| |
De voornaamste byzonderheden van het koningryk Tonquin.
(Ontleend uit de Histoire Naturelle, Civile et Politique du Tonquin, par Mr. l. Abbé richard, Chanoine de l'Eglise Royale de Vezelai.)
Tonquin, geheel onder de verzengde Lugtstreek gelegen, wordt, ten Oosten bepaald door het Landschap Canton, ten Westen door de Koningryken Laos en Bowes, ten Noorden door Yunam en Quansi, Landschappen van China, ten Zuiden, door Cochinchina en een golf van dienzelfden naam. De uitgestrektheid van 't Noord-Oosten na het Zuidwesten haalt omtrent honderd en tachtig mylen, en van het Westen na het Oosten bykans honderd en vyftig.
De Hitte in Tonquin is, de ligging des Lands in aanmerking genomen zynde, niet sterk: het groot aantal van Rivieren, die 't zelve doorwateren, en de Regens, die 'er 's jaarlyks vallen, van de Maand Mai tot de Maand Augustus, maatigen de geweldigheid van dezelven.
Dit Ryk is verdeeld in elf Landschappen, en wordt doorsneeden door Songkoy, eene bevaarbaare Rivier, die Tonquin bykans in de geheele langte doorstroomt.
De Grenzen, aan den kant van China, en voor een gedeelte aan den kant van Cochinchina en Laos, bestaan uit een Keten bergen, voor het meerendeel met groote bosschen begroeid, het schynt dat ze alle vrugtbaar zouden weezen als 'er de hand aangeslaagen werd: zy zyn niet
| |
| |
doormengd met onvrugtbaare rotzen als het Alpische gebergte; maar mogen vergeleeken worden by dat gedeelte der Appenynsche bergen, 't welk zich van Genua tot de Adriatische Zee uitstrekt. De Bosschen tieren 'er weelig; men vindt 'er Goud-, Zilver-, Yzer- en Koper-mynen van verscheidenerlei soort. Het benedenste gedeelte van Tonquin gelykt zeer veel naar Holland, door de veelvuldige Kanaalen, Dyken, Rivieren, en Meiren.
In 't algemeen is dit Koningryk zeer sterk bevolkt, 'er zyn weinig Steden; maar veel Dorpen en Vlekken, zo digt aan elkander gelegen, op alle plaatzen, die niet met water bedekt zyn, dat zy eene aaneenschakeling van wooningen vertoonen, die alle tot dezelfde Gemeenschap schynen te behooren.
De Stad Tonquin, die alleen den naam van Stad verdient, is de Hoofdstad, en wordt Kacho of Kecho geheeten: de Koning houdt 'er zyn verblyf; dezelve is gelegen aan de Rivier Songkoy, veertig mylen van Zee, op één- en twintig graaden Noorderbreedte. Zy mag, wat de grootte aanbelangt, vergeleeken worden by de beroemdste Steden van Asia: in omtrek staat dezelve ten minsten gelyk met Parys: doch geen Stad is 'er bekend, die Tonquin in Volkrykheid evenaart, bovenal op den eersten en vyftienden dag der Maand, wanneer de Hoofd-marktdagen invallen: als dan heeft men veel moeite, om, op de straaten van Kacho, in een half uur honderd schreeden te vorderen, schoon die straaten zeer breed zyn.
