| |
Proeve over de beeldhouwkunst.
(Uit het Engelsch.)
Dat 's Menschen Geest natuurlyk vermaak schept in de werken van Naavolging, is eene aanmerking der vroegste Wysgeeren, en de juistheid derzelve is eenpaarig bekragtigd, door alle volgende naspeuringen. Ze voorwerpen, die, met de daad, de zinnen stooten, behaagen, wanneer de welafgerigte Kunstenaar ze navolgt, de verbeelding: maar, indien de verbeelding in staat is om leelykheid in schoonheid te veranderen, de wanvormigheid te doen behaagen, moet de invloed daar van nog grooter op 't menschlyk gemoed weezen, als het naagevolgde voorwerp oorspronglyk verheevene en schoone denkbeelden inboezemt.
Gepaste en juiste afbeeldzels van het onredelyk of onbezield gedeelte der scheppinge, verschaffen, in de daad, eene groote maate van vermaak; maar het hoogst genoegen, 't geen de Fraaije Kunsten kunnen opleveren, ontstaat uit de naabootzingen van de Menschelyke Natuure. Eene Landschapsschildery, vol verscheidenhe- | |
| |
den, wordt, misschien, met grooter vermaak op 't doek beschouwd dan in de Natuur zelve: dewyl de navolging bevalligheden aan de weezenlyke schoonheid toevoegt. Het waas der Druiven, het blos der Persiken, het rood der Roozen, door de Natuur geschikt om te behaagen, zal, misschien, nog meer bevallen, als de hand des Kunstenaars ze den oogen biedt. Dezelfde aanmerking strek zich uit tot het afbeelden der Dieren; het springend. Bokje, de verscheurende Leeuw, een drift Ossen, worden met genoegen beschouwd. Zy behaagen, doch maaken onze gevoelens niet gaande; zy streelen, doch verheffen de ziel niet. Om het hart met eene gelykaartige aandoening te vervullen, om de edeler driften op te wekken, en manlyk vermaak te verschaffen, moet de Mensch het voorwerp der naavolginge weezen. De algemeene verbintenis, welke 'er plaats heeft tusschen allen, die deel hebben aan de Menschlykheid, veroorzaakt eene algemeene belangneeming in de belangen van elk, hoofd voor hoofd. De Mensch beschouwt de daaden en driften der Menschen met al de bekommerdheid van iemand, die omtrent den uitslag niet onverschillig is; maar, hy ziet de laagere gedeelten der scheppinge aan, met de driftlooze nieuwsgierigheid eens belangloozen toekykers.
De houdingen van 's Menschen werkzaamheden, en de trekken zyner driften, af te beelden, is de hoofdzaak der beeldhouwkunde; en schoon eene groote maate van derzelver uitsteekenheid afhange van de keurlykheid der behandelinge der gereedschappen, heeft deeze Kunst, nogthans, altoos eene uitsteekende plaats bekle onder de Kunsten, die eene schoone verbeeldingskragt vereischen. De Beeldhouwkunde tot een enkel handwerk te verlaagen, om dat zy met de beitels des Steenhouwers werkt, zou even 't zelfde weezen als de Schilderkunst uit den rang der Fraaije Kunsten te stooten, om dat de Schilder met den Kladverwer verwen bezigt.
