| |
| |
| |
Mengelwerk, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen betrekkelyk.
Eenzame overdenkingen nopens de onbestendigheid van al het tydelyke, en wegens de eeuwigheid.
(Vervolg van Bladz. 11.)
Een opmerkzaam Reiziger, die van de eene plaats naar de andere trekt, neemt naukeurig alle de plaatzen, door welke hy zyn reistogt rigt, in aanmerking; en doet, by voorkomende gelegenheden, eene reeks van nuttige waarnemingen, voor dat hy zyn bedoeld oogmerk bereikt, en zyne gansche reis volbragt heeft. - Even zo, myne Ziel, behoort gy u ook te gedragen, op uwe groote reis, door dit leven, naar de Eeuwigheid; daar ge tog, even als zulk een Reiziger, de woesteny dezer wereld hebt door te trekken, om in de zalige gewesten der Eeuwigheid te komen. - Oneindig veel hebt gy op uwen togt waar te nemen, eer gy de plaats, werwaards gy u henen spoed, bereikt zult hebben. Wy measchen, wy allen, zyn Reizigers naar de gewesten der Eeuwigheid. Nu worden we eens verpligt te moeten doorwandelen eene dorre en nare woesteny, een eenzaam een akelig land, onvrugtbaar, en ontbloot van eenige verkwikking; een land vol moejelykheden en onrusten, waar in veel barre en huilende wildernissen, onvermydelyk, in onzen doortogt liggen. - Dan worden wy eens geleid door aangename beemden, door vrugtryke en verrukkende velden; waar ieder voetstap de schilderagtige trekken der gunstige Natuur ontdekt, waar de verkwikkelykste aandoeningen een zagt vermaak leveren, eene strelende verrukking uitstorten. - Nu eens trekken we door ongebaande en hobbelige wegen, bewassen met scherpe doornen, vervuld met ruwe distelen, daar de kwetzende doornen en stekende distels
| |
| |
het vleesch, bykans op ieder trede, smartelyke wonden toebrengen, en pynelyk kwetzen. - Dan wandelt men wéêr eens op eene effen weg, langs een pad met rozen; waar men op ieder voetstap door duizend bekoorlykheden verkwikt word; waar alle voorwerpen schilderagtig, schoon en strelend zyn; waar de spelende natuur hare milde gaven ryklyk spreid; alwaar de vleiendste vreugd, de verkwikkendste blydschap, het zagt en liefelyk vergenoegen, aangenaam en zielverkwikkend zamenstroomen. - Nu eens weêr moeten wy steile en gevaarlyke hoogten beklimmen, van welken wy op ieder oogenblik, dreigen af te storten, in eenen ysselyken afgrond, die beneden ligt, - alwaar de hoogste toppen het gezigt doen draijen, het hart doen zidderen, en een killen schrik door alle de lede zenden. - Dan doorwandelen wy weêr de vermakelykste vlakten, waar alle de paden glad en effen zyn; waar de wegen van de bekoorlykste schoonheden overvloeijen; waar de verkwikkelyke schaduwen den Reiziger beveiligen voor het steken der brandende zonnestralen; waar de hooggetopte boomen, in hunne gebladerde kruinen, een choor van blyde Zangers verbergt, die door duizend zoetluidende toonen het luisterend oor strele; alwaar het gezigt de zagtste, de vleiendste bekoorlykheden, van rondsomme, beschouwt; alwaar de statige eenvouwigheid, gepaard met de milde en in schoonheid overvloeijende Natuur, eene schilderagtige bekoorlykheid vertoont, die al het moeielyke, al het verdrietige verband, en ons nog al dikwils op eenen langen togt vergezelt. - Dan streeven wy door vermakelyke vlakten, die het gezigt onthalen op eene mengeling van kleuren, welke de spelende natuur hier schildert op een Tapyt van jeugdig groen; waar het schoonste, het bekoorlykste gezigt van bloemen verrukt; - bloemen, die de zagtste geuren uitademen, en alles met eenen verkwikkelyken balzem vervullen. Door vlakten, waar in eene mengeling van duizend zoetluidende stemmen een liefelyk accoord sluiten, allen
