Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1779
(1779)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijProeve over de bezigheden en vermaaken des buitenleevens.(Naar het Engelsch.)
‘Zeer onlangs hebben wy onze Leezeren op een Buitenplaats gebragtGa naar voetnoot(*), die ter schets strekte van het misbruik des Buitenleevens; het lust ons thans eene Proeve mede te deelen over de Bezigheden en Vermaaken van 't zelve.’
In een ryk en beschaafd Land zullen 'er altoos veelen gevonden worden, die, gebooren tot het genot van voorvaderlyk gewonnen of verkreegen rykdommen, zich niet zetten om eenig Ampt te bekleeden of eenig Beroep waar te neemen: ook zyn 'er niet weinigen, die verstands genoeg bezitten en gebruiken om zich uit den woeligen drang der wereld te begeeven, als zy genoeg gelds gewonnen hebben, om de rest huns leevens, naar het plan, door hun gevormd, in stilte te slyten. Doch, waar deezen zich ook nederzetten, loutere Werkloosheid baart geen genoegen; maar is een onophoudelyke welbron van verdrietlykheden: de werkzaame geest moet eenig voorwerp vinden, of zich zelven beschikken. Vermaak wordt, derhalven, voor den Ledigen, een stuk na 't welk zy ernstig zoeken. Waar in 't zelve bestaat, en hoe zeer zommigen daar tegen mogen uitvaaren, zal het gezogt worden door allen, die de vryheid van verkiezen bezitten. Het voegt, overzulks, den Zedeleeraar, niet alleen de Pligtsbetragting aan te dringen; maar voorwerpen op te leveren, die behaagen zonder de | |
[pagina 504]
| |
ziel te verzwakken, en het verlangen voldoen zonder de beginzels te bederven. De Tooneelen, die het Land den oogen biedt, zyn meest alle aangenaam voor den Mensch. De groene vlakte, het bloemryk veld, de kronkelende stroom, de ruischende beek, de weidende kudde van groot en klein vee, het gezang der vogelen, is alles in staat om aangenaame gemoedsbeweegingen te verwekken. Doch het ongeluk wil, dat het meerendeel zich, met eene al te groote vaart, langs het spoor des leevens laat heen voeren, om de aandagt te vestigen op 't geen de drift niet sterk wekt en prikkelt. Belang en Winzugt zyn de groote dryfveeren; een nauwe straat, en een somber huis in de Stad, waar Geld gewonnen kan worden, hebben hy veelen meer aantrekkelykheids, dan het ruime Land, en het lugtig Buitenverblyf. De groote Voorstander van Vermaak, nogthans, epicurus, plaatste den Zetel zyns genots in een Hof. Hy oordeelde een genoeglyke plek gronds, op welke zich de aangenaamheden van Natuur en Kunst veréénigden, best geschikt tot het verschaffen van streelenden wellust. En zelfs de strenger Wysgeeren der Oudheid waren niet zelden gewoon hunne lessen te houden in de schadnw eens wyduitgestrekten booms. Het blykt ten klaarsten, dat de Natuur ten doel heeft onze oogen te vermaaken. Zy verciert het Veldtapyt onder onze voeten met eene verscheidenheid van schoonheden. Zy kleedt den Boomgaard en het Bosch met eene steeds opeenvolgende verandering van veelvuldige kleuren. De boombladeren zelfs ondergaan eene behaagelyke verwisseling; het frisse en leevendige groen der Lente, het donkerder groen des Zomers, het vaale geel des Herfst, ververschaft een steeds afwisselend vermaak aan de Verbeelding, die ook genoegen neemt in de bladerlooze boomtakken des Winters. Van het naakte Mannetje tot de Moschroos spreidt de Bloemtum eene oneindige verscheidenheid van gedaanten en kleuren ten toon. Men heeft dikwyls den smaak der Liefhebberen van