Ryst maakt het voornaamste voedzel uit der Inwoonderen van Tonquin, men oogst 'er geen Graan, noch leest 'er Wyn: het Zuikerriet groeit 'er natuurlyk, gelyk in alle Landen van Indië: doch de Tonquiners weeten de Zuiker niet te bereiden. Het Land brengt verscheide daar aan eigene verfrissende vrugten voort, als Vygen, Ananassen, Lechas, en Jacas, De Lecha, ook Bejay geheeten, groeit aan bessen, op een hoogen boom, welks bladen naar Lauwrierbladen gelyken, elke korrel heeft de gedaante van een hart, en is zo groot als een Hoender-ey; ryp zynde is dezelve rood als Carmozyn: de schil, die dun en ruw is, gaat gemaklyk open. Deeze vrugt duurt niet langer dan veertig dagen: zy is ryp in de maand April: omtrent dien tyd gaan des Konings Tafelbezorgers rond, en zetten hun zegel op de boomen,
| |
| |
die de beste Bejay draagen, zonder te onderzoeken aan wien dezelve behooren; niet alleen mogen de Bezitters dezelve niet aanraaken; maar zy zyn verpligt deeze te bewaaken, en ten dienst van het Hof te bewaaren. De Jaca is de grootste vrugt, die in de Wereld groeit, dewyl 'er zyn die meer dan honderd ponden weegen. Zy vallen te Tonquin grooter dan elders, dezelve komt uit den stam des Booms zelve, of uit een van de grootste takken voort, de kleur van buiten is donker groen: zy heeft een harden bast, van alle kanten als met diamantpunten omzet, die in een korten en groenen doorn, met een zwarten prikkel, eindigen. Ryp zynde, verspreidt dezelve een goeden geur, zy is wit van binnen, vast van vleesch, verdeeld in kleine huisjes, vol van langwerpige pitten, veel grooter dan Dadels, bedekt met een grys bekleedzel, de kern is wit, even als die van gewoone Kastanjes: zy zyn alleen goed gebraaden zynde: groen geëeten, is de smaak wrang en aardagtig.
Onder de Huisdieren in Tonquin zyn de Koeijen en Buffels alleen tot den arbeid geschikt: men eet ze nooit, schoon het spaaren van dezelve geen voorschrift van den Godsdienst des Lands zy als in andere Gewesten van Indie. De Paarden vallen 'er klein, doch vuurig en sterk. Ezels en Schaapen zyn 'er onbekend: zeer klein is het getal der Geiten, doch zy mesten veel Varkens, welker vleesch gezond en goed van smaak is. Men vindt 'er Katten, die geheel onnut zyn tot het einde waar toe zy gemeenlyk gehouden worden; zy vangen geen Ratten: de Honden voeren den Kryg tegen dit lastig gedierte. Het Volk eet Katten, Honden en Ratten. Het Gevogelte, als Hoenders, Endvogels, en Ganzen is zeer overvloedig in Tonquin, en zwerft zelfs in de bosschen, waar het onbezorgd en sterk voortteelt.
De Tonquiners hebben een deftige houding, schoon zy natuurlyk brusk en dikwyls oploopend zyn. Zy zyn openhartig, ligtgeloovig, onrustig en oproerig van aart, dit zou steeds verdeeldheden onder hun verwekken, indien de waakzaamheid des Ryksbestuurs het niet voorkwam, en eene soort van eenigheid onder hun bewaarde. Veelvuldige Oproeren en Zamenzweeringen ontstaan 'er in dit Ryk: het Volk wordt 'er veel meer ingewikkeld door Ligtgeloovigheid en Bygeloof, dan door Eerzugt of het denkbeeld van een gelukkiger lot, 't geen zy zich
| |
| |
niet zouden weeten te bezorgen, zelfs als de gelegenheid zich gunstig aanboodt. Die het bedaardste schynen, zyn zo nydig en jalours, dat men zeldzaam op hun een volkomen vertrouwen kan stellen. De wetten des Lands verbieden allen daar uit te gaan, en de onkunde, waar in zy leeven, bepaalt hun tot hun eigen Land, en doet hun 't zelve hoog schatten: alles, wat men hun van andere Landen verhaalt, houden zy voor verdichtzelen.
