Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1779
(1779)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 82]
| |
maklyk aan. Zy eischen Proeven, en zonder dezelven laaten zy de Vooronderstellingen weinig of niets gelden. - Men moge deeze Aanmerkingen op het zand en deszelfs verstuiven toepassen. Veel is 'er van gezegd, gegist, en voorondersteld; maar weinige Proeven zyn 'er genomen. - Ten allen tyde heeft men, onzes eragtens, een verkeerd denkbeeld van de Zanden gehad; zo lang men die naamelyk, door het inpooten van Helm en andere dergelyke Gewassen, heeft willen tegengaan. Met dit middel toch heeft men nooit tot zyn oogmerk kunnen geraaken; dewyl men zeer dikmaals deeze inpooting, daags na den gedaanen arbeid, of wat laater, geheel of ten deele, met Zand overdekt zag; gaande het Zand, door den Wind bewoogen, gelyk voorheenen, zynen ouden gang, en vernielende al het geen met zwaare kosten en veel moeite verrigt was. Het is derhalven van het uiterste belang met alle oplettendheid na te gaan, wat 'er, in dit opzigt, best aangewend kan worden ter behoudenis aller Zeeduinen, die voor het Verstuiven bloot staan; ter bewaaringe van andere Oorden onzes Vaderlands, waar Hoven, Akkers, en zelfs openbaare Wegen, gelyk wy gezien hebben, voor dit ongemak zo bloot staan, dat dezelve somtyds een half of geheel jaar, langer, of altoos, ten minsten zo lang als 'er geene sterke Tegenwinden ontstaan, die het op nieuw doen te rug keeren, of dwingen eenen anderen koers te neemen, dermaate met Zand overdekt worden, dat men andere Wegen moet maaken, en zulke Hoven en Akkers, als onvrugtbaar, verlaaten. Ik heb lang in het gevoelen gestaan, en staa 'er nog in, dat het best zy, de verstuivende Zanden in te sluiten; om daar door de Winden, die 'er op werken, en ze in woelinge brengen, te breeken. Als men derzelver woeling tog eens belet, dan raaken de Zanden aan het stil liggen, en zyn ze zo verre gebragt, dan begroeien ze zeer schielyk, zonder dat men zelfs noodig heeft, die met Zaaden van Planten te bezaaien. - Het zal 'er des maar op aankomen, waarvan men zich best tot deeze insluiting bedienen zal. Veelen gebruiken zo genaamd afgehouwen Ryshout, om hier van Haagen en Afschutzels te maaken; het welk in zeker opzigt niet af te keuren is, en eene goede uitwerking doet. Maar dewyl somtyds de Duinen, en andere | |
[pagina t.o. 82]
| |
[pagina 83]
| |
Oorden, eene groote uitgestrektheid hebben, zo valt deeze arbeid zwaar; ook worden zulke Haagen of Afschutzels, wegens de menigte van het Hout, dat men noodig heeft, zeer kostbaer, en ze zyn, daarenboven, altoos als voor de open Lugt blootstaande, zeer aan het ras vergaan onderworpen. - Het zou daarom veel beter en minder kostbaar weezen, dergelyke Beschutsels van leevendige Gewassen toe te stellen; en wel van zodanigen, die van tyd tot tyd grooter worden; en in het vervolg de kosten en den arbeid dubbel vergoeden kunnen. - De Helm, (Arundo arenaria,) of de Slee-doorn, (Prunus Sylvestris,) beide hoog gepreezen, en lang daartoe gebruikt, zyn een te klein gewas, om immer tot soortgelyke Beschutsels gebruikt te kunnen worden: zy ondergaan de verstuiving, en geeven in het vervolg geen voordeel. - Het moet dan iets anders weezen; dat niet alleen de Winden breekt, en de verplaatzing van het Zand belet, maar dat ook eenige inkomsten geeft; het moet een Plantgewas weezen, dat zelfs in zulke dorre gronden groeien wil, en, kan het zyn, een gewas, dat tevens die gronden, met den tyd, verbetert, indiervoege, dat men dezelven, zo men lust heeft, daarnaa tot andere gebruiken mog aanleggen. - Hier toe zouden wy de dennen verkiezen, en wel die soort, welken de Kruidkenners Abies vulgaris noemen; kenbaar aan de kleine Zaadknoppen, welke deeze Boomen hebben; en de schielyke uitbreiding der takken, die gevolglyk de Winden uitneemend tegenstaan. Deeze zullen, onzes oordeels, en volgens de uitspraak der Ondervindinge, aan de opgegeeven voorwaarden best voldoen. - Aanstonds zal men my mogelyk tegenwerpen, waar zyn 'er zo veele Dennen te krygen tot zulk eer insluiting? Maar dit, dunkt ons, zou zo bezwaarlyk niet zyn, als iemand lust kreeg, om met ernst handen aan dit werk te slaan, nadien 'er, zonder hier van meer te zeggen, nog wel plaatzen in ons Land zyn, van waar men eenige honderd duizend zulke jonge Boomen zou kunnen krygen. Of wordt dit te kostbaar, te moeilyk, ja onmogelyk geoordeeld, wel aan, men zaaie dit soort van Dennen ter plaatze, daar men de insluiting maaken wil, of digt daarby, ten minsten op eene goede plaats. Ik zou 'er toe verkiezen die Oorden in de Duinen, en elders, welke door de opgewaaide Heuvels gedekt zyn | |
