Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1779
(1779)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 473]
| |
Mengelwerk, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen betrekkelyk.Aanmerkingen over het leezen, en van buiten oizeggen, der leerredenen.Oportet eloquentem Ecclesiasticum non solum docere ut instruat, & delectare ut teneat, verum etiam flectere ut instruat. augustinus.
Door eene kleine Aantekening, by myne vertaalde Proeve over de Uitspraak eens Redenaars, van den Eerw. enfieldGa naar voetnoot(*), heb ik my in de schuld gestooken, om, over het Leezen der Leerredenen, myne gedagte mede te deelen: eene schuld, waar van ik my thans hoop te kwyten; door eenige Aanmerkingen, dit stuk betreffende, gemeen te maaken. Welk is het oogmerk der Leerredenen in de Christlyke Vergaderingen? Buiten alle redelyke tegenspraak is dit tweevoudig - te Onderwyzen - en te Stigten. Door Onderwyzen verstaa ik het ontvouwen der Heilige Bladeren, en het openleggen der gewigtige en troostryke Waarheden van onzen allerredelyksten en allerheiligsten Godsdienst. - Onder het woord Stigten begryp ik, het afleiden der Pligten uit die Waarheden: of het voordraagen der Zedekunde, opgehelderd door het licht der Euangelieleere, en aangedrongen door alle drangredenen, uit den aart der zaake of de Openbaaring ontleend. Dit dubbel oogmerk kan bereikt worden, met geheel voor de vuist, of naar den leiddraad van een kort Opstel te prediken; als mede door een geheel opgestelde en afgeschreevene Leerreden, voor te leezen, of van buiten op te zeggen. Ten aanziene van de twee eerste Predikwyzen zal ik | |
[pagina 474]
| |
my niet breed uitlaaten: dewyl, ten opzigte van ons tegenwoordig Onderwerp, de twee laatste bepaalder in aanmerking komen. - Geheel voor de vuist, of zonder voorbereiding, te prediken, zouden wy, eenige weinige zeldzaam voorkomende gevallen van dringende noodzaaklykheid uitgezonderd, volstrekt wraaken. De gaaven van isaeus, van wien plinius, met zo veel ophefs, spreekt, als een Man, die zich, om in 't openbaar te redenvoeren, nooit voorbereidde; en altoos sprak als een weltoegerust Redenaar; de netste schikking van zaaken in agt nam, en altoos de beste woorden gebruikte om dezelve te bekleedenGa naar voetnoot(*), zyn aan weinigen, zeer weinigen, geschonken. Nooit, dan met verontwaardiging hoorde ik het snoeven, (ik kan geen ander geen beter woord vinden om myne meening uit te drukken,) eeniger Leeraaren, die een Text eischten, en aannamen daar over, terstond, te prediken; en de enkele reizen, dat ik dergelyk slag van prediken gehoord heb, vond ik reden te over om myne opgevatte verontwaardiging te billyken: ik trof nooit een isaeus aan: het was altoos een ydel gezwets, een overvloed van woorden, zonder zaaken, of deeze op de jammerhartigste wyze dooreen gehaspeld; de Waarheid of Pligt, op welke het aankwam, bleef agterwegen, of werd bedolven in zulk een menigte van algemeene Waarheden en Pligten, dat ze geheel niet doorstaken, zo dat het verstand verlicht noch het hart verbeterd kon worden. Gelukkig zo de Zwetzer het den gestelden tyd, gelyk men zegt, praatende hieldt, welke sprongen hy ook maakte; en hoe dikmaals een kundig Toehoorder zyne verlegenheid kon bemerken. Ongelukkige Gemeenten, die met zulke begaafde Leeraars zyn opgescheept; berispenswaardige Leeraars, die 'er eene gewoonte van maaken om dus hun Dienstwerk waar te neemen: wat schryf ik waarneemen, die het dus verbrodden! En ik kan, te deezer gelegenheid, niet nalaaten jonge Leeraars wel ernstig af te raaden, om, welk eene leevendigheid van verbeelding, welk een rykheid van woorden, welk eene maat van vrymoedigheid zy bezitten, zich daar aan over te geeven: hun lot is beslist, zy zullen Halzen blyven; kwaalyk spreekende, zullen zy, gelyk iemand te regt aanmerkt, kwaalyk leeren spree- | |