De Mannen en Vrouwen, in Tonquin, zyn van eene middelbaare grootte, doch welgemaakt; het aangezigt is breed, zonder zo plat te weezen als dat der Chineezen; zy hebben kleine oogen en kleine neuzen, zwarte en lange hairen. De Mannen zyn eenigzins gebaard, en zy snyden den baard niet af, de Jongens moeten het hoofdhair halvemaanswyze afscheeren. Men ziet onder hun geene mismaakten. De Vrouwen zyn vry schoon. Lieden van rang zien 'er zo zwart niet uit als het gemeene Volk: hunne kleur gelykt zeer naar die der Spanjaarden en Portugeezen. Schoon de Kinderen van beide Sexen zeer witte Tanden hebben, maaken zy, den ouderdom van achttien of negentien jaaren bereikt hebbende, dezelve zwart even als de Japanners. Zy laaten, op het voetspoor der Chineezen, hunne Nagels groeijen, de langste worden voor de fraayste gehouden: doch deeze gewoonte bepaalt zich tot de Mandaryns, de Geleerden, en andere Lieden van een onderscheiden rang. De Vrouwen verwen haare Nagels rood, gelyk in meer Oostersche Landschappen: het is zelf eene fraayheid de Handen en Voeten met eene kleur, na het roode trekkende, geverfd te hebben. Het Gemeene Volk draagt koussen, schoenen, noch muilen. De kleeding der Mannen bestaat, voor eerst, in eene soort van stoffe, verscheide ellens lang, waar mede zy zich omgorden en dekken, 't geen de schaamte wil dat men verberge. Ten tweeden, in een lang kleed, voorzien van zeer wyde mouwen, 't welk over elkander slaat, en met een knoop aan de regte zyde wordt vastgemaakt, en dus het geheele Lichaam bedekt. Als zy werken of verre te gaan hebben, draagen zy doorgaans alleen den eerstgemelden gordel. De Burgervrouwen gaan zedig gekleed. Zy hebben een lang schort, en een of meer kleeden, van dezelfde gedaante als die der Mannen; doch veel korter. De borst
| |
| |
dekken zy met een stuk doek of zyde, van gedaante als het hart, deeze borstlap dient haar tot cieraad; zy draagen baggen in de ooren, en armbanden van goud of zilver; meestal hebben zy, even als de Mannen, koussen, noch schoenen aan. Ryke Lieden, of die eenige waardigheid bekleeden, draagen zeer breede en lange schoenen: een onderkleed met nauwe en korte mouwen, van dezelfde kleur als hun ander gewaad, en over alles heen een langen mantel. De Kleederen der Tonquiners zyn meestal witagtig, of van de natuurlyke kleur der zyde en katoen. Het zwart wordt alleen bewaard voor de aanzienlykste Persoonen. De Mandarynen en andere Staatsbedienden, draagen, als zy in hun amptwerk bezig zyn, of ten Hove verschynen, mantels van een schitterend zwarte kleur, na donker violet trekkende. Het Volk kleedt de Kinders niet eer zy zes of zeven jaaren oud zyn; eenige geeven ze een Camisool aan, 't geen tot den navel raakt: doch de meeste loopen geheel naakt.
De staat des Volks in Tonquin is allerongelukkigst: het moet zwaare belastingen opbrengen, en is genoodzaakt zeer moeilyken arbeid te doen. Elk Mensch betaalt, zints zyn achttiende of twintigste jaar, 's jaarlyks voor zyn hoofd, van drie tot zes ryksdaalders, dit is meerder of minder, naar de rykheid des gronds, welken hy bewoont. Hier van is niemand uitgezonderd, dan de Prinssen van den bloede, de Bedienden van 's Konings paleis, de Staatsdienaars, die Burger- of Krygsampten bekleeden, de Geleerden, de Soldaaten, en eenige andere Persoonen, die dit voorregt in ééns koopen. Behalven dit hoofdgeld zyn alle Tonquiners, geene uitgenomen, verpligt tot de Vecquan, of Heerendienst: dat is, zy moeten in eigen persoon, of door anderen, die zy betaalen, aan de openbaare werken arbeiden.
Dewyl de Chineesen langen tyd Tonquin onder hunne magt hadden, hebben zy daar hunne Wetten, hunne Taal, hun Schrift, en hun Godsdienst ingevoerd. De Chineesche Taal is, in dit Koningryk tot nog de geleerde Taal; doch van dit Taaleigen hebben de Tonquiners zulk een Brabbeltaal gemaakt, dat de Chineesen hun niet verstaan, wanneer zy in derzelver tegenwoordigheid spreeken: alleen leezen en begrypen zy die, als ze in hunne Characters wordt afgebeeld. De Taal der Tonquiners bestaat bykans geheel en al uit woorden van één syllabe, en
| |
| |
gelykt naar eene soort van muzyk van verschillende toonen: één enkel woord drukt elf of twaalfderlei onderscheide zaaken uit: het eenig onderscheid bestaat in het voluit uit te spreeken, in de stem te smooren, te rug te houden, of meer of min den toon te verzwaaren. Het gebruik is te Tonquin de eenige Taalregel.
