leeraar, brood en ander voedzel, welk hy tot onderhouding zynes leevens noodig hadt. Na verloop van eenigen tyd, verzogt hy wat grooter gedeelte van eetbaare waaren, en verstoutte zich meerder tot dat einde te koomen, dan hy gewoon was. Zyn Begunstiger kon niet begrypen, dat de arme Man zelve alles verteerde, 't geen hy uit zyn huis droeg, en begon te twyfelen, of de behoeftige ook ondankbaar genoeg mogt zyn, om het ontfangen brood te verkoopen, en het daar van gemaakte geld te verkwisten. Op eenen ernstigen toon gaf daarom de braave Leeraar hem te kennen, dat hy genoodzaakt zou weezen zyne weldaadige hand hem te weigeren, by aldien zyne goedheid door hem misbruikt wierd. - De arme Man kwam tot bekentenis, en zeide, dat hy een hond hadt, die hem zedert zo veel jaaren trouwe en vriendelykheid bewees - en telkens, als hy een beete broods in zynen mond stak, met gebaarden om een stukje smeekte, zo dat hy het van zyn gemoed niet verkrygen kon het arme beest te verstooten. - Is het met genoeg, sprak de Dorpsleeraar, dat ik uwe nooden bezorge? Moet ik uw hond ook onderhouden? Gy zoud dat beest, 't geen vry wat op kan, zeer wel kunnen missen, en het brood, dat dit dier noodig heeft, kan tot vervulling van de behoeften van andere dienen, welke met u in dezelfde armoedige omstandigheden zyn. - Ach! myn waarde Leeraar! antwoordde de arme Grysaart, terwyl een vloed van traanen zyne wangen nat maakte; nu worde ik nog van iemand bemind: maar moet ik myn getrouwen hond wegjaagen, dan blyft 'er niemand over in de weereld, die my hartelyk lief heeft. - De edelmoedige weldoener werd getroffen door de traanen van den welmeenenden Man, en zich omkeerende, ten einde zyne ontroeling te verbergen, dagt hy by zichzelven: ‘Ik zal in deezen Man, die elendig genoeg is, de voldoening eener begeerte niet tegenstaan, welke my en duizend andere menschen een groot gedeelte van genoegen en geluk
bezorgt’.