| |
| |
| |
Gesprekken van den heer De Thémine.
Eerste Dag.
Niets is streelender voor iemand, die, eenzaam leevende, lust heeft om de Natuur in alle haare gedaanteverwisselingen te volgen, dan de tasereelen van 't Land. De beoeffening deezer groote voorwerpen voert der Ziele eene menigte onbeperkte denkbeelden toe, welken men, in den bekrompen kring der gezelschappen, niet verkrygen kan. Terwyl men een ryk Landschap doorloopt, voelt men dat zyne vermogens zich ontwikkelen; men gelooft te bezitten alles wat men bewondert; en 'er vormt zich eene allernaauwste verbintenis tusschen den Geest, die bespiegelt, en de Natuur, die zich ontvonwt. 't Is vooral in de schoone dagen van den Herfst, dat eene toegeevende Wysbegeerte zich meester maakt van een gevoelig hart, en het zelve schikt om bewogen te worden. Hoe kalm is ailes om ons heen! hoe zwygen de driften! welk eene aandoenlyke droefgeestigheid brengt ons weder tot ons zelven, in het midden dier bosschen, die hunne bladen afschudden, en van dat groen, 't welk reeds verdort! 't Is dan, dat de verbeelding zich met wellust verbystert op eene menigte voorwerpen. Men doet geloften voor de lydende Deugd; men wenscht de ongelukkigen te verkwikken. Hoe dikwerf heb ik in myn eenzaame wandelingen op het goede gepeinsd, dat my nog overig was te doen! Ik verliet nooit myne zachte mymeringen zonder den wil te hebben van beter te worden. Dan, 'er zyn oogenblikken, waar in het ons verveelt met ons zelven te zyn; waarin het gezicht eener Woesteny ons treurig maakt; waarin wy de noodzaaklykheid der verkeering gevoelen, om ons van die kwyning te redden.
Ik bevond my op zekeren dag in zulk eene lastige gesteldheid op 't Land. Zonder doelwit wandelende, en my droefgeestig overgeevende aan den stroom myner denkbeelden, kwam 'er schielyk een onweder op, 't welk my dwong by den Heer van t gehugt in te treeden. 't Was een Edelman, die zich op zyne Landgoederen begeeven had, en zich bezig hield met het geluk zyner Leenhouders. De Heer de Thémine had aan 't Hof geleefd; hy kende de menschen. Eene langduurige ondervinding leerde hem zyn eenzaam verblys beminnen, en hy vondt 'er zich gelukkiger, dan hy ooit in den loop eener woelige jongheid geweest was.
Zyn huis stond op de ashelling van een' heuvel, van waar men het oog kon laaten weiden op Bosschen, op Dalen, met kreupelhont bedekt; op Vlakten, die door beekjes van leevendig water besproeid werden; op eene lange keten van bergen, die zich naar het Noorden uitstrekte, en op de Zee, die den gez chtemder be- | |
| |
paalde. Dit prachtig Tafereel vermeerderde de gevoelens van hoogachting, daar men van overstelpt werdt, als men by den Heer de Thémine intradt. Niets byzonders trof 'er 't gezicht; maar het weldaadig Mensch, dat men 'er zag, scheen op alles, wat hem omringde, het denkbeeld zyner grootheid te drukken. Hy ontving my met genegenheid, en mengde een belang in zyn onthaal, dat my bekoorde. 'Er viel een hevige stortregen, het geheele veld was overstroomd; van de hoogte, daar wy stonden, zag men de daalen in eenen diepen nacht begraaven, en de zon, die eensklaps doorbrak, schoot 'er straalen van licht op, die schielyk over de Vlakten verspreidden. Ik voorzie, zei de Heer de Thémine, dat het onweder lang zal kunnen dunren, en dat gy zult moeten besluiten, om een Landmiddagmaal met ons te houden. Gy zult hier geen weelde vinden, voegde hy 'er by; myn Huisraad is eenvoudig, myne wooning is boersch, en myn voedzel maatig. Ik verzamele eenige goede lieden, wier zeden zuiver zyn; eenige arme buuren, dien ik nuttig ben, en wy maaken een zelfde gezin uit. Ik zag zyne gasten aankomen. Deeze. hervatte de Heer de Thémine, is een oud Krygsman, die onder de wapens grys geworden is. Wy hebben samen in Italie gediend; wy spreeken dikwerf van onze veldtochten. Wy houden veel van ons den verloopen tyd te herinneren, om dat wy geen ander genot meer hebben, en het toneel der waereld voor ons geslooten is. Die andere is een eerwaardig Geestelyke, die den Godsdienst in myn gehucht beminnelyk maakt. Hy hadt thans ryke kerkelyke renten kunnen genieten; dan hy bezit geen
eerzucht, en zyne maatige inkomsten zyn genoegzaam voor zyne nooddruft. Ik zag ook eenige akkerlieden verschynen, die nog geheel bestooven waren van hunnen arbeid. De Heer de Thémine ontving ze met eene aandoenlyke goedheid! Zie daar, zeide by, noodige menschen! zy oeffenen de eerste der kunsten; wat zoude 'er van onze Stedelingen, zonder den arm des Landmans, worden? Aan tafel sprak men niet van de gebreken of belagchelykheden der afweezenden, maar de een liet zich uit over de beste wyze om de Velden te bezaaien; en een ander maakte gewag van de zekerste middelen, voor de Ziekten van 't vee. De Geestelyke haalde eenige trekken van weldaadigheid aan. En de Vader van een groot huisgezin schetste het geluk, dat hy in 't midden zyner talryke kinderen genoot.