[pagina 475]
| |
ken. Maaken zy, in 't eerst, eenige vlugt, het kan, op den duur, geen stand houden: zy worden, naar verdiensten, veragt, en ongelukkig kleeft de smette dier veragting dikwyls, hoe onschuldig, hun Ampt aan. Hun Beroep is te gewigtig, om het zo los en ligtvaardig waar te neemen. Het zeggen van quintilianus moet hun beschaamen. 't Is niemand eigener dan de Tooneelzotten, roem te draagen van voor de vuist te kunnen redeneeren, zonder eenige overdenking, of zonder het gemak van zich te bereiden gehad te hebben. Dat geen Dorppredikant, de geringe Gemeente, voor welk hy het woord voert, aanzie als een hoop Menschen, die hy genoeg kan onderwyzen en stigten, door eene onvoorbedagte Redenvoering: het gezond verstand huisvest zo wel ten platten Lande als in de Steden; onder de Boeren zyn 'er die zeer wel kunnen bemerken en beoordeelen of een Leeraar werk van zyn stuk gemaakt hebbe dan niet: en schoon men ze minder onderweezen en min kundig veronderstelle dan de Stedelingen, zal dit den Leeraar niet kunnen verontschuldigen, dat hy, zonder behoorelyke voorbereiding, optreede: zy hebben het dan allernoodigst, door eene klaare, duidelyke, eenvoudige, en welgeschikte Redenvoering onderweezen en vermaand te worden. Het Prediken, volgens een kort Opstel of Ontwerp, verschilt zeer veel van het gemelde voor de vuist Prediken. Een Leeraar, in de gronden van Waarheid en Pligt wel onderweezen, die zich dagelyks bevlytigt om den schat zyner kundigheden te vermeerderen, en tevens de gaaf bezit om zyne denkbeelden met voeglyke woorden te bekleeden, en dus een goeden styl te voeren, is eer te pryzen dan te laaken: wanneer hy zich in staat stelle, om, des noods, op een wel doordagt ontwerp, te kunnen Prediken; - te kunnen Prediken, zeg ik, my de les van den bovengemelden quintilianus herinnerende. Een Redenaar moet niet liever zonder een vervaardigde Redenvoering willen te voorschyn treeden; maar hy behoort het te kunnen doen. Van burnet, Bisschop van Salisbury, vinden wy aangetekend, dat hy, te paard rydende of wandelende, zich altyd gewende voor de vuist te redeneeren over de Texten; zulks met een harde stem uitspreekende; 't welk hem bekwaam maak- | |
[pagina 476]
| |
te, om met vaardigheid te denken, zich op eene gemaklyke en vloeiende wyze uit te drukken. Dit Prediken, volgens een schets, komt den zodanigen wonder te staade, die dikwyls moeten Prediken, en wier geheugen tot het woordlyk van buiten leeren ongeschikt is, en zich dus, door alles daar aan te vertrouwen, afmartelen. - Jonge Leeraars worden ligt verlokt om zich van deeze Predikwyze te bedienen, en het gemak daar van, boven het schryven, ondervonden hebbende, laaten zy het 'er geheel op aankomen; hunne eerst uitgebreide Schetzen worden allengskens korter, en het verschilt, by zommigen, in 't einde, niet veel van 't volstrekt voor de vuist Prediken. Hier tegen moeten zy zich wapenen, en het is allen geraaden, van tyd tot tyd, geheel uitgewerkte Redenvoeringen te schryven, en die het geheugen aan te beveelen; hier door zullen zy aan een juister schikking gewennen, en hun styl voor vervloeien bewaaren of verbeteren. Over 't geheel genomen, zal niemand betwisten, dat voluit geschreevene Redenvoeringen hoogst te schatten zyn: deeze kunnen voorgeleezen of van buiten opgezegd worden: en welke van deeze twee wyzen de beste is, zullen wy nu wat nader onderzoeken. De eerste heeft, gelyk bekend is, voorlang in de Kerk van Engeland stand gegreepenGa naar voetnoot(*): de laatste is by ons gebruiklyk: schoon hier en daar eenige Leeraars zich van hun Schrift op den Predikstoel bedienen; doch meest in geval van noodzaaklykheid: wanneer zwakheid van lichaamsgestel de inspanning niet gehenge, welke het van buiten opzeggen vordert, of het vuur, daar mede veelal gepaard, niet kan veelen; ook wanneer volslaagen gebrek aan geheugen iemand anderzins tot den dienst zou onbekwaam maaken. Doch deeze gevallen komen hier niet in aanmerking: het Leezen is dan niet de inzichzelve beste, maar, in die omstandigheden, de alleen mogelyke wyze. Buiten deeze gevallen, egter, heeft het Leezen Voorstanders, en Verdeedigers, die 't zelve, in stede van den nog by ons gebruiklyken trant, gaarne ingevoerd en al- | |
