden en Zilveren Vaten, ryk gewerkte Stoffen en Reukwerken; zy werden opgepast door slaaven; bedienden zich van verscheidenerlei wagens; geborduurde stoffen waren hun niet onbekend: want mozes spreekt van veelerhande borduurzel, en plinius tekent op, dat zy Linnen schilderden, met zekere droogeryen. Uit alle deeze bescheiden, zo wel als uit de verbaazende groote geldsommen te koste gelegd aan het toilet der Koninginnen van Egypte, mogen wy besluiten, dat de
| |
| |
Dragt der Vrouwen, zo niet fraai, kostbaar was. Wy zullen, 't geen wy op dit stuk te zeggen hebben, besluiten met aan te merken, dat het geen dit Volk byzonder onderscheidde, bestondt in het nauwkeurig letten op de reinheid: zy hielden niet alleen hunne Kleederen net, maar de Ryken deeden telkens een schoon aan.
Dat schoonheid, door alle eeuwen heen, het voorwerp was van lof en vleiery, blykt uit de handelwyze der Mannen, en de zangen der oude Barden. Wanneer de Vrouwen te dier oorzaake zich hoorden pryzen, was het natuurlyk, dat zy die bekoorelykheden, van welke zy zo veel hoorden, wenschten te zien: doch het geen haar verstand niet kon uitvinden, gaf het geval haar in de hand. Eenige Persoonen, op de heldere oppervlakte eens stillen beeks ziende, ontdekten hunne eigene beeldtenis in 't water: of dit het eerste denkbeeld inboezemde, dat alle glad en effengemaakte oppervlakten, die zelfde uitwerking zouden te wege brengen, dan of het geval die ontdekking mede aan de hand gaf, is onzeker: doch wy vinden het gebruik der Spiegels zeer vroeg in Egypte, en van de Egyptenaars hebben de Israëliten het waarschynlyk ontleend. De kunst, om Spiegels van Glas te vervaardigen, was toen onbekend: van zeer glad gepolyst metaal waren toen de Spiegels vervaardigd. In Egypte en Palestina hadt men koperen Spiegels. Toen de Peruviaanen eerst ontdekt werden, hadden zy desgelyks koperen Spiegels: en nog heden ten dage zyn ze in het Oosten toebereid van eenig metaal, 't welk zich zeer glad laat polysten.
Het aangezigt is dat gedeelte des Lichaams, waar in de Vrouwlyke bevalligheden allertreffelykst uitmunten: doch dewyl geen haar eigen gelaad zonder behulp der kunst kon zien, eer de Spiegels in gebruik waren, moest eene Vrouw het geheel op 't berigt van anderen laaten aankomen, of zy schoon was dan niet: op haare eigene handigheid, of die van haare Dienstmaagd, moest zy de groote zaak, of het hoofdcieraad wel geschikt en de kleur wel gekoozen was, laaten aankomen: stukken waar in zy ligt bedroogen kon worden, zo lang zy den Spiegel miste. De Spiegels, derhalven, mogen, ten opzigte van derzelver nutheid voor de Vrouwen, met regt, voor een der gewigtigste menschlyke uitvindingen gehouden worden. Welk eene soort van Hoofddekzel
| |
| |
men, in de vroegste eeuwen, gebruikte, is onbekend: alles, wat wy daaromtrent weeten, is, dat de Vrouwen, by zommige gelegenheden, zich van eene sluier bedienden. Doch, indien het Hoofddekzel zo eenvoudig was van maakzel als de verdere Kleeding des lichaams, zal het kappen niet veel tyds of overlegs gekost hebben. |
|