Het uur, tot de wandeling geschikt, daar zynde, verspreidde men zich in de tuinen, welker eerste beschouwing my verrukte. De kunst verstak 'er zich overal onder eene eenvoudige gedaante; men ontdekte 'er die gezochte evenredigheid niet, die onze bosschen verdeelt, onze boomen snoeit, en met moeite tegen de zinnelykheid der Natuure aan worstelt. Hier waren lommerlyke bosschen; daar groene weiden; verder weg maakten rotsen, met schulpen bedekt, de bekoorlykste grotten uit; en verscheiden beekjes, die van haare toppen neêrstroomden, verlooren zich, met een zacht geruisch, onder de schaduw der lindenboomen. Het gezang der
| |
| |
wynoogster; weergalmde om ons heen. De wynstokken, ryk met druiven belaaden, scheenen ons gezicht toe te lagchen. 't Was eene verrukkelyke vertoning, het uitwerksel van de ondergaande Zon, op de purperen trossen, op de met vruchten bedekte boomgaarden, op de beeken, en op de vlakten, die ze met verschillende lichtstraalen beschilderde, te zien. Eene streelende koelte verspreidde den geur, die het aardryk, en al het groeiend loof, uitwaazemde in de Lucht. Nimmer hadt my de Natuur zo schoon gescheenen.
Wy gingen de hutten van 't nabygelegen Dorp bezoeken. De Meer de Thémine werdt, door eene menigte dorpelingen, wier Weldoender hy was, aangesproken. Hy deelde in alle hunne huiselyke omstandigheden; beoordeelde hunne verschillen; gaf hun raad; onderzogt of 'er eenige ongelukkigen waren; en bezorgde denzulken werktuigen tot den Landbouw; of gebruikte hen op zyne goederen. Ik geef hun geen geld, zeide hy. Dit is eene kwalyk begreepene Liefdaadigheid. Men moet zaaien om te kunnen oogsten. Zo gy hun middelen verschaft, om te kunnen leeven, zonder te arbeiden, dan voedt gy hunne luiheid, dan dooft gy hunne naarstigheid uit. Ik was aangedaan van het erkentelyk gelaat deezer goede lieden. Gy ziet, zeide my de Heer de Themine, hoe weinig het kost om gelukkigen te maaken! Myne inkomsten zyn middelmaatig, en ik verteer 'er de helfte niet van, om één der heiligste pligten te vervullen, te weeten, dien van nuttig te zyn aan de Menschen. Ik begrype niet, zeide ik hem, waarom al de Rykaards zich niet doen beminnen. Zy moeten, of wel verhard zyn, of hunne weldaaden moeten wel kwalyk besteed worden! 'Er zyn minder ondankbaaren dan men wel denkt; en ik geloof dat de menschen geneigd zyn, om het goede te erkennen, dat men hun bewyst. De Heer de Themine glimlachte. Behoud, zeide hy, het edelmoedig denkbeeld, dat gy van 't Menschdom vormt; het doet uwe ziele eer aan; 't is streelend aan de Deugd te gelooven Dan, zo gy ooit beter onderricht mogt worden, ontstel 'er u met over; herinner u dikwerf, dat het eene der schoonste eigenschappen van de Godheid zy, haare Weldaaden over ondankbaaren uit te storten. Gy zn't menschen ontmoeten, die de waardigheden, de geboorte, de fortuin, eenige grillige voortreffelykheden, die door den hoogmoed uitgedagt zyn, geheel ontaart hebben. Deeze gelyken die rotzen van ys; welken de Zon met haare straalen overdekt, zonder ze te kunnen verwarmen. Vreemdelingen, in de eerste
plichten der zamenleeving, verachten ze de erkentlykheid, om dat ze waanen dat hun alles toekomt: 't is zelfs te duchten, dat men 'er vyanden van maakt, door hen te verplichten. Gy moet de Waereld beklaagen van zo te zyn. Medelyden met de menschelyke laagheid hebben; en uwe beginselen volgen. De Heer de Thémine deedt my, over weg, de vruchten der naarstigheid, die hy aangespoord hadt, opmerken. In alles heerschte eene ongedwongenheid, die aan 't land eigen is; eene
| |
| |