[pagina 84]
| |
tegen de schraale Winden, en dezelve zaaien op plaatzen, die niet te hoog, en ook niet te laag zyn; vooral niet, daar ze 's Winters aan het staan in het Water onderworpen zyn; alzo dat jong Plantsoen dat ongemak in zyne tedere jeugd niet wel verdraagen kan. De zaaijing zelve geschied vry gemaklyk, en allerbekwaamst in Zandige plaatzen; nademaal men niet noodig heeft veel Zands om te delven. Dit is voordeelig. Het kon ook anders ligtlyk gebeuren, dat het losser gemaakte Zand aan het Verstuiven geraakte. Men behoeft dan slegts het Zaad der Dennen op den grond te werpen; vervolgens hier en daar eenig Zand of Aarde met een schop daar op te werpen; waarna men hetzelve in menigte zal zien uitspruiten, en te voorschyn komen. - Het is best, den tyd tot derzelver zaaijinge waar te neemen, in de Maanden Maart en April. - Het uitgesprooten Gewas komt, in drie of vier jaaren, tot den staat van Heesters, bekwaam om den eigenlyken arbeid der insluitinge met voordeel te beginnen. - Heeft men dan een genoegzaamen voorraad van verpootbaare Denne Heesters, dan zouden wy het werk in deezervoege aanvangen. Eerst hebbe nen by de hand de Gereedschappen, daar toe noodig; by voorbeeld, eenige Wagens, die laag op hunne wielen zyn; nie anders dan met eenen bodem voorzien, op welken men moet zetten eenige platte Manden, zeven of agt voeten lang, drie voeten breed, met randen ter hoogte van éénen voet, en aan wederzyden met drie handvatten. Vervolgens behoorde men eenige Yzeren Spaaden te hebben, eenen voet lang, en van beneden zeven duimen breed, allen van onderen schherp, doch vooral niet aan de kanten. Deeze Gereedschappen zich bezorgd hebbende, kan men, in het voorof in het najaar, den arbeid op deeze wyze beginnen. Men neeme de jonge Denne Heesters, door de spaaden uit den grond, met de kluit aarde, die rondom den wortel zit. Om dit te verkrygen, moet de Arbeider drie steeken, in de gedaante van eenen Drichoek, in den grond maaken; en wel zo, dat zy beneden, regt onder den wortel, by elkanderen uitkomen; ten einde de Heester daar door volkomen los zy, en de driekantige kluit vast aan den Heester blyve zitten; waardoor de tedere vezels der wortelen voor de Lugt gedekt blyven: zy | |
[pagina 85]
| |
toch, welker Wortelen ontbloot worden, sterven meestendeels. De dus uitgehaalde jonge Heesters zet men nu, voorzigtig, in de Manden, op den Wagen; waarna men dezelven ter plaatze, waar men ze begeert te hebben, overbrengt. Gaat men nu ter plantinge over, men neeme dan eerst in acht, welken loop het Zand meestal hebbe; dat is, of 'er niet eenige Heuvels in de nabyheid zyn, welke de schuuring des Winds sterker maaken, en dus het Zand meer doen verstuiven. Dit gevonden hebbende, behoort men de Heesters op zes rijen, in 't verband, te planten; ieder ry drie voeten van elkanderen; en alles zo in te rigten dat de rijen met den sterksten vloed des Zands gelyk staan. Is de plaats, by voorbeeld, zo gelegen, dat de sterkste Winden uit het Zuidwesten komen; dan moeten de rijen uit het Zuidwesten naar het Noordoosten loopen. Voorts moet men eene dergelyke ry zetten, uit het Westen naar het Oosten; zo dat ze op den Noordooster hoek van de eerste ry uitkome en de twee punten in het Noordoosten, maar twee roeden van elkanderen af; staan blyven; door welke opening het rulle Zand dan door kan spoelen; op dat de jonge Heesters niet ten eersten onder hetzelve geraaken. Hierna zou men wel doen, zo men twee dergelyke rijen zerteagter de eersten, op den afstand van tien roeden; doch zo, dat de tweede ryen voorby de opening der eersten komen; dat is, dat de opening van de eerste niet gelyk staat met die der tweeden. Op deeze manier zou men kunnen voortgaan, met zo veele rijen te zetten, als men noodig mogte oordeelen. - Men zal, dit doende, bevinden, dat het Zand, zo dra de jonge Denne-Heesters eenige dekking geeven, door de openingen zal heenen rollen, zich agter de rijen nederleggen, en zelfs daar blyven. - Ook zal het niet ondienstig zyn, dat men, op de agt of tien roeden, eenig Beschutsel, van gemeen Ryshout, dwars door de rijen der Dennen zette, om daar door voor eerst den Wind te breeken. - Zo dra men bespeurt, dat het Zand, na verloop van eenigen tyd, voor en tusschen de rijen begint stil te liggen, dan kan men rijen van drie of vier Heesters dwars daar door heenen planten; en vervolgens Dennenzaad daarin werpen. Ook kan men het nu stil liggende Zand met Berke-Heesters bepooten, en zelfs de laagten | |