geschikt, om het gewest, dat wy doortrekken, te veraangenamen; geschikt, om alle ongenoegen te verbannen, om de kwaadaartigheid te verzagten, de Nyd en alle verderfelyke hartstogten uit den boezem te roeijen. - Door een gewest, dat overvloeit van verkwikkelykheden, waar de stille vrede woont, gepaard aan de gedien- | |
| |
stige Vriendschap, vergezeld van de zagtaartige toegevenheid, en gulste blydschap. Door streken, met één woord, daar de reiziger met onvermengde vreugd vervuld word; en op iedere schrede nieuwe schoonheden ontdekt, die het hart eenen overvloed van aardsch geluk doen smaken. - Nu weder overvalt hem schielyk een verschrikkelyk onweêr, dat de gansche lugt bezet met pikzwarte wolken. Eene akelige vertooning voor den Reiziger, die allerwege benard, in eene angstvallige vertwyfeling, niet weet, werwaards hy zich zal keren; terwyl de ysselykste donders, met een verschrikkelyk gekraak, boven zyn hoofd uitbarsten, en al rommelende voortrollen van het een Aspunt tot het ander, daar ieder slag hem dreigt te verpletteren, of van angst en schrik op het aardryk te doen nederstorten. - Daar de scherpe blixems hunne vuurige flitzen gestadig uitschieten, onder de ysselykste vertooning; eene vertooning, die het hart door vrees en angst doet wegkrimpen. Dan breekt eindelyk de lugt weer, na dat het onweêr onder is, dan breekt de lugt weêr schoon en helder door; de zwarte wolken verdwynen, en de alverkwikkende Zon schiet hare koesterende stralen van den opgeklaarden Hemel nederwaards. Nu is het onweêr geweken, dat akelige, dat ysselyke, dat nare, waar onder de Reiziger dagt te bezwyken, word vervangen, door eene bekoorelykheid, welke zich van alle kanten vertoont. Alles begint weêr te herleven; het bekrompen hart krygt ruimte, en herstelt zich van zyn vorigen schrik. De angstvallige Reiziger bekomt van zyne bekommeringen, van de prangendste angsten en zorgen zyner ziele; hy
herstelt zich, even als de gehele natuur, wanneer zy door de koesterende zonnestralen beschenen word.
Zo vele, en duizend meer, ontmoetingen bejegenen den mensch op zynen togt, door de gewesten dezer wereld in welken hem vele ongevallen te dugten, en gestadige veranderingen te wagten staan. Heeft hy nu eens eene gelukkige ontmoeting, duizend ongevallen komen hem weder van den anderen kant over. - De gewesten dezes levens bezitten niets bestendigs; nogtans ontsluiten zy den toegang tot de gewesten der Eeuwigheid, tot de gewesten der onveranderlyke bestendigheid. - Veel, ja oneindig veel, heeft ieder mensch op dezen togt waar te nemen. De naukeurigste oplettendheid moet alle zy- | |
| |
ne gangen bestieren. - Nimmer mag hy zich aan eene vertwyfelende vrees overgeven. - - Standvastig moet hy op zynen weg voortwandelen, om eenmaal uit deze lage streken overgebragt te worden in de gewesten der eeuwige bestendigheid; daar alle veranderingen, alle wisselvalligheden ophouden, en de Hemelsche wellusten zonder walg storeloos gesmaakt worden.