Zonder de toestemming der Ouderen of der naaste Bloedvrienden, die de Hoofden der Gezinnen verbeelden, kunnen de Inwoonders van dit Ryk niet trouwen. De Wetten verbieden het Huwelyk tusschen Lieden van denzelfden naam en denzelfden stam, in eene rechte line: doch in de zydlinie is geene graad verbooden: men kan zelfs twee Zusters trouwen. Het staat den Man vry zyne Vrouw te verkoopen, of met zekere plegtigheden een scheidbrief te geeven: doch de Vrouw kan den Man nooit verlaaten zonder zyne toestemming. De Veelwyvery is in Tonquin geoorloofd, en heeft 'er dikwyls plaats. De eerstgetrouwde Vrouw, of die, welker Ouderen de rykste en aanzienlykste zyn, voert het bevel over de andere, en draagt alleen den naam van Egtgenoote.
De Lyk- en Godsdienstplegtigheden der Tonquiners komen in allen deele met die der Chineesen overeen, en verdienen dus niet dat wy 'er byzonder van gewaagen.
In dit Koningryk worden de volgende Weetenschappen beoefend. De Zedekunde, de Wiskunde, de Natuurkunde, de Steriekunde, de Regtsgeleerdheid en de Geschiedenis des Vaderlands: men leert ze, even als in China, uit de Werken van confucius, en diens Verklaarderen. In de Starrekunde zyn de Tonquiners niet zeer bedreeven. De vervaardigers der Jaarboeken, die op last van den Vorst arbeiden, worden met den dood gestraft, als zy eenige gebeurtenissen, die tot andere Volken betrekking hebben, daar in mengen. Zy moeten, langs onderscheide trappen, opklimmen tot de hoogte, na welke zy streeven, als ook tot de Bedieningen en Waardigheden des Koningryks, die alle belooningen zyn van Letterverdiensten. De Eerampten neemen een einde met den dood des Bekleeders. De onmiddelyke Erfgenaamen van den naam der eerste Staatspersoonen, hebben geene andere onderscheiding dan dat zy vry zyn van belastingen: een voordeel, 't welk op hunne Kinderen niet overgaat, als die in den rang van gemeene Burgers wederkeeren, waar boven hunne eigene verdienste alleen
| |
| |
hun kan verheffen. Het staat elk niet vry, zich op de Wiskundige Weetenschappen toe te leggen: men zou hem, die, zonder uitdruklyken last, zich daar in bevlytigde, verdenken van eenen toeleg tegen den Staat. Dewyl men de Wiskunde aanmerkt als de Weetenschap van de geheimen des Hemels, en den daarin kundigen voor iemand houdt, die over het lot der Koningryken kan beschikken: overzulks verkiest de Vorst zelve zyne Wiskunstenaars, en stelt ze onder de Geleerden van den eersten rang.
De Tonquiners hebben geen nauwkeurig denkbeeld altoos van de verdeeling onzes Wereldkloots in Aarde en Zee, of van de onderscheide deelen des Heelals. Niets is ongerymder, dan de wyze waar op zy de gemeenstvoorkomende verschynzels der Natuure verklaaren. - Zy bevlytigen zich niet op het leeren van eenige vreemde Taal. De Koning heeft alleen eenige Tolken, in de Chineesche Spraake, in die van eenige nabuurige Koningryken, en de Portugeesche. De Portugeesche Taal heeft den voorrang boven de andere Taalen van Europa, om dat een bedorven uitspraak dier Taale de Handel-taal is door geheel Oost-Indien. en dat de Schepen, die van Batavia komen, Indiaansche of Africaansche Stuurlieden hebben, die zich van deeze bastaardtaal bedienen, welke veele Kooplieden, als ook hunne mindere Bedienden, Mannen en Vrouwen, verstaan en spreeken.
