te dringen, en het licht der Wysbegeerte te verspreiden over de duistere doolpaden, waar in zy onze Rede doen omdwaalen. Verheeven boven demist der dwaalinge, waar toe de balstuurige driften ons vervoeren, zal ik tegenwoordig een bedaard aanschouwer weezen van alle hunne werkzaamheden en verrigtingen. In deeze eenzaamheid gezeten, kan ik myne Deugd beveiligen, myne zinnen ontslaan van de beuzelagtige banden, waar mede de dwaaze Jufferschap dezelve bindt, nu voelen hoe zeer de kragt myns Verstands, en het zegepraalend vermogen myner Rede toeneemt.
U ook, onsterflyke Waarheid, u wil ik volgen! Vleiery en Eerzugt, ik wys u af; en gy zelve, (snoode afstammeling van Ydelheid en Vermaak) - Liefde - gy zult myne tegenwoordigheid vlieden, of, u daar onthoudende, ontwapend worden. Agting alleen zal vervolgens myne keuze regelen; en omringd als ik ben door de ketenen, welke ik weet dat gy gesmeed hebt, zal ik nogthans vry weezen. Teder zonder gemaaktheid, getrouw zonder des vertoon te maaken, vernuftig zonder list, en deugdzaam zonder huichelaary, zullen de hoedanigheden zyn, door welke ik my van anderen onderscheide. Het staa u vry, dwinglanden der Ziele, uw harden Scepter over de Steden te zwaaijen, onderwerpende hulde te vorderen van uwe kruipen de slaaven: beheersch een verdwaasde Wereld, en klim zelfs op den Throon. - Het staa u vry, op 't zelfde oogenblik, zwakheid en sterkte te overwinnen. - Gerust in 't heilig verblyf van myn Rots, daag ik uwe kwaadaartigheid, uwe magt, uit. - Door een bevallige opening aan den voorkant, zie ik, op een afstand, het ongemeeten tooneel uwer dwaasheden, en ik maak eene enkel verlustigende beschouwing van die Drift, welke anderen als iets ernstigs aanzien. - Doch vaarwel indringer; rigt uw boog en pylen tegen de zodanigen die verwond kunnen worden. - Vaarwel.
Een nog verrukkender en treffender tooneel biedt zich aan; het opent zich voor myn oog, en is in allen deele de aandagt eens Wysgeers waardig. De Zon daalt en staat gereed onder te gaan; de verfrissende avondkoeltjes vergezellen haar; een zagter en zwakker licht daalt van den top der boomen neder, en verguldt de stammen. Ik aoem de verkwikkende geuren in, die de lugt my toespeelt. Alles is aangenaamheid en verrukking. Het schynt als of het vermaak zelve deeze plek gronds verkoos, om zich in al haare schoonheid te vertoonen, en haare hartstreelende geneugten aan te bieden. Wysbegeerte, Rede, en Onschuld ontmoeten hier elkander! Ik zie ze in haare bevallige gedaanten voor my. - Ach! dat ik voor altoos op myn Rots kon blyven, waar elk voorwerp my tragt te boeien!
Laage en woelige Wereld, vaarwel. - Ik vind hier alle myne wenschen voldoen. - Maar zagt. - Wiens koets lydt over gindsche vlakte? Welk stoorend metgezel neemt zyn weg herwaards? Kan een Mensch nooit in eenzaamheid, nooit in