| |
Brief aan de schryvers der Algemeene Vaderlandsche Letter-oefeningen.
Myn Heeren!
Het is myn oogmerk geenszins, uw Letterkundig Werk te gebruiken, als een gepast middel, om my voor het Publiek te beklaagen, wegens zo onheuse als tegens de vriendschap strydige middelen, welken men tegens my heeft believen in 't werk te stellen, betrekkelyk tot den Orang-Outang in 's Prinsen Diergaarde, zo voor als na deszelfs dood. Ik bedoele geenszins, herhaale ik nogmaals, my daar over te beklaagen, als van zyne Doorl. Hoogheid, mynen voornaamen Rechter in deezen, in myn daaromtrent gehouden gedrag, niet alleen ten vollen gebillykt, maar daarenboven gemaintineerd; gelyk dit vrywel opgezette zekdzaame Dier, met s'Vorsten volmaakte goedkeuring, ter beschouwinge in deszelfs uitmuntend Kabinet geplaatst, met andere niet min genoegzaame bewyzen kan doen blyken. Veel minder wil ik hier ter nederstellen, myne aanmerkingen, of wederleggingen, tegens eenige gedeeltens van het zogenaamd kort berigt van den wel. ed. heer p. camper. geplaatst in het eerste Stukje van 't Mengelwerk uwer Algemeene Vaderlandsche Letter-Oefeningen, betreffende de ontleding van den Orang Outang der Vorstelyke Diergaarde. Dit tot een voor my gevoeglyker Tydstip uitstellende, zoude ik voor het tegenwoordige gezweegen hebben; (hoewel myne wederleggingen, my
| |
| |
byzonder raakende, gelyk anderen, den Orang betreffende, gereed zyn;) was het niet, dat ik my verplicht achtte te zorgen, voor de eer van eenen Persoon, die my zelfs beledigd heeft, gelyk men straks zien zal; doch, misleid zynde, door zeer wel bekende Persoonen, waar van ik thans, om derzelver eer als nog te spaaren, niet spreeken wil. Deze verdediging die ik voor hebbe, raakt den heer g. forster, zo beroemd door zyne Reize rondom de Wereld, welke zyn wel. ed., benevens deszelfs Vader, met den kapitein coock, heeft volbracht. Gemelde heer g. forster, door misleiding vervoerd, in de Beschyving zyner Reize, by het artikel van den Orang-Outang, door zyn wel. ed. aan de Kaap gezien, my, gelyk de wel. ed. heer camper zelve zig niet zonder reden uitdrukt, onschuldig, onwaar en onverdiend gelasterd hebbende, gaf my, (by zyne komst in Holland reeds anders onderricht, en daar na, alhier by my komende, verder overtuigd zynde,) niet alleen by monde, maar teffens by Missive, het navolgende schriftelyk en edelmoedig bewys van zyn leedwezen desaangaande; met volkomen vryheid, om daar van, waar my zulks goeddacht, gebruik te maaken. Van dien Brief zyn door my eenige afschriften, op aanhoudend verzoek, gegeeven; dan onlangs is my daar van een zodanig verminkt en mishandeld afschrift onder het oog gekomen, dat ik, ter bewaaringe der eer van den heer forster, thans noodig achte deszelfs Brief algemeen bekend te maaken.
De eersten reden van dezen mynen Brief aan uwel. ed. is dus, het verminkte afschrift van den Brief van den heer g. forster; en te gelyk, om dat de wel. ed. heer p. camper, in uw gezegde Mengelwerk, heeft kunnen goedvinden, als ter dier tyd, zo als het zig uitwendig laat aanzien, onkundig van de aan my gegeevene voldoening, myne party tegens de beschuldiging van den heer forster te neemen; waar voor ik zyn wel. ed., in zo verre myne verplichting betuige, met die dankbaarheid, welke ik daar over gevoele.
