Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1779
(1779)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijWaarneemingen over het noorderlicht.
| |
[pagina 206]
| |
by den Horizon is, zeer gelykt naar dat van den Dageraad. De Natuurkundigen hebben eertyds verscheide gevoelens, over de oorzaak van dit verschynzel, gehad; maar heden ten dage schynen zy tusschen twee onderstellingen verdeeld, die beide hun trap van waarschynlykheid hebben. De Heer de Mairan, Autheur van het eerste, meent de oorzaak van het Noorderlicht gevonden te hebben, in het Zodiacaal licht, of in den dampkring der Zon; die, de bovenste deelen van onze lucht ontmoetende, in den dampkring der aarde, tot eene meerdere of mindere diepte valt, naar maate de eigen of byzondere zwaarte meer of minder groot is. Dan, aan den anderen kant, schynen sommige Noorderlichten veel overeenkomst te hebben, met de Electrieke verschynzelen; zy doen, zeer merkbaar, de richting van den Compasnaald veranderen; zy Electrizeeren de rechtopstaande punten, in glazen buizen geplaatst. De Heer de Mair an zelf verzekert, in de Noorderlichten eene vlam gezien te hebben, gelyk aan die van Electrieke vonken. Men denkt dan, uit hoofde van de betrekking, die men elders waarneemt, tusschen de stof van den Zeilsteen en die der Electriciteit, dat het zou kunnen zyn, dat de Electrische stof zich naar het Noorden vervoegt, en door de poolen der aarde uitgaat, vooral naar die gedeelten, daar de meeste Mineraalstoffen zyn. De Heer de Maupertuis verhaalt, dat de Noorderlichten duurzaam in de Noordelyke streeken heerschenGa naar voetnoot(*). Eén punt, in 't welke ce voorstanders dier verschillende onderstellingen onderling overeenstemmen, is, dat de plaats der Noorderlichten in onzen Dampkring zy; dewyl ze, be- | |
[pagina 207]
| |
stendig in dezelfde plaats blyvende, op geenerlei wyze in de beweeging der aarde eenig deel hebben. Men ziet dezelve in verschillende Landen, on versohillende Aardkloots breedte. Indien 't verschil van deeze schynbaare hoogten wel wierde waargenomen, zou zulks de waare hoogte van de streek, alwaar het versch zel geplaatst is geeven; en bygevolg zou het ons ook eenige ontdekking verleenen, wegens die van onzen Dampkring, welks hoogte men waarschynelyk te klein maakt. Zie hier het geen men, mynes oordeels, omtrent deeze verschynselen noodzaakelyk behoorde waar te neemen. 1. De gedaante der Cirkclsneden, of Segmenten, of der vlammende Segmenten; (want daar zyn 'er dikwyls verscheidene, die een gemeen middenpunt met elkander hebben;) welke, het duisterste der Noorderlichten uitmaakende, altoos het neest in den Dampkring bedolven, en het allernaaste aan den Horizon zyn. 2. De gedaante en het getal der lichtende Segmenten, of doorsne den, die de vlammende Segmenten omringen. 3. Het getal, de richting, de kracht en de koleur der straalen van het licht, die er uitkomen. 4. De veranderingen, die de Barometer, de Thermometer, en vooral de Compasnaald ondergaan, geduurende het verschynzel. 5. De uitgestrektheid, en de hoogte van het lichtend Cirkelstuk, dat gemeenlyk het meest bepaalde deel is, en de gedaante van een Cirkelboog heeft. Veele lieden kunnen dit slag van waarneemingen doen; tot dezelven is geen kosthaar werktuig nodig. Het is genoeg de Starren, die het Noorderlicht bepaalen, in alle gedeelten, en het uur der waarneminge aan te wyzen. Weinige jaaren zyn zo vruchtbaar geweest, als het tegenwoordige (1778.), in verschynzelen van deezen aartGa naar voetnoot(*); en ondertusschen heeft men 'er nergens be- | |
[pagina 208]
| |
richten van gekregen. De Journaalen, welken de bewaarders van zodanige waarneemingen dienden te zyn, maaken 'er geen de minste melding van. De Gazette de France van den 31sten Augustus alleen, verhaalt, ‘Dat men den 28sten Juny te Cadix, om 11 Uuren des avonds, gezien heeft, een Noorderlicht, dat zich uitstrekte van het Noorden naar het Zuid-Westen, met een witachtig licht, door verscheidene wolkjes van een zeer leevendig rood, uitgediept, in de gedaante van een Colom, die zich ter hoogte van omtrent 30 graaden verhief.’ - Het is te verwonderen dat men dit verschynzel te Cadix waar 't zich zeer zeldzaam vertoont, op eene aanmerkelyke hoogte gezien heeft, en dat 'er te Parys niemant van heeft gesproken. Ongetwyfeld is het, myn Heeren, door weinige Menschen te Parys gezien, om dat de tyd van deszelfs grootste kracht geweest is tegen middennagt, 't Is begonnen om 9 Unren s'avonds, en ten half twaalf Uuren was 't nog zeer flaauw; het wakkerde om half één | |
