De vrolyke jongeling.
(Naar het Engelsch van den Heer percival.)
Richard was een Jongeling, die het aankweeken zyner verstandelyke vermogens verwaarloosd, en aan een vrolyk dartelend leeven vroegtydig het opdoen van kundigheden opgeofferd hadt. Hy kon een aartig airtje geestig zingen, op eene bevallige wyze eene Geschiedenis vertellen: want hy bekreunde zich der waarheid niet, als dezelve kwalyk ploorde met de schitterende slagen van vernuft. Zyn gezelschap werd gezogt door de vrolyken en losbandigen; en als hy zyner bekwaamheden bot vierde, zette hy alles in rep en roer.
Doch richard vondt zich onderhevig aan schielyke gemoedsverwisselingen. Op een grooten maaltyd was hy bovenmaate leevendig en woelig geweest. Champanje wyn was 'er in overvloed gedronken, en de geledigde Vlessen waren ter zyde gezet. Eenslags werd hy peinzende: zyn gelaad verbleekte, zyne oogen stonden styf gevestigd, en hy scheen in diepe gedagten verzonken. - Het Gezelschap lachte hem uit, en vroeg naar de rede van zulk eene onverwagten en schielyken overgang van vrolykheid tot neerslagtigheid. - ‘Eenige vreemde denkbeelden’. antwoordde hy, ‘zyn in my opgekomen; en ik voel my getroffen over de gedagten, hoe zeer ik gelyke naar de Vles Champanje wyn, hiervoor ons’. Dit antwoord was eene verborgenheid: die hy, naa eene korte tusschenpooze, ontdekte. ‘Gelyk, deeze Vles’, voer hy voort, ‘ben ik alleen speelend en dartelend; de bron van vrolykheid, doch van geen voldoening. Ziekte of ongeluk, de stormen des leevens, kunnen myn vernust verdooven, myne geestigheid wegneemen: de tyd zal deeze bekwaamheden onvermydelyk uitputten, en dan zal ik, even als een ledige Vles, van geene inwendige waarde, met veragting, worden weggeworpen.’