Het zyn dan deze redenen, Myne Heeren, welken my eindelyk verplicht hebben, dezen Brief aan uw. ed. af te zenden. En vermits uw. ed. oordeelkundig Mengelwerk genoegzaame blyken oplevert van gevallen, geschikt om het hart te treffen door voorbeelden van edel- | |
| |
moedigheid, zo twyfel ik geenzints, of deze, en de hier bygevoegde Brief van den wel. ed. heer g. forster, (thans Hoog-Leeraar der Nat. Hist. te Cassel,) welke een zo zeldzaam als leevendig bewys daar van oplevert, zullen, naar uw ed. goedvinden, vertaald of onvertaald, waardig geacht worden, om daar in te worden geplaatst.
Ik betuig met waare hoogachting te zyn.
Myne Heeren!
UW. Edele
Dienstwillige Dienaar
a. vosmaer.
's Hage 29. Juny 1779.
| |
Lettre de Mr. G. Forster, a M.A. Vosmaer, Conseiller de Cour & Directeur du Cabinet d'Hist. Nat. de son Altesse Serenissime Mgr. le Princed Orance, de Nassouw &c. &c. &c.
Monsieur!
Comme les circonstances que vous me marquez me privent de la satisfaction de vous rendre mes devoirs ce soir, (perte d'autant plus sensible que mon départ prochain m'empêchera de la reparer,) souffrez au moins, que je jouisse du plaisir de vous temoigner cembien j'ai l'ame touchée de vos bontés. L'attention particuliere dont vous m'avez distingué en me demontrant le Cabinet de S.A.S. de la maniere la plus instructive & la plus agréable, restera toujours presente à ma Mémoire, pour y soutenir les droits, que vous vous êtes acquis sur ma réconnoissance. Mais votre conduite généreuse, rapport à la Note dans le 2d. Tome de mon Voyage autour du Monde, qui a du meriter votre indignation, exige des sentimens plus éleves & plus vifs encore. Mes Errreurs n'ont jamais manqué de me faire de la peine, & je ne retrouve le repos, qu' à mésure que je reviens de mes imprudences. C'est pour quoi il m'est doux de vous repéter ici les Excuses que je vous ai fait tantôt.
Non seulement il me paroit, Monsieur (d'après les pièces justificatives que vous avez bien voulu me communiquer de votre propre mouvement,) que j'ai été induit en Erreur rapport à l'Orang-Outang, par des récits où j'aurois du déchifrer quelque partialité; mais qu' à l'injustice de vous condamner
| |
| |
sans vous entendre, j'ai ajouté la frivolité de me mêler d'une dispute qui ne me touchoit en aucune façon. Le Zèle pour les sciences m'a conduit jusqu' à l'extravagance de m'ériger en Censeur public; c'est ainsi que les meilleures inclinations de l'homme sont sujettes auz Abus. J'en ai fait l' expérience, & je ne rougis point d'avouer que je ressemble à mes freres par la faiblesse; & vraiment l'homme sans tache, seroit un être malheureux, hai ou envié de tout le genre humain. Il n'y a donc de la honte qu' à persister dans l Erreur. Je me suis trompé & vous avez eu l'honnêteté & la candeur de recevoir en bonne part les excuses que je devois vous demander à ce sujet.
Du reste, Monsieur, vous voudrez bien m'en croire, qu'il y a des Gens qui m'ont rendu de mauvais services, de faux Amis, comme vous en avez rencontré vous même. C'est de ce côté que doit être venu le bruit que je n'étois pas l'Auteur du Voyage publié sous mon nom. Il est tres certain cependant que ce fut mon coup d'essai; & je ne sçais de quel avantage on a voulu me priver, en me l'ôtant, puisque le Monde n'a pas manqué d'y trouver une foule de fautes imaginaires & réelles, qui en deminuent le mérite jusqu' à le rendre invisible. Tel qu'il il est à moi. Mon Pére à qui on l'a attribué en Angleterre vient de publier son Ouvrage.
Agréez Monsieur, les sentimens de Considération & d'Estime parfaite avec lesquels je suis.
Monsieur!
Votre très humble & très
Obéissant Serviteur.
(Signé:) george forster.
A la Haye
Ce 1 Novembre 1778.