Een gelukkig slaagen in de Beeldhouwkunde vereischt een voorafgaand vernuft, en eene bestendige aankweeking van 't zelve; en schoon een Steenhouwer de ruwe beeldtenis van een Mensch moge hakken, zal zyn Kunstloos werk hem den eernaam van een Beeldhouwer niet doen wegdraagen. De Natuur ligt bloot voor het oog des Geleerden en Ongeleerden, en des dommen en des schanderen; doch de Man van fynen smaak kan alleen haare kieschste trekken, haare inneemendste schoon, min in 't oog loopende schoonheden, bemerken. De Natuur te volgen in haare diepste schuilhoeken, het denkbeeld van schoonheid met een oogslag te vatten, en in steen uit te drukken, vereischt eene ziel, zo aandoenlyk, eene verbeelding, zo vuurig, als homerus ooit omdroeg. Konden de voortbrengzels van den beitel even gereed vermenigvuid gd worden als die der penne, wy mogen vaststellen, dat Griekenland zo beroemd zou geweest zyn, door zyne Beeldhouwers, als door zyne Dichters; doch terwyl de schrif- | |
| |
zen van homerus verspreid werden door Afschriften, die niets van 't oorspronglyke derfden, verlooren de Kun stukken van een phidias waarschynlyk by elk naamaakzel: en twyl het Dichtstuk in elks hand en in elks geheugen was, vondt zich het standbeeld beperkt binnen de wallen van eene enke Stad, of zelfs opgeslooten in de Kamer van een grynig Liefhebber: doch verborgen te weezen is geen bewys van gebrek aan verdiensten, en de waarneeming is algemeen, om dat zy met de waarheid zamenstemt, dat de bloem, die in de wildernis bloeit, in kleur en geur niet behoeft te wyken voor die in den bloemhof prykt, de verwondering gaande maakt, en de hand tot plukken noodigt.
Het ware eene gemaklyke taak, want het volvoeren zou meer naarstigheids in 't opspeuren, dan verstands in 't voorstellen eischen, den oorsprong der Beeldhouwkunde in Egypte op te delven, en de voltooijing derzelve in Griekenland na te gaan; deeze Kunst na Rome te volgen, en te verzellen tot derzelver herleeving in het tegenwoordig Italie; en de verschillende trappen daar door in Engeland beklommen, voor te draagen. Deeze taak is meermaalen volvoerd; en naaspeuringen van dien aart, hoe zeer zy de nieuwsgierigheid mogen streelen, zyn meer geschikt voor 't geduld eens Geschiedschryvers, dan voor de vlugheid eens Opstellers van Proeven; zy voldoen niet aan den smaak eens Kenners.
De eerste voortbrengzels deezer Kunste zyn waarschynlyk den oorsprong aan den Godsdienst verschuldigd. Het Gemeen, te ruw van begrip, om onstoflyke denkbeelden te vormen van de Godheid, hadt een zigtbaar voorwerp noodig, om de aandagt op te vestigen, en de geestdrift op te wekken. In deezervoege werd Hy, wiens Tempel het ongemeete ruim is, en wien het Heelal ten altaar strekt, begreepen in eene ruwe beeldtenis, door de hand der Afgoderye gehouwen: hoe verontwaardigend dit denkbeeld ook zyn moge voor het Opperweezen, en hoe onbestaanbaar met de redelyke bevattingen des Menschdoms, was dit bedryf zeer bevorderlyk voor de Kunst van Naavolging. Het Standbeeld, gevormd als een voorwerp van Godsdienstig eerbewys, miste het oorspronglyk doelwit; doch het is beschouwd met eene verwondering, weinig minder dan weezenlyke eerdienst; en de Beeldhouwer mag gezegd worden deeze overblyfzels des Heidendoms onder de Belyders van den zuiversten Godsdienst voortgeplant te hebben.
En, in de daad, wy mogen vrylyk denken, dat 'er weinige zo strenge voorstanders van de Hervorming zyn zullen, dat zy alle aandagt, tegenwoordig gevestigd op de Standbeelden der oude Godheden, zouden willen verbooden hebben: want, wanneer men zal ophouden dezelve te bewonderen, zal men ook nalaaten ze naa te volgen. Zulk eene gebeurtenis zal elk vriend van goeden smaak wenschen dat nimmer stand grype: vermids het verzaaken van de voorbeelden der
| |
| |
Ouden het zelfde is, als vaar wel te zeggen aan de verrukkendste cieraaden der Kunsten, het aankleeven van het eenvoudige en van de natuur. Zo lang eene Venus de Medicis en een Apollo Belvidere, de regelmaaten van uitsteekenheid blyven, behoeft niemand te vreezen, dat de zuivere bevalligheden van weezenlyke schoonheid opgeofferd zullen worden aan den valschen schitterglans van Gothische gemaaktheid.