[pagina 209]
| |
nog aanmerkelyk aan; en deszelfs uitgestrektheid was 130 à 140 graaden. De pylen volgden elkander onmiddelyk; waren met verscheidene koleuren aangenaam geschakeerd, en genoegzaam verdikt om Sterren, van de eerste grootte, te bedekken. Deszelfs hoogte ging ver voorby het Zenith; het breidde zich zeer onderscheidenlyk uit, tot op den twintigsten graad voorby den Arend, die op dat oogenblik het middagrond passeerde. - De lichtpylen hadden eene beweeging die naar het Oosten gericht was. Ik zal hier niet treeden, in een omstandig verslag van alle de Noorderlichten, die ik waargenomen heb; deeze brief is reets te lang; en za my des vergenoegen met UEd. de voornaamste mede te deelen. Den 26sten Maart, zag ik een vry sterk Noorderlicht, van omtrent 120o uitgestrektheid, en 20o hoogte. - Den volgenden dag een ander, maar flaauwer; 't welk een vervolg an 't voorgaande scheen te zyn. Dat van den 28sten Juny wierd ook den volgenden dag van een ander gevolgd; het welk, door de betrokken lucht, niet verder kon worden waargenomen. Den 28sten Augustus vertoonde zich een flaauw Noorderlicht, van omtrent 40 a 45o uitgebreidheid, en 15 à 16o hoogte. In den nacht tusschen den 15den en 16den September, heb ik het begin van een Noorderlicht gezien, em 2 U. 40 M. 's morgens. De maan was toen genoegzaam verheven boven den Horizon. De pylen van het licht waren schoon en menigvuldig; ik begon de vlammende en lichtende Segmenten, of Cirkelboogen, niet eerder te zien dan tegen 3 Uuren. Ik besloot 'er uit, dat de uitgestrektheid van het Noorderlicht 15 à 20o en deszelfs hoogte 5 à 6o was. Het heeft tot aan den ochtenstond geduurd. Dit Noorderlicht was te merkwaardiger, om dat het na middernacht begon, 't geen de Heer de Mairan aanmerkt, als iets buiten gemeens en zonder voorbeeld. - Op den daar op komenden dag, was 'er, in het Noord- noord-Westen, een zeer sterk witachtig licht; het welk ik dacht het vervolg van het voorige Noorderlicht te zyn: maar een geheel met wolken overtogen Hemel belettede my het wel waar te neemen. - Den 17den was het Noorderlicht zeer merkbaar. Om | |
[pagina 210]
| |
9 U. waren 'er eenige Pylen of Pylaaren, de vlammende boog had omtrent 3 graaden hoogte en de lichtende 4 graaden. Het Middelpunt was in het Noord- noord-Westen, en het verschynzel had 60 à 80 graaden uitgestrektheid. Den 21sten 's avonds om 8 U., zag ik het begin van een nieuw Noorderlicht 't wakkerde aanmerkelyk aan tot 11 U. 'Er waren in het Noord- noord- Oosten en Zuid- zuid-Oosten Pylen van den zeer schoon en verheven rood. De hoogte van de vlammende Cirkels mede was 3o on die van den lichtenden boog 10 a 12o; deszelfs geheele uitgebreidheid was 110o. De lichtende en de donkere boog waren in elkander gemengd. Het duurde den gantschen nacht, en bleef genoegzaam even sterk, uitgezonderd dat de lichtpylaaren, na middennacht, eene witachtige kleur aannamen. De volle dag deed het verdwynen. Den 22sten maakte ik my gereed, om des avonds het vervolg van 't voorgaande Noorderlicht te zien; en wel aanstonds na den ondergang der Zon. Ik zag ook werkelyk, zo dra de schemering flaauw genoeg was, 'er een begin van. 't Was toen niet dan eene groote witagtigheid, naar het Noorden en 't Noord- Wêsten. Om 8 Uuren begon ik pylen te zien; maar zy wierden van tyd tot tyd zwaarder en menigvuldiger. Om 9 U. was hunne koleur die van een zeer levendig rood; zy verhieven zich tot boven de Pool-star. Om 9 U. 30 M. had de vlammende kring 4 graaden hoogte, de lichtende 20 graaden; de een en de ander was van eene onregelmaatige en vermengde gedaante. Om 10 U. zag men zeer onderscheidenlyk een vlammenden boog; voorts een lichtenden boog; daar boven een nieuwen vlammenden boog, mede omringd van een lichtenden boog; dit alles had de hoogte van 15 graaden. Om 10 U. 30 M. zag men niets meer, dan een vlammenden en lichtenden boog: de hoogte was zeer verminderd. De uitgestrektheid was 130 graaden, en deszelfs grootste kracht was in het Noord-Westen. Om 4 U. des morgens was het verschynzel in denzelfden stand, als om 10 U. 30. M., en 't was weder het volle licht dat het deed verdwynen. Geduurende alle deeze waarneemingen, heb ik geene | |
[pagina 211]
| |
buitengewoone veranderingen in de hoogte van den Baromer of Thermometer kunnen ontdekken.Ga naar voetnoot(*)
Ik ben, enz. Op het Observatorium te Parys, den 24sten September, 1778. |
|