Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1779
(1779)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijBedenkingen over de maatigheid, met betrekking tot de verstandlyke vermogens.(Uit het Engelsch.)
De voordeelen, ontstaande uit het regelen der driften, ten opzigte van onze Lichaamsgesteltenlsse, zyn zo menigmaal aangedrongen, dat het noodloos is daar van een enkel woord meer te reppen. De aanmerkingen, die ik thans voorneemens ben op 't papier te brengen, zullen zich bepaalen tot de maatigheid in 't eeten byzonder, en de voordeelen daar uit voor de Ziel herkomstig. In hoe verre de verstandlyke vermogens verknogt | |
[pagina 171]
| |
zyn aan de dierlyke huishouding, is eene naspeuring, meer geschikt voor den Natuurkundigen Wysgeer, dan voor den Zedeschryver. De onder inding van elk, hoofd voor hoofd, moet hen overtuigen van derzelver gemeenschap, voor zo verre de Ziel en Lichaam met elkander deelen in de aandoeninge van vermaak of van smarte. Iemand zou zich veelligt verbeelden, dat de Stoicynsche Ongevoeligheid gegrond was op een begrip van de onafhanglykheid der Ziele van het Lichaam. Volgens de Leerstelling deezer Wysgeeren kan de Ziel, als 't ware, eene belanglooze toekykster weezen, terwyl het Lichaam de smertendste pynen lydt: doch de Hedendaagsche Wysgeeren, hoe genegen om Stoicynen te weezen, kunnen niet nalaaten zich gevoelig te toonen als jicht of graveelpyn hun aantast. En nogthans, anneer de Ziel met het Lichaam lydt, in het geweld der pyne en den aanval eener kwaale, bevindt men dat dezelve haare gewoone sterkte wederkrygen, als het Lichaam tot gezondheid en sterkte hersteld is. Ene soort van tevens lyden is 'er, waar in de Ziel blyft lyden, zelfs naa dat het Lichaam verfrist is. Wanneer de lustlooze kwyning, en de walgende zatheid van eene pas begaane buitenspoorigheid allengskens bedaard is, blyft de Ziel nog eenen last voelen, die geene poogingen kunnen afwenden, en omringd met eene wolk, dien de tyd alleen kan verdryven. Schryvers, die het ondernomen hebben regels op te stellen voor den Letter-oefenaar, in zyn streeven na Letterkennis, missen noit aan te dringen op eene geregeldheid en onthouding in 't stuk van spys en drank. Zy oordeelen het een vrugtlooze arbeid, na het vermeerderen van den voorraad der denkbeelden te staan, en de kragt van de doordringenheid des verstands te vermeerderen, zonder eene stipte waarneeming der Wetten van maatigheid. Men heeft opgemerkt, dat de Stichters van Collegien, die geen geld ontzien hebben in het vervaardigen en opcieren der Gebouwen, zo ruim en ryklyk niet geweest zyn in het verzorgen van 't voedzel der Bewoonderen. Misschien waren deeze Beschermheeren der Letteren overtuigd van de onmogelykheid van 't Hoofd en den Buik teffens te vullen, en verkoozen liever, dat | |
[pagina 172]
| |
aristoteles en plato geestlyk voedzel aan de Ziel zouden verleenen, dan dat de Kok een overvloed van grof voedzel aan het Liehaam zou verschaffen. Horatius merkt, in een Hekelschrift, waar in hy de voordeelen der Maatigheid optelt, met eene wondere lchoonheid van uitdrukking, aan: ‘Dat het Lichaam, overlaaden met voedzel, de Ziel met zich nederbuigt, en dat deel van den Godlyken Geest, 't welk tot verheevene beschouwing geschikt is, aan de aarde hegtGa naar voetnoot(*). Dat Aurora eene Vriendin der Zanggodinnen zy, is een bekend spreekwoord, en behelst, gelyk meest alle deeze kortbondige Spreuken, op de onder vinding gegrond, eene juiste aanmerking: doch, indien wy eene evenredige oorzaak voor dit uitwerkzel zullen opgeeven, weet ik niet of 't zelve niet met evenveel regts aan de spysonthouding, als aan de verfrissing van den slaap, moet toegeschreeven worden. De ledigheid van de Maag geeft scherpte aan 't Verstand, kragt aan de Verbeelding, en vastheid aan 't Geheugen. 't Is wel bekend, dat de voornaamste maaltyd der Ouden de avondmaaltyd was, en men heeft zich verwonderd, dat zy wier Wysheid in 't algemen zo zeer doorstraalde in verscheide inrigtingen, het gemeene leeven betreffende, een voet hielden dien nu van de meesten schadelyk voor de gezondheid gekeurd wordt. 't Is, nogthans, niet onredelyk te veronderstellen, dat zy hun verstand niet wilden bezwaaren, door op den dag, den tyd om zaaken af te doen, den honger te stillen; zy verkoozen liever, de feest- en tafelvermaaken te neemen, als 'er geen meer zorgen waren, en van het gastmaal na bed te gaan. Het schynt, dat de ongemakken, die de vatbaare vermogens aandoen, door onmaatig eeten, zich niet bepaalen tot het redelyk gedeelte der Scheppinge. Een myner Vrienden, die een groot liefhebber is van de jagt met honden, berigt my, dat het noodig is deeze Dieren bykans in een geduurig hongerigen staat te houden, om ze te scherper op de jagt af te rigten. | |
[pagina 173]
| |
Ik ken een boertig Man, die voorgeeft, de uitgestrektheid van iemands verstand t kunnen afmeeten naar de dunheid van zyn buik; en uit het voorwaards steeken van den buik, vermoedt hy eene daar aan beantwoordende dikheid van harsenen. Ik kan, nogthans, met hem niet geheel instemmen: dewyl rankheid en diklyvigheid altoos niet veroorzaakt worden door onthouding of vraatagtigheid: doch wanneer een deezer lichaamsgesteltenissen, uit een van die beide oorzaaken hervoort komt, moet ik erkennen, dat het gevoelen myns Vriends zomtyds op waarheid steunt, en door de ervaarenis onderschraagd wordt. |
|