Om regt te doen aan de overblyfzelen der Oudheid, door eene beschryvin zou men eene pen noodig hebben, zo meesterlyk als de beitel des Kunstenaas: een virgilius zou de denkbeelden van eenen praxiteles moeten opleveren. Een Leeraar van de Kunst zou misschien Kunstwoorden uitdenken, beantwoordende aan een Kunsttuiglyke beschryving. Hy moge uitweiden over de evenredigheid; en regels opgeeven om volgens te oordeelen; doch de taal eens Kunstenaars moet zich alleen by Kunstenaars laaten hooren. Misschien is 'er eene andere wyze dan het daadlyk gezigt, waar op zy, die geen eisch hebben op Kunstsmaak, een begrip kunnen vormen van de uitmuntenheid der Oude Kunststukken. Een algemeen begrip, nogthans, kan men verkrygen door van anderen te hooren, dat alle Eeuwen zamengestemd hebben in het toejuichen van deeze overblyfzels der Oudheid, en dat zy op zichzelve in staat zyn om de verwondering weg te draagen van elk, wiens smaak niet ontaart is door bastaardye.
Dikwyls heeft men vergelykingen gemaakt tusschen de schoonheid, de waardy en de nutheid, der onderscheide Kunsten. Een den beste Oordeelaaren van de Oudheid heeft, op eene welbekende plaats zyn werken, beweerd, dat alle Kunsten, die tot beschaaving en verfraaijing der menschlyke natuur strekken, met een algemeene band vereenigd zyn. Dat de Schilder-, Dicht- en Beelhouwkunde elkander zeer na komen, loopt elk terstond in 't oog. Zy ebben steeds de een den ander denkbeelden opgeleverd, en, even als de bevalligheden zich hand aan hand voegende, door vereende kragt, in alle eeuwen, eene algemeene verwondering verwekt.
Indien de Mantuasche Zangheldin haare schoonste Schilderyen ontleende uit de oorspronglyke beelden der Beeldhouwkunde; was deeze haar meesterstuk verschuldigd aan de Zanggodes van homerus. Het verheeven denkbeeld van een Weezen, 't welk de Hemelen doedt daveren en schudden, door een enkelen knik, bestondt oorspronglyk in de Ziel der Dichteren. De Kunstenaar gaf lichaam aan dit denkbeeld; en mag bykans gezegd worden alleen de hulp, die prometheus te beurt viel, ontbeerd te hebben, om aan een schepzel der inbeeldinge een weezenlyk bestaan te schenken. De Marmeren gedaante is op Doek overgebragt, en de verbeelding der Schilderye in Marmer, met gelyke toejuiching voor de Kunsten en voor de Kunstenaars: en schoon sommigen zich bevlytigd hebben, om de meerderheid van de eene of de an- | |
| |
dere deezer Zuster-Kunsten te beweeren, mogen wy, daar het haatlyk is eene onderscheidende meerderheid aan een van beiden toe te kennen, terwyl elk strekt om de andere te verheffen, openhartig met horatius, by eene dergelyke gelegenheid, erkennen, dat zy, even zeer, onderlingen bystand behoeven en verleenen, met alle de goedaartigheid van belanglooze vriendschap.