[pagina 477]
| |
gemeen zagen. En, in de daad, de redenen, welke zy daar voor bybrengen, zyn niet gansch te verwerpen. Geheele Leerredenen in 't geheugen te brengen, is, voor Menschen met geen vast of gelukkig geheugen bedeeld, een lastig werk; den langen tyd, daar aan besteed, moet zulk een Leeraar verlooren rekenen, hy doet niets nieuws op; alleen gedagten en woorden, welker zaaklyke inhoud bekend genoeg is, herhaalende: welke ongeneuglyke uuren, welke verveelende dingen, hoe veel tydspillens, die veel nutter zou besteed kunnen worden: hy heeft zich gehaast om het stuk zamen te stellen, ten einde 'er tyds genoeg tot het van buiten leeren mogt overschieten, en nogthans de geheele week noodig om zich tot het Prediken des Zondags te bereiden: alle andere Letter-Oefeningen staan stil; de overige deelen van zyn gewigtig Ampt moeten daar om lyden: hy verveelt zich zelven, wordt wanlustig onder het werk zyner Bedieninge, en neemt, als het eenig troostmiddel in zyne verlegenheid, de toevlugt tot oude Leerredenen, welke hy, tot walgens toe, herhaalt; dit wint hem den tyd van 't opstellen uit; doch ongelukkig moet hy dit, ingevalle hy niet schaamtloos zeer kort herhaale, door dikwyls te zwaarder van buiten leeren, boeten. Hoe veel tyds zou hem het Leezen uitwinnen? - Hoe veel uuren, hoe veel dagen, die hy met vrugt zou kunnen aanwenden om den voorraad zyner Kundigheden niet alleen te verryken, maar ook, om zyne Leerredenen, anders in haast opgesteld, nauwkeuriger te overdenken, juister te schikken, netter te beschaaven; tot alles de gepaste woorden en beste uitdrukkingen te zoeken: met één woord, een zo volmaakt stuk op te leveren als men van eene Leerreden vorderen kan. - Hier by zou de Leeraar winnen, en de Gemeente, wel verre van te verliezen, mede voordeel trekken; daar zy beter Leerreden hoort; en bekwaamer Leeraars krygt, die ook dus in staat worden om de andere deelen des Leeraarampts, waar by de Gemeente het hoogste belang heeft, beter te volvoeren. Dit alles, by elkander genomen, pleit, voor het Leezen der Leerredenen, vry sterk: en één stuk moet voluit toegestemd worden: naamlyk het uitwinnen van den kostlyken tyd. - Doch wie zal even gereed toestemmen, dat deeze uitgewonne tyd altoos besteed wordt tot de | |
[pagina 478]
| |
daar by gevoegde einden? Niemand zeker, die, door ervaarnis weet, hoe zommiger oogmerk is om daar door te meer uuren te krygen tot andere Letteroefeningen, die met hun dienstwerk geene, of eene zeer ver gezogte, gemeenschap hebben; of om des te beter, en met onbekommerder harte, een goed deel van de week aan Bezoeken en Plaisierpartyen te kunnen opofferen. Zegt men dit is een misbruik. Ik erken het: doch men moet de Menschen, de Leeraars, beschouwen zo als zy over 't algemeen zyn. Wyders zie ik niet dat de Leezende Leeraar de zaaken juister zal voordraagen en een beter styl voeren, dan hy, die zyn Opstel geheel geschreeven, en zyn Geheugen aanbevolen heeft. Hy zal ze zeker, of hy moest, dat weinigen gegeeven is, een zeer gelukkigen trant van Leezen hebben, drooger voorstellen; hy zal geen ander woord gebruiken dan hy schreef; doch kan dit laatste, mits een Opzegger zyn styl niet verwaarlooze, ophaalen tegen het gemis van vuur en