Bloemen en Plantgewassen, als beuzelagtig, uitgelachen, en ten voorwerp van gekkernye gesteld; doch zonder rede. Bragt de Natuur, de Tulp en de Lely, de Roos en de Angelier, bragt zy eenig Kruid voort om veragt en verwaarloosd te worden door den Mensch, die zo zeer op zyn redelyk vermogen stoft? Een enkelen zedelyken pligt te verzuimen om een Plant aan te kweeken, ware niet alleen belachlyk, maar ook misdaadig; doch de Schoonheden, voor ons zo ruim en ryklyk geschapen, ongemerkt te laaten voorbygaan, is niet min ondankbaar dan bot. Een slegt gesteld hart vindt weinig of geen vermaak, dan in deel te neemen aan de bedryven der woelige wereld, waar het gelegenheid vindt om kwaadaartige driften den teugel te vieren: dan eene beminnelyke zielsgesteltenis doet zich doorgaans kennen, door smaak te vinden en te toonen in het Plant- of Dierenryk. De Noordlyke Landschappen van Europa oordeelt men, in 't al- | |
[pagina 505]
| |
gemeen, min geschikt dan andere gunstige gelegene Gewesten om ons Landvermaak te bezorgen. Behalven eenige weinige jaaren van uitzondering, zyn onze Voorjaaren, door de Dichters met allen optooi der weelderige verbeeldingskragt beschreeven, doorgaans koud en ongevallig. Zy ontleenen hunne tafereelen der Lente van de Italiaanen, die de hunne volgens de Natuur schilderden. Een lieve Voorjaars Dag is by ons een algemeen voorwerp van gelukwensching. Terwyl de vroege Lentebloemen bloeien, wordt men niet zelden van het veld na de haardstede gedreeven, om den guuren wind, zo geen hagelbuien, te ontwyken. Doch de gemaatigdheid onzer Lugtstreeke verschaft ons eene schoonheid onbekend in de Lusthoven der heeter Gewesten. Weinig voorwerpen behaagen meer dan een welaangelegd groen perk; doch het zagte groen, 't welk de grootste schoonheid daar van uitmaakt, wordt in de Zuidelyke Landschappen niet gevonden. En wat de schaarsheid onzer zachte Lentedagen aanbelangt, deeze doet dezelve, even als andere vermaaklyke voorwerpen, te aangenaamer worden. En het is uit deezen hoofde dat de Bewoonder der Noordlyke Lugtstreeken, niet tegenstaande alle zyne dikwyls herhaalde klagten over derzelver ongunstigheden, de Hosvermaaken in eene vry hooge maate geniet. ‘Een schoone Dag’, zegt temple, ‘is eene soort van Feest voor de zinnen; en dezelve zou ophouden zulk een Feest te zyn, indien elke Dag schoon was’. De zeden der Herderen en Landlieden zyn, mogen wy afgaan op de heerlyke beschryvingen van virgilius, grootlyks verbasterd, en hebben zeer veel van den ouden luister verlooren. De bezigheden deezer heden slaan heden ten dage, over 't algemeen, tot het large en slordige over. Men laat ook thans het handhaaven der Hoven aan den Tuinman en Werklieden: en het is niet onvoeglyk, dat men het werk, 't geen vermoeit zonder te vermaaken, op den Daglooner laat aankomen. Doch 'er zyn veele Werkzaamheden tot den Land- en Veebouw, en byzonder tot de Lusthoven, behoorende, die de keurlykste Proeven in de Natuurlyke Wysbegeerte opleveren; en dat ze zo wel vermaaklyk als aartig en nut zyn kunnen zy getuigen, die dezelve ter hand genomen hebben, en daat in slaagden: de zodanigen, hoe zeer ook zommigen de Landbezigheden met een oog van minagting beschouwen, zyn alleen bevoegde Regters; en wy durven zeggen, dat niemand het eigenaartige, het recht geneuglyke des Buitenleevens smaakt, dan hy, die zich daar onledig houdt met den arbeid, wien zaaijen, planten en verzetten, werk geeft: en den wellust der Natuure zoekt daar dezelve te vinden is. Hoe weinig wordt dit begreepen, door veelen, die buiten als in de Stad leeven: van plaats, maar niet van bezigheid, veranderen, of met soortgelyke beuzelingen den langen Zomerdag verspillen, als zy den anders verveelenden Winteravond dooden. Cicero heeft, met vollen regt, onder de Bezigheden den Ouderdom voegende, het arbeiden in een Lusthof geteld. Deeze | |