De Beeldhouwkunde is niet meer dan de andere Kunsten bepaald in het naavolgen van de Menschyke gedaante. Aan de Beeldhouwkunde zyn veele andere werkstukken van den beitel ondergeschikt, die beide kunst van tekening en handigheid in 't uitvoeren vorderen. De Marmeren Urn, het Grafstee-gedenkteken, zyn altoos de voornaamste Cieraaden geweest van gestichten, ten Godsdienst verordend. De Paleizen der Vorsten hebben minder luisters ontleend van den kwistigen opschik en de schitterende grootsheid dan van het lofwerk der Corinthische Capiteelen en de cierlyk geslingerde sestoenen: en, schoon de hedendaagsche vinding, om de werken des Kunstenaars te vermenigvuldigen, door ontwerpen, die geen vinding vereischen, de cieraaden van een Tempel verkwist aan den opschik van een Lusthuis op een buiten-verblyf, en het geen een Vorstelyk Paleis voegde aan de deur eens Koopmans plaatst, nogthans moet hy, wiens hand de oorspronglyke vaas of de gebeeldhouwde Urn uitvondt, den lof niet derven, dien de vindingryke Kunstenaar altoos verdient.
Het komt der Beeldhouwkunde zo wel als der Schilderkunste toe, niet alleen enkele gedaanten af te beelden; maar ook veele beelden by elkander te voegen. Het laagverheve. Beeldwerk is een Marmeren Schilderstuk: schoon het de bevalligheden mist van het Doek, ontstaande uit de gepaste mengeling van licht en donker, en uit de verscheidenheid van kleuren, bezit het, egter, eenige voordeelen, die volkomen dit gebrek kunnen opweegen. Het blootstellen aan de lugt, de geringste toevallen, en de onmerkbaare verwoestingen des tyds, verwoesten welhaast de by vergelyking gesprooken verganglyke voortbrengzels van 't penceel; doch het Marmeren tafereel tart den knaagenden tand des tyds, en kan watervloed en brand verduuren. Er is geen een overgebleeven Schilderstuk van parrhasius, of apelles, van timanthes, of protagoras, waar uit wy kunnen oordeelen over de regtmaatigheid der lofspraaken zo uitbundig aan hun geschonken, door plinius, quinctilianus en lucianus; maar veele stukken van oud laagverheven Beeldwerk blyven tot den tegenwoordigen dag over in al derzelver oorspronglyke schoonheid.
De Beeldhouwkunde bewaart al haare bevalligheid en uitmuntenheid, wanneer zy zich vernedert om in 't miniatuur te werken. Het Edelgesteente, hoe kostbaar en schoon, ontvangt eene bykomende waarde en eene toegevoegde schoonheid, uit de hand des Kunstenaars. De weezenstrekken van den Held, en Wysgeer, in steen, zo hard als diamant, uitgedrukt, worden tot de laatste eeu- | |
| |
wen overgobragt, onbeschadigd door toevallen, en ongeschonden door den tyd. In deezervoege wordt de Liefhebber der geleerdheid in staat gesteld om het gelaad te leeren kennen van Mannen, wier bekwaamheden hem verbaazen, wier schriften hem bekooren, en wier voorschriften zyn hart vormen; hy kan, naa het verloop van eenige duizend jaaren, de natuurlyke begeerte opvolgen om het weezenlyk uitzigt te zie van Mannen, die in het Veld uitstaken, die den Raad blonken, en den stoel der Hoogeschoolen vercierden. Wanneer alle andere bronnen van kundschap feilden, heeft de gedaante, op een Edelgesteente uitgedrukt, dikwyls schoonheden vertoond en duisterheden opgehelderd in de gewettigde Schryvers, die de schranderheid, vermoeid in de naspeuring, te leurgesteld hadden. Van deeze kleinder kunststukken des Beeldhouwkunstenaars heeft de schranderheid der hedendaagsche vinding, door de hoop op winst geprikkeld, middel gevonden om ontelbaare namaakzels te vormen, die, hoewel zy de geldwaarde der oorspronglyke verminderen, derzelver innerlyke waarde niet kunnen doen daalen.
