volgde eene Koets, die, zo door het vaale zwart, waar mede zy bekleed was, als door de houding van die geenen, die dezelve verzelden, niets dan rouw te kennen gaf. Nauwelyks was deeze my genaderd, of eene schoonheid, aan wie de natuur alle haare gaven scheen geschonken te hebben, omgord met een akelig doods gewaad, riep my uit dezelve, met een klaagende stem toe, myn God! Oron!..... Door dit gezicht, en deze woorden, als van eenen donderslag getroffen, spande ik alle myne poogingen in, om haar te naderen: dan, wat moeite ik ook mogte aanwenden, ik wierd door de groote menigte te rug gedreeven; en zy, als in een oogenblik, uit myn gezicht vervoerd. Een allergevoeligst medelyden, van eene knellende begeerte vergezeld, om dit aanbiddelyk Schepsel, schoon my onbekend, myne hulp te bieden, regelde myne schreden, en voerde my op eene open plaats, waar een bloeddorstend Schavot weldra myne oogen naar zich trok. Maar, welk eene verbaazing bevong myne ziel! toen ik, onder de twee Vrouwspersoonen, die hier ten slachtoffer scheenen gedoemd te zyn, deeze zelfde schoonheid bespeurde; en welk eene ontroerende vertooning deedt zich op voor myn gezicht, toen ik, eenige treden voortgegaan zynde, bemerkte, dat deeze de my dierbaarste aller Vrouwen Grata was. Grata! riep ik, met eene beevende stem uit, terwyl de schrik en droesheid my met een steeds kloppend hart en trillende leden, door het volk heen, naar haar toe deedt vliegen; zonder dat myne tong in staat was een eenig woord meer te kunnen vormen. - Minder dan in een oogenblik was ik de Gerechts-plaats genaderd; en ik stond op het punt van haar, uit de handen van haare Regters, te ontrukken; wanneer ik my, op het onverwagtst, door eenige Wachten vond vast gegreepen, die ik, hoe veel myne woede ook vermogt, niet kon ontworstelen; laat los! riep ik schreenwende uit, laat los! Barbaaren! zy is onschuldig, Grata
kan niet misdaadig zyn! my te gelyk uit hunne handen willende wringen; doch daarop wierd my zulk een gewel digen slag toegebragt, dat ik in onmacht ter aarde stortte. - Nauwelyks hadden myne leevensgeesten zich weder eenigzints verzameld, of ik zag, schoon schemerend, dit my zo dierbaar Schepsel zich tot het volk keeren, en hoorde haar, met eene lieflyke stem, tot het zelve zeggen: ‘denkt niet, myne Vrienden! dat, schoon op deeze afzigtelyke plaats een ysselyk zwaard ons leven af zal snyden, en myne jeugd verslinden, dat wy misdaadig moeten zyn. - 't Is waar, ik heb den losbandigen Janon van het leven beroosd; maar, moest het herdaan worden, deeze zelfde hand zoude noch het staal in zynen boezem jaagen, schoon ik den dood voor de oogen hebbe, en my slochts een geringen tyd levens over zy. Eerst tragtte hy my door zyne valsche vleijeryen in het verderf te storten, maar, my hier toe te deugdzaam vindende, zogt hy van my, met geweld, te verkrygen, het geen zyne list hem niet had kunnen bezorgen. Met myne ongelukki-