ten tyd de innigste roerzels van het menschlyk hart uitdrukt, en eene vergenoegde bereidvaardigheid, by elke gelegenheid, te gehoorzaamen, is het werk van een edelmoedig en Gulhartig Mensch. De tederheid deezer aandoeninge leert de dagelyksche ondervinding; in welke voorwerpen toch oeffent de Gulhartigheid het sterkste haar vermogen? Is het net in Vrouwen en Jongelingen? De Vrouwen hebben, over het geheel genomen, tederer en zagter aandoeningen dan de Mannen. In het hart der Jongelingen vestigt de Gulhartigheid haaren zetel; doch derzelver invloed vermindert niet zeldzaam met de vermeerdering
hunner jaaren; wanneer zy vatbaarder worden voor de aandoeningen van Eer en Geldzucht; eigenaartig geschikt, om de Gulhartigheid in ballingschap, en dikwerf in onherroepelyke ballingschap, te verzenden. Toen immers het Geld, door misbruik, eene pest voor veele menschelyke deugden geworden, nog in de diepste holen der aarde begraaven lag, oeffende het zalig menschdom de geheiligde pligten van wederkeerige herbergzaamheid; en de Gulhartigheid is zeker niet eene der geringste bronnen van die, helaas! bykans vergeeten Deugd. - Armen, zoo wel als Ryken, kunnen de aandoeningen der Gulhartigheid smaaken: - de veragte Veehoeder zal misschien Gulhartiger zyn dan de verheven en aangebeden Ryksvorst. - Zyne leevenswyze komt beter overeen met de behoeftige natuur; die zoo vatbaar is voor den grooten invloed der verzorgende Gulhartigheid. De zaaden der Gulhartigheid zyn wel in ieders hart ingestort, maar de opvoeding doet niet weinig tot derzelver uitspruiting en vrugtbaarheid. Het voorbeeld en gedrag der Ouderen heeft een schier onuitwischbaaren indruk, op het hart van 't kind. - Des niettegenstaande kan egter een welgezind hart de zaaden der Gulhartigheid, schoon zy 'er jaaren lang vrugteloos in opgeslooten bleeven, aankweeken. - Het eerste werk van een Minnaar der Gulhartigheid is, in dit geval, de balstuurige dristen van blaakende gramschap, van alles vergiftigenden nyd, van wrokkenden haat en wraakzucht, ten sterkste te beteugelen, en zich zelven te verbinden aan de zagte koorden van eene vreedzaame zielsgesteltenis. - Wanneer hy zich dan tevens leevendig voor den geest stelt, de aanspraak, die de nooddruft op den overvloed des naasten heeft, is hy reeds eene goede schrede gevorderd op den weg der Gulhartigheid. - En vormt hy daarby regtschapen gedagten van het voortreffelyke en aangenaame der Gulhartigheid, dan zal hy wel dra met manlyke stappen den Tempel der Gulhartigheid naderen. - Wat toch is 'er voortreffelyker, wat voor eene geveelige Ziel aangenaamer, dan van zyn
medemensch meer bemind, dan ontzien te worden? - En hoe geschikt is hier toe de Gulhartigheid. - Eene weldaad den evenmensch te bewyzen, met een vertederd en blygeestig gelaat; met toegenegene uitdrukkingen, die de aandoening van het hart