Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1779
(1779)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijVerhaal van de opening eens dooden lighaams van een galeiboef van brest, genaamd Andreas Basilius, gestorven in den ouderdom van 38 jaaren.Aan de Weledele Heeren, Schryveren der Vaderlandsche Letter-Oefeningen.
Wel Edele Heeren!
Het volgende wonderbaarlyk verhaalGa naar voetnoot(*), in de Gazette Litteraire, van de maand Mai deezes jaars, vindende, nam ik de vertaaling van het zelve op my; denkende het zelve niet onnuttig een plaats in uw wel Ed. geleerd Maandwerk te zullen beslaan; hebbe de eer het zelve Ulied. aan te bieden; noemende my met agting,
Wel Edele Heeren! Uwel Edelens gereede Dienaar
Js. rôbol, M.D. Enchuisen, 17 Juny, 1779. | |
[pagina 394]
| |
Verhaal van de opening eens dooden lighaams van een galeiboef van brest, genaamd Andreas Basilius, gestorven in den ouderdom van 38 jaaren.Deeze Galeiboef, die, te vooren, onder de Zeetroepen gediend had, alwaar hy bekend stond, volgens de navorschingen die wy deswegens gedaan hebben, voor een vraat en een halven gek, was het zodanig geworden zedert zyn verblyf in het Gasthuis, dat men met geen mogelykheid eenige opheldering wegens zyn ziekte uit hem zelfs konde krygen: hy klaagde alleen over pyn in de Ingewanden, zonder koorts, van verstoptheid, benaauwdheid, en zomtyds pyn in het linker Been, welke hem deed schreeuwen; het geen men aanzag als gemaaktheid, en een list om van zyn boeijen bevryd te zyn. Van tyd tot tyd had hy braakingen van pyn verzeld, en het geen hy uitbraakte was zwartagtig; zonder veel moeite, kon hy vogtige spyzen, en de geneesmiddelen, doorzwelgen; maar hy had veel werk om zulks met vaste spyzen, zelfs meelpap en eyeren, te doen: ook vond men dikwils zyn brood op zyn tafeltje, of hy verkogt het, om tabak te hebben. Den buik bevoelende, konde men noch spanning, noch opblaazing bespeuren: op het laatst van zyn Leeven klaagde hy van pyn in de keel en op de borst, wyzende op het borstbeen, zonder zig verder uit te laaten; hy zeide aan den oppasser, die hem wilde doen eeten, ik heb duizend duivelsche dingen in 't lyf, die alle myne kwaalen veroorzaaken, zonder meerder daarby te voegen. Eindelyk is hy gestorven, ingevolge eener braaking, zeer schielyk, en byna zonder zieltooging, zynde zeer uitgemergeld en vermagerd; hy droeg van jongs af aan een papgezwel, zonder pyn, onder de kin. Verscheide maalen was hy van de Venusziekte geneezen. De Heer fournier, die het Ziekenhuis bediende, liet hem, na zyn dood, op de Snykamer brengen, om de opening van het lyk te doen, ten einde de oorzaaken zyner ziekte te ontdekken. Men vond in zyn Maag de volgende stukken; te weeten: | |
[pagina 395]
| |
1. Twee- en twintig brokken hout, van verschillend maakzel en dikte, van vier, zes en agt duimen lang. 2. Een stuk van een hoepel van negen duimen lang, en een duim breed. 3. Een diergelyk stuk van vyf duimen lang, en een duim breed. 4. Een stuk van de bast van een hoepel, van drie duimen en 6 lynen lang, een duim breed. 5. Een stuk eiken hout, gesneden als de stop van een vles, een duim lang, en 9 lynen diameter. 6. Een houten lepel, aan beide kanten van het blad afgebeeten, vyf duimen lang, en aan een eind een duim en 6 lynen breed. 7. Een tinnen lepel, lang zeven duimen, zynde het blad aan beide kanten geboogen. 8. Een steel van een lepel, ook van tin, lang vier duimen, 5 lynen. 9. Een blad van een tinnen lepel, in de langte omgeboogen, twee duimen, 2 lynen lang. 10. Een ander diergelyk blad, op dezelfde wyze geboogen, lang twee duimen, 10 lynen. 11. Een ander stuk tin, schynende een stuk van een lepel te zyn, lang een duim, breed in 't midden 6 lynen. 12. Drie brokken van tinne gespen van een onregelmaatige figuur, op welke men de indrukking der tanden kon bemerken. 