[pagina 86]
| |
met jonge Elst. - - Voornaamelyk moet men in acht neemen, dat men nooit op plaatzen, daar het Zand een sterken scheut heeft, eenige rijen Heesters dwars op denzelven zette; dewyl die ten eersten onder het Zand bedolven worden, en derhalven geen voordeel kunnen doen. Het beste, in dit geval, is, dat men daar mede zo lang wagte, tot dat de Zanden, door de menigvuldige insluitingen, van zelven aan het bedaaren komen, wanneer men, naar zyn welgevallen, Bosschen in de Duinen kan aanleggen, van zo groot eene uitgestrektheid, als men dezelve begeert te hebben. Das zouden de Hollandsche Zand-Duinen, en andere zulke Oorden, met den tyd, in voordeelige Bosschen verkeeren; 't welk te nuttiger moet voorkomen, wanneer men overweegt, dat deeze Provincie, door het aanhoudend Turfmaaken, armer aan zulke Gronden wordt; en byna geen eigen Hout; vooral niet aan alle Duinkanten, heeft om te branden. - Mogelyk zal men zeggen, dat dit soort van Haut, hoewel door den tyd tot een verbaazend aantal wermenigvuldigd, een slegte brand is, te sterk naar Terpentyn riekt, en voor aanzienlyke Lieden niet bruikbaar: 't zy zo; het zal egter den minderen van staat wel te pas komen. Anders moge men, na dertig of minder jaaren, zulke Bosschen om ver hakken, en den grond beproeven; om na te gaan of dezelve niet vast geworden en reeds met Planten beslaagen zy, waar door de Verstuiving dan op houdt. De ondervinding heeft ons geleerd, dat de zelve, door de telkens afgevallen Terpentynagtige takken en bladeren, zodanig gemest is geworden, dat men allerleie Graanen, met veel voordeels, in deezen vetten grond mogte zaaien. - Doch beoogt men dit niet, men kan naderhand, wanneer de Winden, door de Dennen, gebroken, en de Zanden aan het stil liggen gekomen zyn, zich juist niet alleen tot het Dennchout, ter plantinge, bepaalen. Wy hebben gelukkig meer soorten van Boomen, die in Zandige Gronden voorspoedig willen groeien: by voorbeeld, de Berken, de Esdoornen, de Populieren, de wilde en tamme Kastanjen, ja zelfs de Beukeboomen, en meer anderen. Maar derzelver Heesters wassen niet, ten zy men eerst eene bemanteling voor dezelven maakt, door onze Dennen; welke allernoodzaakelykst is in alle plaatzen, waar men eenige beplanting, hoe genaamd, | |
[pagina 87]
| |
wil aanleggen: de snydende schraale Zeewinden zyn toch allerdoodelykst voor de meeste Gewassen. - Begeert men eindelyk Proeven om myn gezegde, als waaragtig, uit de Ondervinding beweezen te zien: men neeme de mooite, en begeeven zich naar Gelderland; en wel naar dat gedeelte het welk den naam van het Kwartier van Veluwen draagt; het welk, op veele plaatzen, dor, en met geweldig uitgestrekte verzandingen bezet is; waarom men aldaar, jaaren lang, doch vrugteloos, bedagt geweest is om ze te stuiten. Alles ydel afloopende, is men eindelyk te raade geworden, zulks met Dennen te beproeven; en dit heeft zulken gewenschten uitslag gehad, dat de Hoog Welgebooren Heer, Baron van torck, Heer van Rozendaal, dit werk, eerst in het klein aangegreepen, en daarna in het groot met kragt voortgezet hebbende, thans het genoegen heeft, van te zien, dat alle de voorige Verstuivingen van Zanden niet alleen verhinderd worden; maar dat ook die arbeid zelfs vergolden wordt, door overheerlyke Bosschen, die voor Hem en zyne Erven, met den tyd, groote inkomsten zullen voortbrengen. - Ik heb deeze beplanting zelf gezien; en my in dit opstel toegelegd, om, zo veel mogelyk was, de feilen die ik hier en daar omtrent de insluiting dier Zanden ontdekte, (want welk nieuw werk wordt zonder dezelven aangelegd,) te verbeteren; om met des te meer vrymoedigheid dit middel ter wegneeminge der Zand-Verstuivingen aan myn Vaderland te kunnen aanpryzen.
nobilis gelrus. |
|