De Ouden op te heffen, en de Hedendaagschen, by alle gelegenheden, het hoofd neer te drukken, is het geliefde onderwerp van elk grootspreeker; maar het onderwerp nauwkeurig na te gaan, om de verdiensten van beiden op te weegen, en hunne eischen op de meerderheid met nauwkeurigheid te bepaalen, vordert eene grooter maate van geleerdheid, juistheid en smaak, dan zy, die de gereedsten zyn om zich in die vergelyking in te laaten, doorgaans bezitten.
Zonder het te waagen een beslissende uitspraak te doen, van welke de vryheid van elks oordeel altoos regt zal hebben om af te wyken, zal het niet onvoeglyk weezen aan te merken, dat niets dan eene zygeloovigheid, aan domheid grenzende, den Hedendaagschen eene meerderheid in Kunsten van eigene vinding toe te kennen. Onder deeze is die tak van Beeldhouwkunde, welke men onderscheidt door de byzondere benaaming van graveerkunst. Door de medewerking van deeze Zuster-kunst zyn de voortbrengzels der Schilderkunst overal verspreid, en het pronkstuk bewaard om de gaandery van één aanzienlyk Man op te cieren, wordt een cieraad van veeler vertrekken. Hoe veelvuldig het gebruik, hoe groot de volmaaktheid zy, in de tegenwoordige Eeuw, zal elk onpartydig waarneemer moeten bekennen, dat ze eene groote maate van derzelver vordering verschuldigd zy aan Engelsche Kunstenaaren: het zou my gemaklyk vallen eenige werken van Engelsche Plaatsnyders op te tellen, waar in de edelheid van de tekening, de juistheid der afbeelding, en de kieschheid der uitwerkinge zo zeer uitsteeken, dat het bezwaarlyk te begrypen valle, hoe ze overtroffen zouden kunnen worden door het vernuft van eenige Eeuw, van eenig Volk.
'Er zyn zommigen, die met eene geestgesteltenisse, te bekrom- | |
| |
pen voor de vryheid der Wysbegeerte, dat gedeelte des Menschdoms, 't welk de Natuur in de Noordlykste Gewesten geplaatst heeft, allen eisch op een' verfynden Smaak ontzeggen. Deeze hoedanigheid is, huns oordeels, bepaald to dit gelukkiger slag van Stervelingen, die de zagte Gewest bewoonen, en de balzemagtige geuren der Zuidlyk Lugtstreeken inademen. Dat deeze Kunsten het gelukkigst beoefend zyn; in de warmer Landen van Europa, kan niet gelochend worden: en, misschien, diend de zwakheid van gesteltenisse, het gevolg der hette, om de Ingezetenen aan te spooren, om, met meer bestendigheids, de onderscheide wyzen tot het verwekken van vermaak, op te speuren; doch men zegge niet, dat eenige van de bekwaamheden der ziele plaats lyk of aan eene plaats verbonden zyn. Men besluite niet te haastig, dat de Engelschen, die, door-deeze Wysgeeren, onder de Noorder Wilden geteld worden; doch b kend staan, dat zy de Zielsvermogens in eene maate van sterkte bezitten, ten minsten gelyk aan de rest des Menschdoms, verstooken zouden weezen van die bekwaamheid, welke bevalligheid byzet aan de bedryven van alle anderen, en zonder welke de uiterste poogingen des gemoeds een ruw voorkomen hebben. Indien het reeds laat was, eer onze Kunstenaars in de Beeldhouwkunde eenige aanmerkenswaardige vordering maakten, moet men daar uit niet terstond dit gevolg trekken, dat zy onbekwaam waren om uit te munten; maar dat zy, gelyk ontegenzeggelyk waar is, het niet bestonden. Te verwagten, dat eenige Kunst tot volkomenheid zou geraaken, eer dezelv het voorwerp is van 's Volks aandagt, is niet min onredelyk van te eischen dat de vrugt rypheid hebbe, eer de boom geplant wordt.