In Tonquin heeft men eenige Schilders, die zich bezig houden met het vercieren van Tempelen en aanzienlyke Huizen: doch hunne kunst is nog zeer onvolkomen, en zal zeer lang werk hebben om tot volmaaktheid te geraaken: dewyl zy zo zeer gehegt zyn aan oude gebruiken. De Beeldhouwers bepaalen zich om lompe Standbeelden te maaken, voor het meerendeel geschikt om de Geesten, daar geëerd, onder schrikbaarende gedaanten te verbeelden: zy schynen te gelooven dat het toppunt hunner kunste bestaat in ze afschuwelyk en vreemd te maaken. De Tonquiners hebben geen denkbeeld van Plaatsnyden: doch de Drukkunst hanteeren zy even als de Chineesen; Andere Konsten en Handwerken worden, in dit Land, niet zeer beoefend: de vischvangst is de bezigheid van het meerendeel der Inwoonderen.
De Portugeezen, de Franschen, de Engelschen en de Hollanders, hadden, in vroegeren tyde, Handelplaatzen in
| |
| |
Tonquin: doch, tegenwoordig gaat 'er weinig Handel om tusschen de Kooplieden van dit Ryk en de Vreemdelingen; de Chineesen alleen uitgezonderd. Doch een Land, zo ryk in zichzelven als Tonquin, zou in staat zyn om eenen verbaazenden handel met geheel Europa te dryven. Het grenst aan de rykste Landschappen van China, en zou, door dit middel, in staat weezen om een groot gedeelte der voortbrengzelen van dat wyduitgestrekt Ryk te trekken; welker vertier zeer wel zou gaan in de handeldryvende Steden van Tonquin. Desgelyks zou men 'er de Koopwaaren van Europa en Indie kunnen heen voeren: doch, ten dien einde zou het noodig weezen, dat men meer vryheids aan den Handel verleende, dat de knevelaaryen der Mandaryen 'er niet als gewettigd waren, en dat men het oprigten van vrye Handelplaatzen toestondt aan Vreemdelingen, die zich binnen in 't land wilden nederzetten om daar hunnen Handel voort te zetten: 't welk zeer veel voordeels aan het Hof en aan het Koningryk in 't algemeen zou geeven. Dan het Ryksbestuur van Tonquin heeft de oogen nog niet geopend voor deeze bronnen van winst, en is bevangen met de valsche vrees voor de omwentelingen en invallen der vreemde Mogendheden, waar toe een inlandsche Handel gelegenheid zou kunnen geeven.
'Er zyn twee Opperhoofden in Tonquin, schoon 'er maar één is, die den naam van Dova voert, en de onderscheidende merktekens der Koninglyke waardigheid draagt: hy schynt ook de hoedanigheden daar van te bezitten. In zynen naam worden de Wetten aangekondigd: men denkt dat hy alles beschikt, en met de daad heeft hy geen deel altoos in het Ryksbestuur. Hy is niet meer dan een Koning in vertooning, die binnen zyn paleis opgeslooten zit, en enkel onder zyn bevel heeft eene kleine Krygsbende, die hem tot Verspieders dient. Twee of drie maalen in een geheel jaar komt hy uit zyn paleis, tot het verrigten van byzondere plegtigheden, als het Zegenen des aardryks, 't welk hy, even als de Keizer van China, doet, door op eene staatlyke wyze eenig bedryf van den Landbouw te verrigten. De Overste van de Krygsbenden des Ryks is eigenlyk de Man, die regeert. Hy heeft de volstrektste oppermagt, en geeft ze aan zyne Afstammelingen over: deeze gewigtige
| |
| |
post is, zints drie eeuwen, erflyk geweest in zyn geslacht.
