Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1779
(1779)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 141]
| |
van waar Vernuft geeft, in de verkeering, zich geheel van geest en leevendigheid ontbloot vertoonde? Gy waart verlegen om reden te geeven van de stompheid eens Mans, wiens Schriften vol zyn van geestige slagen: gy stondt versteld op de ondervinding, dat hy, die met de grootste scherpzinnigheid van redekaveling de ingewikkeldste navorschingen deedt, niet in staat was om een draagelyk gesprek, over geringe dagelyks voorkomende stukken, te voeren. Gy hebt u, misschien, niet herinneit, dat groote Zielen alleen by groote gelegenheden zich vertoonen. Door hoogmoed, ongewoonte, of natuurlyk onvermogen, weeten wy dat Dichters en Wysgeeren, in de kunst der verkeeringe, in de kleine welvoeglykheden deezes leevens, moeten wyken voor den ongeletterden Jonker en den oppervlakkigen Beuzelaar. Gy weet, men heeft opgemerkt, dat zy, die zich op verheevene bespiegelingen toeleggen, alle mindere voorwerpen leeren veragten als hunner oplettendheid en beschouwinge onwaardig. Wanneer dit het geval is, valt het gemaklyk reden te geeve van deeze styfheid der groote Vernuften en Geleerden in de gezelschappen: want het is onmogelyk dat wy moeite aanwenden om iets te onderzoeken, 't geen wy veragten. Dan uwe eigene, zo wel als myne ondervinding, zullen voorbeelden opleveren van Menschen, die 't zich een ongeluk rekenden, dat zy niet zo wel aan de Theetafel als in een gezelschap van Geleerden konden schitteren. Scaurus is een van deezen stempel, die, schoon hy een Stelzel, hoe ingewikkeld door alle deelen en onderdeelen weet na te gaan en te ontvouwen, niets kan in het midden brengen als 'er gesproken wordt over een nieuw Spel, over eene nieuwe Schoonheid, over een nieuw Staatsdienaar, of hy doet zulks op eene jammerhartige wyze. Men zou natuurlyk veronderstellen, dat wanneer deeze uitsteekende Vernuften, in 't einde, zich verwaardigden de lippen te openen, 'er iets heerlyks voor den dag zou komen: maar wy willigen doorgaans onze verwagtingen verder in, dan rede en ondervinding schynen te regtvaardigen. De grootste Mannen zyn en blyven Menschen, zy vertoonen zich, in den doorgaanden ommegang, even als het groote gros. Gy herinnert u hier, buiten twyfel, eene bekende aanmerking van een' Schryver, wiens naam ik my niet kan te binnen brengen, dat geen groot Man zich oit groot vertoonde in 't oog van zyn' Kamerdienaar. In de daad veele Voorwerpen, zo in de Zedelyke als in de Natuurlyke Wereld, vertoonen zich grootst, wanneer zy onvolkomen en duister gezien worden. De Verheveling, die het oog des veraf zynde Aanschouwers met verwondering vervult en vreeze aanjaagt, wordt, op een nader bezien, niet anders dan een damp gevonden: en de Wysgeer, die het voorwerp van ontzag en eerbied is by allen, die noit tot zyne gemeenzaame verkeering | |
[pagina 142]
| |
toegang verkrygen, wordt, in den doorgaanden leevensloop van naby beschouwd zynde, een Mensch als andere Menschen. Dikwyls heeft men het Leeven by een Tooneelspel, en de Wereld by een Schouwburg vergeleeken. - Deeze gelykvormigheid zal, myns oordeels, ons op nieuw blyken, uit de even bygebragte aanmerkingen. Zeer verscheiden zyn de Characters, wanneer zy op 't openbaar Tooneel verschynen; doch wanneer zy agter de schermen gaan, en de glinsterende Kleeding, die de Toekykers begogel e, afleggen, verschilt de Vorst weinig van den Bedelaar, en de Wysgeer is den Boer omtrent gelyk. |
|