ooit uwe eerbiedenswaardige Moeder zulke onwaardige liefkozingen, zo zy dezelve gezien had, hebben kunnen verdragen. - Deze enkele gedachte gaf my het vermogen, om my uit de armen van myn' yerleider te scheuren, en te.... vluchten. Thans koom ik hier. Ach! hoe verkwikkelyk is 't my, dit te durven bestaan, te durven bestaan, hier op uw graf te komen wenen. Helaas! arm, ongelukkig, moest ik u, nog zo jong zynde, verliezen; ik kwyn, even als deze angelier, beroofd van den eenigen steun, die hare bevende steng onderschraagt. Zie daar eene schaal zuiver water, die ik ter eere van uwe gedachtenis uitstort; ontvang dezen bloemenkrans, ontvang myne tranen. Konden zy tot uw duister graf, tot u, doordringen! Hoor, myne Moeder, hoor, uwe asch, welke onder deze bloemen rust, en die ik, zo dikweif, met tranen besproeid heb; aan uwe zalige schim is 't, dat ik de bekentenis van myn hart vernieuw. De deugd, de onnozelheid, de eerbied voor de Goden, zullen het geluk van myn leven uitmaken. Dus zal de behoefte nimmer de rustverstoorster myner dagen zyn. Dat ik niets verrichte, 't welk gy niet, door een glimlach van uwe tedehreid, zoudt hebben willen goedkeuren! Dan zal ik zeker zo zyn, als gy geweest zyt; bemind van de Goden en de menschen; ik zal zacht en zedig zyn, en den arbeid beminnen. O, myne Moeder! dus levende, hoop ik te sterven, gelyk gy gestorven zyt; vreugdetranen stortende by het uitblazen van mynen laatsten adem’.
Glicére, deze doodsche plaats verlatende, ondervond alle de bekoorlykheden der deugd. De zachte kalmte, die zy in hare ziel gebracht had, schitterde in hare betraande oogen. Zy was schoon gelyk een dier Lentedagen, op welken de zon, na een frisschen regen, de toppen der bomen vergult. De geest meerder opgeruimd zynde, haastte zy zich om tot haren arbeid weder te keren, wanneer Nicias haar te gemoet kwam. ô Glicére, was zyne taal, terwyl zyne tranen langs zyne kaken vloeiden; Glicére ik heb u gehoord, toen gy op het graf van uwe Moeder uw hart voor haar open lei. Vrees niets, deugdzame Dochter! Ik heb eerbied voor de deugd. Zy heeft my bewaard voor de misdaad van uwe onnozelheid te verschalken. Vergeef, kuische Glicére! vergeef; en vrees van my geen nieuwen aanslag. Myne deugd zegepraalt door de uwe. Wees wys, wees deugdzaam; maar wees ook veel gelukkiger. Dat weiland, omzet met bomen, naby het graf van uwe Moeder, en de helft van de kudde die gy gehoed hebt, behoren u. Schrei niet, schrei niet, deugdzame Dochter, ontvang de gift, welke Nicias u, uit een oprecht hart aanbied, en vergun hem voortaan over uw geluk te waken. Zo gy het my weigert, de wroeging, van uwe deugd beledigd te hebben, zal de straf van myn leven zyn. Vergeet, ach! vergeet myne misdaad! Ik bemin u als eene weldoende Godheid, die, in weêrwil van my zelven, my weêrhouden heeft.
g.h.e.