nadruk, welke onvermydelyk by 't leezen zeer veel verliezen, zo niet gansch en al verlooren gaan. Men brenge hier niet in 't midden, hoe hy, die zyne Leerreden opzegt, dat vuur dien nadruk niet zelden misse: dewyl hy sterk ingespannen, om van zyn stuk niet af te dwaalen, en het met de eigenste woorden te bekleeden, welke hy in zyn Opstel gebruikte, als verlegen staat, en de geheele Vergadering door zyne bedremmeldheid verlegen maake. - Dit kan het geval weezen der zodanigen, die een zeer zwak geheugen hebben, of de zaaken, waar over zy spreeken, niet genoeg verstaan, of schroomen een ander woord te bezigen dan zy geschreeven hebben: die, met één woord, hunne Leerredenen opzeggen als een Jongen, die zyn Les, of een Kind dat de Antwoorden, geleerd heeft, en telkens vreest te zullen missen. Doch dit is het geval geenzins der Leeraaren, die een eenigzins gelukkig geheugen bezitten, die geene stoffen verhandelen dan welke zy meester zyn, en de kinderlyke schroomvalligheid, van een enkel woordje of zinsnede te missen, ontwassen zyn. Zy weeten wat zy willen zeggen; zy hebben zich bevlytigd om niet alleen de zaaken in het geheugen te brengen; maar ook, zo veel mogelyk, de beste spreekwyzen en woorden, waar van zy zich in 't opstellen bedienden: in deezervoege toegerust, treeden zy ten kanssel, zonder in de enge | |
[pagina 479]
| |
schoenen van één woord of uitdrukking te staan, 't welk zeker zeer belemmerend moet weezen. Deeze voorbereiding geeft vuur en kragt aan hunne Redenvoering, welke zy voordraagen met eene rustigheid en vaardigheid, als of zy geen geschreeven en van buiten geleerd stuk voorstelden; maar voor de vuist spraken: 't welk veel doet om het hart te treffen, en het tweede hoofdeinde der Openbaare Leerredenen, de Stigting, te bevorderen. De gebaarden, de toon zyner stemme, de styl, is vry en onbedwongen. Men kan hier van ligt de Proef neemen, door het Leezen of laaten voorleezen eener Leerreden van een Leeraar, die eene gelukkige gaave van opzeggen heeft; hoe veel zal dezelve dan, schoon goed, zeer goed opgesteld, afvallen? hoe veel minder indruk maaken? hoe veel zwakker het hart treffen, het gemoed beweegen? Het vuur, natuurlyk ontstaande in hem, die openbaar het woord voert, en van de Waarheden, of Pligten, welke hy verhandelt, wel overtuigd en doordrongen is, verleevendigt zyne denkbeelden, en geeft een kragt aan de uitdrukkingen, by den koelzinnigen Leezer zo min, als by den beschroomden Opzegger, te vinden. Een Voorstander van 't Leezen zal hier mogelyk zeggen een Christen redenaar treedt niet ten kanssel, om, als een Tooneelspeelder, zyne Rol op te zeggen, het Volk te behaagen, en te verrukken; genoeg is het dat hy onderwyze, dat hy stigtte. In de daad, ik ben zo verre van het Tooneelagtige op den Predikstoel goed te keuren, dat ik het bedaard Leezen verre den voorrang zou geeven: een Leeraar, die met het gezwets eens Kwakzalvers predikt, is by my, of een beklaagenswaardig, of veragtlyk Man, daar hy zyn Ampt of niet kent, of slinksche middelen aanwendt om eene ydele toejuiching te bejaagen. - Doch behoeft hy, die zyne Leerredenen opzegt, in dit uiterste te loopen? Geenzins. Te veel voorbeelden van wakkere Leeraaren, die hier een veilig midden houden, wyzen het tegendeel uit, en toonen, dat eene manlyke en deftige welspreekenheid haare waarde hebbe: en, de algemeene gesteltenis der Menschen in aanmerking genomen zynde, hoogst verdient aangepreezen te worden; voerde een Leeraar het woord voor eene Vergadering van Wysgeeren, hy zou met Leezen, zeer droog en dor Leezen, volstaan kunnen. Zy vorderen niets meer dan eene eenvoudige voordragt van Waarheden, en | |
[pagina 480]
| |