Ten gevalle van hun, die der Fransche Taale niet magtig zyn, zullen wy hier eene Nederduitsche Overzetting van deezen Brief plaatzen.
Myn Heer!
Daar de omstandigheden, my door UEd. gemeld, my berooven van het genoegen van UEd. deezen avond mynen dienst aan te bieden; (eene schade, die my te gevoeliger is, om dat myn op handen zynde vertrek my beletten zal, dezelve weder in te haalen;) zo vergun my,
| |
| |
ten minste, het vermaak van UEd. te betuigen, hoe sterk my uwe beleefdheden getroffen hebben. Uwe byzondere oplettendheid, ten mynen gevalle, in my het Kabinet van Z.D.H., op de leerzaamste en tevens aangenaamste wyze, te ontvouwen, zal bestendig leevendig in myn geheugen blyven, om 'er het regt te handhaaven, dat UEd. op myne dankbaare erkentelykheid verworven heeft. Maar uw edelmoedig gedrag omtrent my, met betrekking tot de Aantekening, in het tweede Deel myner Reize rondom de Wereld, die te regt uwe verontwaardiging verdiend had, vordert nog verhevener, nog leevendiger aandoeningen in myne Ziel. Myne misslagen hebben my altoos verdriet gebaard; en ik vind geene rust, dan naar maate dat ik myne onvoorzigtigheden herstelle. 't Is my ter deezer oorzaake aangenaam, alhier te herhaalen, 't geen ik voorheen aan UEd., om verschooning voor mynen misslag te erlangen, gezegd heb.
Ik zie, Myn Heer, (na alle de voldingende bewys stukken, welken UEd. my, uit eigen beweeging, heeft gelieven mede te deelen,) dat ik, met betrekking tot den Orang Outang, niet alleen misleid ben, door verhaalen, in welken ik eenige partydigheid had behooren op te merken; maar dat ik, by de onregtvaardigheid van UEd. te veroordeelen, zonder UEd. te hooren, nog gevoegd hebbe, de dwaasheid van my met een verschil te bemoeien, dat my op geenerleie wyze betrof. De yver voor de Weetenschappen heeft my tot dien trap van buitenspoorigheid vervoerd, dat ik my tot een openbaaren Keurmeester aangesteld hebbe. Zo zyn de beste geneigdheden van den Mensch vatbaar voor misbruik: ik heb 'er ondervinding van, en schaam het my niet te belyden, dat ik, ten aanzien van zwakheid, naar myne Broeders gelyke. Ook zou inderdaad een Mensch, zonder eenige vlek, een ongelukkig Weezen zyn: het geheele Menschdom zou hem haaten of benyden. 'Er steekt des zo zeer geen schande in het doolen, als wel in 'er hardnekkig in te volharden. Ik heb my bedroogen, en gy hebt de heuschheid en braafheid gehad, van myne verschooning, die ik gehouden was UEd., nopens dit onderwerp, te verzoeken, ten goede op te neemen.
Voor 't overige, Myn Heer, gy zult my wel willen gelooven, wanneer ik zeg, dat 'er Menschen zyn, die
| |
| |
my slegte diensten gedaan hebben, valsche Vrienden; hoedanigen ook UEd. zelve wel aangetroffen heeft. Van dien kant moet het gerugt gekomen zyn, dat ik de Autheur niet hen van die Reisbeschryving, welke op mynen naam het licht ziet. 't Is ondertusschen volstrekt zeker, dat dit Werk myn Proefstuk zy; en ik weet niet van welk voordeel men my heeft willen berooven, met het my te ontneemen: gemerkt de Waereld oplettend genoeg geweest is, om 'er eene menigte van ingebeelde en weezenlyke misslagen in te ontdekken, die deszelfs verdienste dermaate verminderen, dat het genoegzaam veragtelyk geworden zy. Het is egter, zo als het is, myn Werk. Myn Vader, aan wien men 't in Engeland toegeschreeven heeft, brengt zo even zyn eigen Werk in het licht.
Gelief, Myn Heer, goedgunstig aan te neemen, de gevoelens van volmaakte hoogagting, met welken ik ben enz. |
|