[pagina 506]
| |
arbeid vordert geen diepdenken van den geest, geen zwaarellichaamsvermoeienis: en de voldoeningen, daar uit voortspruitende, behaagen zonder te verveelen of af te matten. Derzelver heilzaame invloed op de gezondheid is eene bykomende reden om 'er zich, in dien leeftyd, aan zo veele zwakheden blootgesteld, op toe te leggen. In meest alle beschryvingen van de verblyfplaatzen der Gelukzaligen, zyn de denkbeelden, van het Hof- en Landvermaak ontleend, de heerschende. Het woord Paradys is een wisselwoord voor dat van een vermaaklyk Hof. De Elizeesche Velden, by de Dichters zo hoog geroemd, worden opgecierd met alles wat de verbeelding zich op het land wellustig kan voorstellen. Eenige der schoonste plaatzen van milton zyn deeze, waarin hy het gelukkig Paar afmaalt, bezig in het bebouwen van dien lustryken oort. De Dichters hebben altoos ruime en fraaije schryfstoffe gevonden als zy zich toegaven in de Landvermaaken. Wat wonder dat onze Dichterlyke Landman poot het Akkerleeven zo gadeloos beschryft, in het overbekende Dichtstukje.
Hoe genoeglyk rolt het leeven
Des gerusten Landmans heen
Die zyn zalig lot, hoe kleen
Voor geen Konings kroon zou geeven, enz.
Groote en prachtige Buitenplaatzen te bezitten, valt weinigen ten deele: en onder deezen zyn 'er nog maar weinigen, die daar van een genot hebben, geëvenredigd aan dien omslag. Veel min kunnen zy 't zelve smaaken, wanneer de hoogloopende kosten al het aangenaame wegneemen. Maar het Land- en Hofvermaak is gelukkig niet alleen bestemd voor de Ryken en Vermogenden. Een Landbouwer die jaarlyksche Renten geeft, waar het Wei- of Bouwland door een Boer bearbeid wordt, schenkt misschien een daadlyker genot, dan de uitgestrektste en prachtigste Buitenplaats, waar Kunst niet zelden de Natuur overschreeuwt; ja, een Tuin kan, niet zelden, in het opleveren van weezenlyk vermaak, tegen eene Hofstede opweegen. Een welgeplante vrugtbaare Boomgaard zal veelen grooter genoegen schenken dan het konstigst aangelegdste Engelsch-bosch, met de vreemdste Planten bezet: schoon wy deezen heerschenden smaak niet mispryzen, zullen wy het den Tyd wel aanbevolen laaten, of dezelve duurzaam zyn zal. Plantkundigen alleen kunnen daar van het rechte nut trekken; daarin een streelend vermaak vinden. Gelukkig dat onze Vaderlandsche Boomen en Gewassen, of die reeds hier landeigen geworden zyn, in schoonheid niet behoeven te wyken voor Buitenlandsche, die met groote kosten en veel moeite moeten gekweekt worden. Was fraaiheid en vreemdheid aan elkander verknogt, wy zouden veel missen, 't geen nu van elk, die de oogen wil openen, genooten wordt. | |
[pagina 507]
| |
‘Het ware te wenschen’, zegt Dr. young, en zyne betuiging sluite myne Proeve, ‘dat het vermaak, 't welk ons de Lusthof verschaft, algemeener in den smaak viel. Hoe veel zou het tot de Gezondheid en instandhouding van alle onze vermogens tot eenen zeer hoogen ouderdom, toebrengen; wanneer men den tyd, nu in kaart- en dobbelspel verkwist, besteedde in de open lugt, en met Tuinbezigheden’. |
|