van Pligten, in eene welaaneengeschakelde Redeneering, zonder eenigen optooi: maar behoef ik te zeggen, dat 'er, in eene vry talryke Vergadering, slegts weinigen van dien stempel zyn, dat verre, zeer verre het meerder gedeelte daar in geene voldoening vindt, en het van hun niet te eischen zy, dat zy daar in behaagen scheppen. Daarenboven is de Godsvrugt niet alleen een werk van 't Verstand, maar ook van het Hart. Om het eerste te verlichten kan eene klaare voorstelling der Waarheid genoeg afdoen; doch om het laatste te treffen wordt meer gevorderd: en het is de gelukkige mengeling van verstandige voordragt der Waarheid en van gemoedsbeweegenden aandrang der Pligten, die het vereischte in eene Leerreden, onzes oordeels, uitmaaken. - Doch ik zou, hier over uitweidende, van myn thans bedoelde stuk afwyken, misschien deel ik hier over, vervolgens, myne gedagten bepaalder mede: en zal dit Vertoog met nog eenige bedenkingen besluiten. Daar het Leezen der Leerredenen nog verre is van hier te lande algemeen te zyn, is het eenen jongen Leeraar ongeraaden, zich daar aan over te geeven, het zal zyner bevorderinge gewis in den weg staan. Ook is het geheugen, in dien leeftyd, doorgaans vlug en sterk, en dus het Leezen min te verschoonen. - Bejaarde Leeraars, die dus lange opgezegd hebben, zullen, zo 'er geene in 't oogloopende redenen voor die verandering zich opdoen, zeer bezwaarlyk, wanneer zy beginnen te Leezen, de beschuldiging van luiheid ontgaan kunnen. - Oude Leeraars zullen, om eene genoegzaame reden, het gebrek van 't gezigt, het niet ligt onderneemen: en zy, die, terwyl de oogen nog toclaaten op een merklyken afstand te zien, en hunne Redenvoeringen Leezen en den schyn van Opzeggen vertoonen, want deeze wil men nog al bewaaren, hoe dikwyls ook de onnatuurlyke buigingen des lichaams uitwyzen dat men de oogen digt op het papier brengt, moeten denken dat de kwaade dagen des Ouderdoms naderen: wanneer zy met het behulp van een bril, of een leesglas, het reeds op zichzelve ongevallig Leezen nog ongevalliger zullen maaken: en misschien het verdriet hebben van te ontdekken, dat hunne Vergadering een origineel vertoont van een spotprent voor eenige jaaren in Engeland uitgegeeven, met het opschrift van The Sleeping Congregation; waar een oud Leeraar met | |
[pagina 481]
| |
den bril op den neus, voor eene slaapende Vergadering staat, en zichzelven naauwlyks buiten slaap houdt. Wil men als een middelweg tusschen het Leezen en Opzeggen, en een steun voor een zwak geheugen, aanpryzen, dat een Leeraar zyn geschreeven opstel voor zich legge, en, 't zelve van buiten geleerd hebbende, 'er noit dan des noods gebruik van maake; dit is niet volstrekt af te keuren: alleen loopt hy, die dit doet, zeer groot gevaar, om, van tyd tot tyd, minder aan 't geheugen toe te vertrouwen, en steeds meer en meer van zyn Schrift zich te bedienen: het enkel inkyken zal vermenigvuldigen, en het volslaagen Leezen wel ras volgen: want het van buiten leeren is en blyft voor de meesten een verdrietig werk, waar van men zich gaarne ontslaagen vindt. Bezit iemand genoeg vermogen op zichzelven, om deeze aantokkeling tot gemak te wederstaan, dat hy, is zyn geheugen zwak, dit steunzel te baate neeme. - Voor het overige kan ik niet zien, dat 'er zo veel in steeke, als men in 't algemeen wil, dat een Leeraar, door deeze of geene omstandigheid van zyn stuk gebragt, gelyk men zegt, het Boekje uithaale; en, het ingezien hebbende, weder voortgaa. Dit is zeer beroemde Leeraars overgekomen, en hun noit euvel geduid, dan door onverstand, of nyd. Zie hier myne Aanmerkingen over dit stuk, ik zal ze eindigen met het zeggen van een zeer welspreekend Fransch Redenaar, die, gevraagd, welke zyner Leerredenen 't meest voldaan hadden? ten antwoord gaf, die, welker Stoffe ik het volkomenst meester was, en het best van buiten geleerd hadt. |
|