De Zonneschyn van Koninglyke bescherming kan de ruwheden der lugtstreeke verdryven; en den weelderigsten groei op den dorsten berg verwekken. Beloond door een Vorst, en aangemoedigd door het Volk, is het geenzins te verwonderen, dat de Beeldhouwkunde, onder ons, spoedige vorderingen ter volmaaktheid gedaan heeft. Het zou my ligt vallen de naamen op te noemen van Kunstenaars, die aan de Schoolen van Griekenland van oud- en hedendaagsch Rome tot eere zouden gestrekt hebben; dan de verdiensten van nog leevenden te pryzen is doorgaans nyd te verwekken, zonder roem te bezorgen. De stem van een enkel persoon kan, in de daad, zelden gehoord worden, te midden van de algemeene toejuiching; of, indien men dezelve onderscheiden hoort, duidt de kwaadaartigheid het eer voor het dienstvaardige geroep van persoonlyke verknogtheid, dan voor het getuigenis van opregte goedkeuring. De vernuftige Kunstenaar moet zich dan te vrede houden, met zich op de naakomelingschap te beroepen, om onbezwalkten lof te verwerven; en wanneer de tong des nyds moede zal weezen van lasteren, dan zal verdiende lofspraake eene gereede gehoorverleening vinden. 't Zy genoeg, in 't algemeen, te verzekeren, dat 'er onder ons, heden ten dage, Beeldhouwers zyn, wier roem
| |
| |
zo duurzaam zal weezen als het Marmeren gedenkteken, 't welk zy opregten, en die, terwyl zy den Steen bearbeiden, met thucydides, zich een altoosduurenden bezitter mogen belooven.
Nogthans zullen deeze Kunsten, naa alles wat wy tot derzelver lof gezegd hebben, als strekkende om de verbeelding te streelen, zonder het hart te verbeteren, en welker nuttigheid bestaat in vermaak te verschaffen, mogelyk der ernstige opmerkinge onwaardig geoor deeld worden door strikte voorstanders van strenge deugd. Al te verstandig om zich door vermaak te laaten vangen, zoeken zy alleen onderwys. De pillen, tot gezondheid strekkende, kunnen zy doorzwelgen, zonder dat het noodig is dezelve met goud te bekleeden of met honig te verzoeten; maar de voortbrengzels van den Beitel te veroordeelen, als enkel geschikt om te vermaaken, is dat geen, voor beweezen aanneemen, 't welk noit kan toegestaan worden. In der waarheid, de Kunsten, dit de Natuur volgen, zyn bekwaam om, op de kragtdaadigste wyze, zedelyk onderwys te verschaffen; dewyl zy oogenbliklyk werken. Zy vorderen geene gevolgtrekkingen der Rede: waar toe aangekweekte verstanden alleen in staat zyn, maar zy beroepen zich op de zinnen, die zomwylen, met de grootste juistheid, werken op de ongeoefendste zielen; zy treffen onmiddelyk, en onwederstaanbaar, het varbaar hart. De hand des Kunstenaars kan aan de stoffe de trekken van de ziel geeven, en in het ruwe marmer die gedagten en driften drukken, welke eigenaartig soortgelyke aandoeningen, en overeenstemmende gevoelens, verwekken; en het gemoed, 't geen, misschien, noit vatbaar zou weezen voor de schoonheid der Deugd, door de redenkavelingen van een plato of een socrates, zal gevangen worden door haare beminnelyke gedaante, uitgedrukt door een phidias of praxiteles.
