wyn, tot verfrissing hunner vermoeide leden, - die smaakte wonderlyk, werd hoog gepneezen, en den Gastheer niet minder, als de beste Man in de wereld, die gaarne zyne Vrienden onthaalde, en niets agterhieldt, 't welk kon strekken om hun te vermaaken. Na alle deeze betuigingen schikten zy zich aan tafel, verslonden, want het mogt geen eeten genaamd worden, eene groote menigte spyze, die zy geenzins vergaten, ruim en ryklyk, met wyn door te spoelen. Eenigen begaven zich, van tafel opstaande, in den hof; anderen dronken, om zich te verkoelen, Koffy, Tee, enz. en namen, op dat de maag niet te zeer zou verslappen door deeze dranken, een afzettertje.
Dewyl ik het ruimste veld voor myne waarneemingen verkoos, volgde ik de Party, die in den Hof gegaan was. Ik vond, dat de Hengelaars den gevangen Visch by elkander gedaan hadden om ze mede te neemen, terwyl anderen vroege vrugten plukten, en in den zak staken. Elk hadt zyn deel in deezen algemeenen roof. De Paarden zelfs stonden niet ledig, zy vraten hooi, haver en boonen, met zo veel gretigheid als hunne Heeren de schotels en de vlessen geleegd hadden.
Welverzekerd, dat myn Neef, met geene mogelykheid, zulk eene kostbaare leevenswyze kon goed maaken, stond ik in bedenking, hoe ik hem zou verwittigen van zynen gevaarlyken stand, dien ik duidelyk voorzag, dat de deerlykste gevolgen zou naa zich sleepen, indien hy zyne verteering niet aanmerkelyk bekortte. Hier mede bezig zynde, kwam een oud Heer, die ik den geheelen dag in 't oog gehad had, vermids hy, met de grootste greetigheid, alles at en dronk, en nu zo even zyne zakken met eenige vrugten vulde, my op zyde schieten; zeggende: ‘Myn Heer, hier is een overvloed van goede dingen, - maar, in de daad - het fmert my - ik vrees dat het niet lang zal kunnen duuren; 't zal voor myn goeden Vriend onmogelyk weezen het zo uit te houden. - Misschien kan zyn inkomen het thans veelen: en zeker zyne winsten moeten groot zyn om in deezen trant open hof te houden.’ - ‘Waarlyk, myn Heer’, antwoordde ik, ‘het inkomen van een Koopman is nooit voor een ander op te maaken; doch dit weet elk, dat hy bloot staat voor schielyke en zwaare slagen.’ - ‘Ja, myn Heer’, hervatte hy, ja, gy spreekt ‘als een Man van verstand; en ik zeg dat onze Vriend zeer te berispen is, dat hy zulk eene menigte volks laat komen, om hem, gelyk men zegt, de ooren van 't hoofd te eeten.’ Ik vervolg le daar op: ‘Ik bid u, myn Heer, hoe kunt gy zo spreeken, en zo handelen? Gy, die uwen Vriend berispt over de verkeerdheid van zo veele heden aan te houden, maakt u zelven schuldig om hem te berooven. Het schaamt zich, dat een Heer van uwe jaaren zich derwyze aanstelt. - Geef de opgepakte Bloemen en Vrugten weder; gy hebt volmaakt de rol van een Roover gespeeld. Geef weder wat gy genomen hebt, gaa na huis, en zet nooit uwe voeten hier weder’.