van eenig redelyk oogmerk, zyn redelyke middelen noodig. Geene hoogte van volmaaktheid kan bereikt worden, zonder een geregelden voortgang van tusschenbeide komende stappen. Oorzaak en Gewrogt zyn, in 't Zedelyke zo wel als in 't Natuurlyke, steeds aan elkander verbonden. Hy, derhalven, die begint zonder het voort te zetten, die het middel aangrypt zonder te letten op het geen daar toe behoort, die het gevolg verwagt zonder oorzaak, zal zich te leurgesteld vinden in elk oogmerk hoe redelyk ook gevormd. Met de kragt der Rede, en met den eisch op Voorzigtigheid, moet hy den uitslag van alle zyne onderneemingen aan de blinde tusschenkomst des Gevals overlaaten - des Gevals; eene Godheid, die, met rede gezegd wordt door Dwaasheid alleen gemarkt te zyn, en door dwaasheid alleen aangebeden te worden.
Gelyk men moet erkennen dat het bewaaren van Standvastigheid groote nutheid hebbe, zal men ook moeten toestaan dat dit eene zwaare taak is. Naa dat men zich een redelyk einde voorgesteld en geschikte middelen, ter bereiking van 't zelve, belaamd heeft, ontstaan 'er van buiten duizend toevallen, die het verhinderen, en ontelbaare zwakheden onzer eigene natuure vertraagen de volvoering. Wanneer eenig bestaan nieuw is, gaat het gepaard met hoop, met vuurigen ernst, met vermaak: doch hoe rasvoorbygaande is het schoon der nieuwigheid. Hoogklimmende verwagting, en daar aan geëvenredigde drift, ruimen schielyk de plaats in aan blokkend werken, en koel voortzetten. De ziel, te leurgesteld door dien zy smert vindt, waar zy alleen vermaak verwagtte, verlaat het aangevangen stuk, om een nieuw aan te vatten, waar in zy eene herhaaling voelt van 't vermaak der Nieuwigheid en van den wansmaak der Zatheid.
Door alle tyden heen hebben de Zedeschryvers geroemd dat de Mensch de Rede bezit; de Rede, eene Leidsvrouw, die hem met zekerheid kan heen brengen door de kronkelige paden van den doolhof der twyfelingen; die in het toekomende doordringt, en wysheid uit het voorledene haalt: dan hoe veel gronds men moge hebben om te roemen, dat de menschlyke Natuur bedeeld is met zulk een Vermogen, 'er is geen minder gronds om te klaagen, dat de werking daar van doorgaans gestremd of verhinderd wordt, door vooroordeel en drift. Zy zelfs, die, met al de deftigheid van Wysgeeren, kunnen redenvoeren over de voordeelen van het regelen der Duisten, staan dikwyls, in hun gedrag, onder de heerschappy van Hartstogt, en Grilligheid. Men heeft zelfs beweerd, dat elk Mensch, de Mensch van één dag is: dat hy bestuurd wordt door de tegenwoordige omstandigheden en gefteltenissen, dat hy geheel geen gezet plan en vaste beginzels volgt. Honger, of verzadigdheid, de minste ongesteltenis des lichaams, of gemoedsberoering zal het gestel van den Wysgeer in wanorde brengen, hem naar een veranderlyk kind of kleinhartigen bloodaart doen gelyken.