eenvoudige en vrolyke geregeldheid, het Zinnebeeld van den Vrede, de Vryheid, en het Geluk. Wy gingen eenen geruimen tyd, doch zonder ons te vermoeien. Het gezicht dier schoone Landeryen streelde onze oogen; en wy werden als wederhouden, van ze te verlaaten. Zie daar hoe men reizen moest, zei de Heer de Thémine. Men brengt zich, door groote kosten, van het een in 't ander land over, en men geniet nergens iets. Ik wil my kunnen ophouden, als 't my behaagt; een schoon veldgezicht natekenen; rusten op een bloeiend heuveltje; in de hitte van den middag de schaduw van een dikbewassen bosch gaan opzoeken; en my geen één eenige der tafereelen, die my omringen, ongemerkt laaten ontvluchten. Ik zou niet alleen willen reizen; want het geluk heest noodig om zich mede te deelen; en ik zou myne genietingen verdubbelen, door aan mynen vriend het genoegen over te draagen, dat my op den weg aantrof. De tyd snelt in een bekoorlyk gesprek zeer schielyk heenen! Gy ziet den weg onder uwe treeden verdwynen. Gy komt aan uwe Pleisterplaats, zonder te weeten dat gy gegaan hebt. Ik zou, zo veel als my doenlyk waar, het verblyf in de Herbergen ontwyken, en liever in een koel dal, by een kabbelend beekje, dat door eenige dikke eikentakken beschaduwd werd, met mynen vriend stil houden. Daar zou ik de warmste uuren van den dag, in eene streelende rust, en voorzien van een' gezonden eetlust, door de sterke lucht, en de beweeging van de reis aangewakkerd, doorbrengen. Een lugtige maaltyd zou ons op de groene zooden voorgediend worden; en wy zouden onze paarden aan onze voeten zien weiden.
Edoch, ik zou myn' eigen haard niet dan in een'rypen ouderdom willen verlaaten. Ik wilde niet misplaatst zyn in 't werkhuis van een' konstenaar, of van eenig beroemd ambachtsman; in de handwerkshuizen, die ik zou gaan bezoeken, zou ik willen kunnen redekavelen, over de dagloonen, over hunne voortbrengzelen, over hunne taak; en in de openbaare gebouwen, moest ik de bekwaamheden der eerste meesteren, en de vruchten der fraaie kunsten, naar den eisch kunnen waardeeren. Ik zou my in de gezelschappen geen denkbeeld zoeken te vormen van 't Volk, dat my omringt. Ik zou het willen leeren kennen, door my onder de verschillende rangen des Volks te begeeven.
In eene Zeehaven zou ik my niet vergenoegen, met het beschouwen dier werkzaame menigte, welke met één eenig voorwerp bezig is; met die eeuwigduurende beweeging, met die Zeekasteelen, welken op het strand gebouwd worden, en die onze weelde, en kunsten, aan het eind der Waereld overvoeren; maar ik zou tot in t geheim vertrek van den Handelaar willen indringen, en hem, in zyne moeilykste bezigheden, met de rekening in de hand, willen volgen. 't Is eenige Jaaren geleeden, dat eene zaak van aanbelang my in eene beroemde Stad van Frankryk riep. 't Was daar, dat ik overtuigend gezien heb, welk een' invloed de oprechtheid, en goede trouw der Handelaaren op het credit hebben. Men ont- | |
| |
moet in deeze stad dat soort van waaghalzen in den Handel niet, 't welk niets behoeft te ontzien, om dat het 'niets te verliezen heeft. Zeldzaam vallen hier, in den koophandel, die schreeuwende bankroeten voor, welken het belang van een byzonder mensch beveiligen ten koste van zyne eer, en van de openbaare trouw. Het vertrouwen zit voor in 't aangaan der verbintenissen; men heeft naauwlyks een geschrift noodig om ze te sluiten; een woord is geno g, en dat woord is onherroepelyk. Dan, 't geen my 't meest by deeze kooplieden verwonderd heeft, is de gelykheid, die ten naasten by in hunne goederen heerscht. Hunne gemaatigdheid in den gelukkigsten uitslag, en hunne vroomheid, en de eenvoudige oprechtheid, die hen in de zamenleeving alomme vergezet deeden my hen met eerbied beschouwen. Terwyl ik dit eerlyk en goed volk zocht te leeren kennen, heb ik het bemind; ik heb gevoeld, dat ik myn geluk zou gemaakt hebben, met onder het zelve te leeven. Zodanige en dergelyke vruchten behoorde men uit zyne reizen te trekken. Op die wyze draagt men de onsterfelyke gedachtenisse van den deugdzaamen mensch met zich mede; en zou men, al moest men ze aan den uitersten grenspaal des aardryks gaan opzoeken;
door de uitkomst niet wel betaald worden?
De avond viel; ik veiliet myn' Gastheer met tegenzin; en ik beloofde, op zyn heusch verzoek, hem den volgenden dag weder te zullen zien. |
|