de eenzaame verwoeste waereld zou, aan uwe zyde, my een Paradys weezen! ô God! in onschuld rolden onze Jeugdige Jaaren voorby. Ach! is 'er geene redding, geen ontfermen? - Dog, wat zegt myn beklemd Hart; ô God! vergeef! wy sterven! wat is des menschen onschuld voor U?
De Jongman hield zyne geliefde in de armen; terwyl zy, door den woedenden storm, geduurig waggelde, en sprak: Ja, myne geliefde! al wat leeft is van de aarde weggespoeld; uit het woedend geraas deezer verwoesting laat zig zelfs het gehuil geenes Stervelings meer hooren. ô Dierbaarste! myne dierbaarste Semira! het naderend oogenblik is voor ons het laatste. Ja, zy zyn heenen; deezen, op wier leeven wy onze hoop bouwden, allen zyn zy heenen. Ieder, vrolyk uitzicht, het welk wy, in onze verrukking volle uuren van onze liefde, ons uitdagten, is heenen. Wy sterven! De dood komt reeds herwaarts tot ons, hy zweeft reeds om onze beevende schenkelen. Dan, laat ons, ô laat ons, met als verworpenen en twyffelmoedigen, wanhoopig, dit ons noodlot inwagten! wy sterven, en, ô myne geliefde! wat was ons langst vreugdenvol leeven tog? eene dauwdrop, aan den rots hangende; die voor de opgekoomen morgenzon in Zee valt. Verhef uw moed; aan geene zyde deezes Leevens is blydschap; daar is eene Eeuwigheid. Laat ons niet beeven, nu wy derwaarts zullen overstappen. Omarm my, en laaten wy, vol moeds, ons lot afwagten. Binnen kort, ô myne Semira! Ja, binnen weinig oogenblikken, zullen onze zielen, vol van onuitspreekelyke zaligheid, boven deeze verwoesting heenen zweeven. ô God! zoo gemoedigd hoopt myne ziel. Ja, Semira! laat ons onze handen tot God om hoog heffen. Zoude een Sterveling over zyne wegen oordeelen! Hy, die den Adem in ons geblaazen heeft, zend den dood tot Regtvaardigen, en Onregtvaardigen Maar, gelukkig hy, die het pad der deugd bewandeld heeft! 't Is niet het leeven, dat wy thans van u smeeken, Rechtvaardig God! Neem ons op tot uwe rigtbank. Maar, ô, dat die hoope in ons zy, en leeve, die zalige hoope, op een onuitspreekelyk geluk, dat geen dood meer stooren zal. Brul dan vry, Donder! Verhef dan uw woedend geraas, Verwoesting! Rol over ons heenen, Baaren! Geloofd zy hy, die
Rechtvaardig is; geloofd zy hy! dit zy de laatste onzer denkbeelden! dit zy in 't stervend lichaam onze laatste gedagte!
Moed en vrolykheid verspreidden zich thans in het opgeluisterd gelaat der schoone Semira. Zy hief ook heure handen, in het onweder, om hoog, en sprak: ja, ik gevoel nu alle die zalige hoope, en die groote verwagting. Loof den Heer! myn mond! weent vreugdetraanen myne oogen, tot de naderende dood u sluit! Een hemel vol van zaligheid wagt ons. Gy zyt voor ons heen gegaan, gy allen, geliefde Vrienden! wy komen. ô, Straks, straks zullen wy u weder zien. Zy allen staan nu voor zyn throon, die recht-