Geen aandoenlyk Mensch kan in de plaatzen, waar uitmuntende Mannen begraaven liggen, wandelen, waar de gedaanten der geenen, die onder zyne voeten verrotten, aan de wanden in Marmer afgebeeld zyn, zonder de deugdzaamste aandoeningen gewaar te worden, terwyl hy dien staatlyken grond betreedt. Zyne Vermogens schynen te vermeerderen, zyne Deugden zich uit te breiden, zy doen poogingen, om zulk eene verheevene maatschappy te evenaaren. Het enkel aanschouwen boezemt hem Dougd in, hy vormt heldhaftige besluiten, om de voortreflykhoid, die hy bewondert, na te streeven, en, misschien waagt hy het eene heimlyke hoope te koesteren, dat hy, ten eenigen tyde, eene nis zal vervullen in den eerwaardigen kring der afgestorvene Braaven. De Afstammeling schaamt zich van zyne Voorvaderen te verbasteren, die hem van de gewyde wanden schynen aan te zien, en hem zyne laagheid te verwyten. Mogelyk zal de ondervinding van elke gevoelige ziel de verzekering billyken, dat de Deugd kragtdaadig kan aangepreezen worden door de stilzwygende inboezemingen van het Graf-gedenkteken, terwyl dezelve sterk
| |
| |
aangepreezen wordt door de welspreekenheid van den Predikstoel.
De Beeldhouwkunst heeft, desgelyks, een anderen niet min kragtdaadigen, schoon minde rechtstreekschen, nvloed op de Zeden. Dezelve heeft het gemeens met alle de fraaije Kunsten, dat zy een onzigtbaar uitwerkzel heeft in het verzagten van den aart, en het leenigen der ziele, - een uitwerkzel, 't welk, misschlen, niet gevoeld of erkend zal worden, dan door Menschen van een kieschen smaak en uitsteekende bekwaamheden. De liefhebbers van 't spel, van weelde, van vermaak, hebben, door de grofheid hunner geneugten, die keurige vatbaarheid voor indrukken, die tederheid van gevoel verlooren, welke alleen, met volle kragt, de vermaaken der verbeelding kan bezeffen. Het oog des gemeens staart met gelyke voldoening op een schilderstuk van titiaan, als op het gebroddel eens Kladschilders; en ontdekt niet meer vernufts in het werk eens Beeldhouwers, dan in een gegooten looden Beeld; doch zy, wier natuurlyke aandoeningen door oefening, naar eisch, verbeterd, of door het geduurig wryven tegen de wereld, niet vereeld geworden zyn, weeten, by ondervinding, hoe de zeden beschaafd worden, het hart geleenigd en de aart verzagt worde, door een welgeregelde beoefening der Kunsten van naavolging. Dezelfde aandoenlykheid voor het uitmuntende in Kunst, strekt zich zelven uit tot de bevatting van het Natuurlyk en Zedelyk schoon; en de Beoefenaar keert weder uit de gaandery des Kunstenaars tot zyn stand in de zamenleeving, met eene Ziel, te beter geschikt om de aangenaamheden van het Burgerlyk leeven en der onderlinge goedwilligheid te voelen, en in anderen te verwekken.
De Beeldhouwkunst, in de daad, eigent zich, met regt, het vermogen toe, om de Deugd op te wekken, en het voordeel van ze te beloonen. De groote weldoenders zyn altoos in gevaar bemoedigd en in moeilykheden onderschraagd, door de verleevendigende hoope op een toekomend bestaan in de geheugenis der Naakomelingschap. Voldaan met deeze wedervergelding, hebben Helden, Liefhebbers des Vaderlands, en Wysgeeren, het geschreeuw des eigenbaats en de aantokkelingen van vermaak versmaad, om het geluk der Maatschappye te bevorderen, en den Menschdomme tot cieraad te strekken. De hand des Beeldhouwers kan hun troost in moeilykheid, en vergoeding voor hunnen arbeid, verschaffen. Dat, derhalven, die Kunst niet onteerd worde door Nietsbeduidenheid of Ondeugd te vereeuwigen, en de grootsheid van verdienstloozen Rykdom te voldoen; daar zy het vermogen bezit om de Deugd te beloonen, en Onsterflykheid aan verganglyke uitsteekenheid te schenken. |
|