Deeze wonder vreemde verdeeling der Oppermogendheid, die den schyn daar van aan den eenen, en het weezen aan den ander schenkt, is tegenwoordig eene grondgesteltenis van den Staat geworden, en klimt op tot eene Staatsomwenteling, meer dan drie honderd jaaren geleden voorgevallen. Een Visscher, mark geheeten, durfde den Throon overweldigen. De Roover tring, bekwaamer dan mark, bediende zich behendig van het misnoegen des Volks, stelde de Kroon weder in handen van de oude Bezitters, voor zich en zyne Afstammelingen den tytel van Oversten der Krygsbenden van den Staat behoudende; hy stelde zich aan als de eerste onderdaan en vertrouwde Staatsdienaar des Vorsten; doch, onder deezen dekmantel van onderdaanigheid en eerbied, wist hy alle de voorregten der Oppermogendheid aan zyne Bediening te hegten: de Koning zelve maakte ze erflyk in het Geslacht van tring, 't welk dezelve nog heden ten dage bezit. De Koning heeft nooit zyn best gedaan om de regten der Kroone weder te krygen; doch de Veldoverste het menigmaal ondernomen om het overige van de oude magt der Dovas zich aan te maatigen. Hy volvoert de plegtigheid, om de Staaten van Tonquin van boosaartige en kwaaddoende Geesten te zuiveren; eene plegtigheid die de Koning alleen behoorde te verrigten, en die hy door den Oversten laat waarneemen.
Allerongelukkigst zyn de Volken, aan de Oostersche Dwangregeering onderworpen. Te Tonquin, is het Volk arm, en de armoede van elk Onderdaan, uit de elende van allen ontstaande, maakt die algemeen. Het is een kring van jammeren, buiten welken de eigendunklyke Beheerscher zich in zyne verbeelding plaatst, en doet beweegen door zyne voornaamste slaaven, die in zyne oogen niet meer zyn dan de minsten zyner Onderdaanen: dewyl alle middelen onzekere bezittingen en de waardigheden maar voor een oogenblik zyn, kan vlyt en werkzaamheid niemand verzekeren tegen de algemeene elende. De eerzugt, om, door uitsteekende hoedanigheden en eenen grooten naam, boven anderen uit te munten, wordt, onder alle willekeurige Regeeringsvormen, misdaadig gerekend, en wel byzonder onder zulk eene willekeurige Regeeringsvorm, in welke het verdeelde gezag tusschen
| |
| |
twee Opperhoofden niet kan missen de onrust der overweldigers steeds te vermeerderen. - Indien eenige Handwerken, eenige Kunsten, indien de Landbouw, daar nog eenigermaate bloeijen, het is om de onvermydelyke behoeften te voldoen van een volkryk Land: de noodzaaklykheid alleen doet ze in stand blyven; het Staatsbestuur bemoeit 'er zich niet verder mede, dan in zo verre zy moeten strekken om de belastingen op te brengen. De aanmoediging der noodzaaklykheid bepaalt zich te Tonquin tot zeer weinig: en 't geen de bedryfloosheid, waar toe dit Volk gebragt is, daar bestendiger zal maaken dan in eenig ander deel van 't Oosten, ontstaat uit de plaats, welke zy op deezen Aardkloot bewoonen; de altoos gelyke warmte der Lugtstreeke, en de bykans zekere vrugtbaarheid der aarde. Het weinige, 't welk dit Volk behoeft om te leeven, zich te kleeden en huisvesting te verkrygen, doet het zelve den prikkel der behoefte noit zo sterk gevoelen als de Inwoonders van gemaatigde Lugtstreeken, waar de onbestendigheid der jaargetyden, de onzekerheid der oogsten, en de behoeften des leevens, hun in eene gestadige werkzaamheid houden, en verpligten om in vlytbetooning de middelen van bestaan te zoeken. - Een Oostersch Opperheerscher schynt zyne rust, en de onderwerping zyner onderdaanen, te verbinden aan de elende in welke hy ze houdt: dit denkbeeld is een gevolg van de wyze waar op zyne Staatsdienaars, die alleen een oogenbliklyk belang hebben, de zaaken beschouwen. De eigendunklyke Oppervorst, in weelde en wellust verzonken, ziet niets door eigen oogen, hy laat over niets zyne gedagten gaan: als hy uit dien staat van kwyning bekomt, is hy een ontwaakte dolleman, die, onkundig zynde van de waare oorzaak des kwaads, door zyn woedend gedrag, daar aan nieuwe kragt byzet: in stede van deszelfs voortgang te stuiten, bezwaart hy het Volk, verwekt het tot wanhoop, en laat het geen ander uitzigt open, dan om, in eenen opstand, den Dwingeland van zynen Throon te bonzen,
terwyl hy in zynen val de werktuigen zyner verdrukkingen mede neemt.