13. De pyp van een blikken tregter, drie duimen, 9 lynen lang, aan het eene einde 6 lynen diameter, zynde het andere plat. 14. Een ander stuk van een blikken tregter, twee duimen 6 lynen lang, en 6 lynen middellyns, aan het eene einde; zynde het andere onregelmaatig plat. 15. Een stuk gebakken steen, hebbende twee duimen, 6 lynen in de langte, en 2 lynen dik, weegende anderhalf Once. 16. Een pyp, zynde een gedeelte daar van met touw omwonden, te samen drie duimen lang. 17. Een spyker, zonder punt, twee duimen lang. 18. Een andere spyker, maar zeer puntig, zynde een duim, 6 lynen lang. 19. Een knipmes, met een houten hegt, het zelve was geslooten, hebbende dus de langte van drie duimen, | |
[pagina 396]
| |
9 lynen, en het lemmet mede gerekend, de breedte van een duim. 20. Twee stukken venster glas, waar van het grootste een duim 4 lynen lang was, en meer dan 6 lynen breed, met verscheide hoeken; het andere stuk omtrent een duim lang en 3 lynen breed. 21. Vyf pruimesteenen. 22. Een klein stukje hoorn. 23. Een stuk van het overleer van een schoen, drie duimen lang, een duim, 6 lynen breed. 24. Een ander stuk leer, 6 lynen lang, 4 lynen breed. Alle deeze dingen, ten getalle van 52, woogen te samen een pond, tien en een half Once, mark gewigt, en de afmeetingen zyn genomen met een Koningsvoet, (zynde een maat van 12 duimen.) Vermits men van den Zieken, uit hoofde zyner gekheid, geduurende zyne onpasselykheid geen ligt konde krygen, en dewyl hy niet antwoordde, op de vraagen hem door de Geneesheeren gedaan, of wel gekke en ongerymde antwoorden gaf, zonder ooit iets te kennen gegeeven te hebben, waar door men gissen konde wat 'er in zyn Maag verborgen was; heeft men, om de wonderlykheid van het geval, onderzoek gedaan, naa zyn voorgaande leeven; en zie hier het geen men 'er van geweeten heeft: de Zee-soldaaten die hem gekend hebben, toen hy onder de Artillery diende, hebben verhaald, dat die man van toen af aan niet wel by zyn zinnen was, dat hy een verslindenden honger had, en dat hy maar door grilligheid at. Door afdanking uit zyn dienst ontslaagen, keerde hy te rug naar Nantes, zyn geboorteplaats, daar hy het ambagt van Kruier begon, en wierd eindelyk veroordeeld tot de Galeijen, door vonnis van het Landgeregt, den 18 Juny 1773, om dat hy een zwerver, landlooper, was, en diefstal gepleegd had. De Galeiboeven, die zyn makkers waren, in de gevangenissen van Nantes en Rennes, tot dat een reeks van hen vertrok, hebben verhaald, dat zy hem dikwils kalk en pleister met zyn soepe hebben zien eeten, en kleine stukjes hout doorzwelgen; dat hy, op de reis van Rennes naar Brest, niet ophield met aarde te eeten. De Galeiboeven, die op dezelfde bank in het hok waren, daar men hem opsloot, hebben bevestigd, dat deeze mensch een onverdraagelyken honger had, en dat hy een | |
[pagina 397]
| |
ongeregelden trek had na snuiftabak, welke hem een gedeelte van zyn brood deed verkoopen, om dezelve te bekoomen; dat hy alles, wat hy in de vuiligheid langs zyn bank vond, opvrat, als koolstruiken, knoopen van stropkouzen, snippers van leer, dat hy dikwils de kalk van de muuren afkrabde, welke hy vermengde en met zyn andere spyzen op at. Anderen hebben verzekerd dat zy hem dikwils stukken hout hebben zien doorzwelgen, van verschillende grootte en lengte, uit de vuiligheid en het opveegzel vergaderd; dat hy twee dagen, voor dat hy naar het Gasthuis ging, twee groote stukken op at, dat hy somtyds spuuwde, en by aanhoudenheid zong, gelyk een mensch, die van zyn zinnen beroofd is; dat hy agt dagen te vooren bloed spoog; dat hy pyn in de ingewanden gevoelde, en dat hy somtyds de hand gantsch in de keel bragt. Hy ging dagelyks naar de Secreeten, en zyn makkers meenen dat hy daar de vreemde lichaamen opslokte, om dat men het niet zien zoude. |
|