In een Land, waar de warmte der Lugtstreeke zeer veel aanleidinge geeft tot losbandige Zeden, is het eene verstandige Wet, de Ouders verantwoordelyk te maaken voor het gedrag hunner Kinderen. Wanneer onder de Berg- | |
| |
bewoonders, die voor Wilden gehouden worden, eene jonge Dogter zwanger, en dit eenen Mandaryn aangekondigd wordt, is zulk een geval genoeg om den Vader en Moeder van alles te berooven, door de zwaare geldboeten, hun afgevorderd, om dat zy niet nauwer gelet hebben op 't gedrag hunner Kinderen.
De smaak in Schouwburgvertooningen moet zeer eigen weezen aan Menschen in den staat der Maatschappye: dewyl men by de onkundigste Volken, en die het minst met de fraaije Kunsten ophebben, daar van eenig spoor aantreft. In alle de Steden en Dorpen van Tonquin zyn Huizen, daar Zinghuizen geheeten: openbaare Zaalen, waar de Inwoonders zamen komen op Feestdagen, en zich vermaaken, met schouwtooneelen. De Speelders worden doorgaans voor één nagt gehuurd, en zyn vier of vyf persoonen, op eene allervreemdste wyze gekleed: de gezangen, die zy aanheffen, de rollen, die zy speelen, zyn meest al tot eer van hunne Koningen, of Groote Mannen huns Volks: doormengd met hefdegevallen, of betrekkelyk tot gebeurtenissen, eenige byzondere landstreek betreffende: deeze maaken het voornaamste gedeelte dier vertooningen uit, en loopen in vyf of zes afdeelingen af, tusschen beiden heeft men danssen, altoos uitgevoerd door Vrouwen. Zy zingen mede; en worden dikwyls gestoord door een die de rol van hansworst speelt, en zyn best doet, al het gezelschap te doen lachen door zyne grimmassen en geestige slagen.
De Haanengevegten maaken ook een gedeelte van de Tonquinsche vermaaken uit, en byzonder van het Hof. De Koning laat Haanen tot dat einde opvoeden; doorgaans zyn deeze Overwinnaars, schoon de Hovelingen altoos daar tegen wedden: eene wyze van hun hof te maaken, die op zeer veel gelds te staan komt; doch naar welke zy zich moeten schikken, om door den Vorst met een gunstig oog aangezien te worden.
In onze beschaafde Landen is 'er niets lastiger voor een' Zieken, dan zich omringd te vinden van drie of vier Geneesheeren: allen van een verschillend denkbeeld, en die elk het door hem voorgeschreeven middel met halstarrigheid voorstaat. Te Tonquin hebben de Geneesheeren en de Zieken het veel gemaklyker. Wanneer iemand van aanzien ziek is, heeft men de gewoonte om eene belooning voor te stellen aan elk, die hem geneest. Dit
| |
| |
veroorzaaakt een' grooten toeloop van Genees- en Heelmeesteren: elk hunner geeft op zyn beurt zyn Geneesmiddel, 't welk men terstond betaalt, en de belooning wordt geschonken aan hem wiens middel men ontdekte dat eene groote verandering tot beterschap in den staat des Zieken te wege bragt. Dit slaagt menigmaal gelukkig. Verwonderlyk is het, dat deeze vermenigvuldigde en herhaalde Geneesmiddelen doorgaans den Zieken niet doen verslimmeren: zy moeten niet zeer gevaarlyk, en eenvoudig, weezen. De Geneesheer, aan wien men de Geneezing der ziekte toekent, verwerft daar door groote agting, zonder dat zyne Kunstgenooten, en die met hem den zieken behandeld hebben, des jalours worden: zy ontmoeten elkander menigmaalen, denzelfden zieken bezoekende, en niemand hunner laat daarom naa hem op te passen. |
|