Zie daar, myne Ziele, eene overweging van zeer veel gewigts; eene overweging uwer oplettende aandagt dubbel waardig. - Eene overweging die u herinneren kan, wat leed en genoegen, wat voorspoed en wederwaardigheden, u op dezen weg al bejegend zyn. Schoon eene te rugkering op denzelven u geheel u volstrekt ondoenelyk is, echter kunt gy, gelyk andere Reizigers, die onderscheiden gewesten zyn doorgetrokken, en het merkwaardigste daar van hebben aangetekend, ook, op uwe groote reis, u het voornaamste herinneren. Alle bejegeningen van ramp en tegenspoed moesten ongetwyfeld gevoelige indrukzels in den boezem, en voorts smartelyke nagedagten verwekken; en 't kan niet wel anders zyn, of de herdenking moet, by derzelver te rug roeping, de smarten vernieuwen, en de andere wonden op nieuw doen bloeden. - Dan de herdenking der zegeningen heeft in tegendeel een helend vermogen. Deze kan, even als de verzagtende balzems op snerpende wonden werken, de pynelyke aandoeningen, welke geleden smarten hebben nagelaten, verzagten. - Tyden van voorspoed, waar in men verkwikt word door de gunstige weldadigheden Gods, omringd van geluk en zegeningen, zyn de verzagtende balzems des levens, die het hart met vrolykheid, den boezem met genoegen, vervullen, en ons tegen de aanvallen van nieuwe rampen versterken. - Deze voorspoedige tyden onzes levens laten tog gene mindere voetstappen van genoegen, dan de rampspoeden van hartzeer en kwelling, agter. - Op deze wyze kan men, even als een reiziger, de wegen zynes levens te rug wandelen; en zich by ieder te rug tred te binnen brengen, de byzondere ontmoetingen, welke ons al bejegend zyn.
Zet u dan, myne Ziele, zet u met aandagt by de overdenkingen uwes levens neder; vertegenwoordig u de rampspoedige gevallen, die u weleer, door aandoenelyke smarten, neêrdrukten; tyden, waar in gy zo veel ge- | |
| |
voelig leeds moest doorworstelen; jammeren, die u van alle kanten benarden, en u bykans deden bezwyken, onder den drukkenden last eener moedelooze vertwyfelinge. - Vertegenwoordig u die akelige toonelen, die toonelen van jammeren; op dat gy u moogt verootmoedigen voor den Eeuwig levenden God; op dat gy in het stof moogt nederknielen; u in ootmoedigheid buigen voor Hem, die den Hemel en de Aarde gemaakt heeft; op dat gy u voor den throon der Genade moogt nederwerpen, en bekennen dat zyn doen is Majesteit en Heerlykheid. - Maar vergeet ook niet te vermelden de weldadigheden van uwen Schepper; herinner u dan ook de tyden van voorspoed; op dat gy uwe opregte erkentenis aan de Allesbestierende Voorzienigheid moogt toebrengen.
Waar is 'er bestendigheid, waar een duurzaam geluk op aarde te vinden? Voorwaar nergens! Al het aardsche is vergankelyk, en zo onbestendig, dat het elks staat aan de grootste onzekerheden blootstelt. Ons geluk, ons aarsdch geluk, is vaak ydeler dan eene bedriegelyke schaduwe; ligter en onbestendiger dan een nevel, die op de geringste beweging van den wind verdwynt. - Vele gevaren leggen hunne verderfelyke pylen op den mensch aan, om hem, of al wat hy dierbaar bezit, al wat hy hoog waardeert, te verderven. - Vele onheilen omringen den zwakken Sterveling van rontzomme. - Onze brosse, onze ligt instortende aardsche wooning, het verblyf onzer ziele, is ras gesloopt. Helaas! hoe weinig is 'er noodig, om die leemen, die vleeschen hutten, te vernielen! Dikwils maakt het onze verwondering gaande, sterk gaande, als men iemand, door deze of gene rampen, onvoorziens overvallen ziet; wanneer hem eene aandoenelyke, eene jammerlyke ontmoeting bejegent. - Dan gebruikt men aandagt en oplettendheid omtrent alle toevallen, aan welke de zwakke stervelingen onderhevig zyn. Intusschen zou men zich, voorwaar, met reden, duizendmaal meêr moeten verwonderen, dat de millioenen gevaren, welke hen ieder oogenblik omringen, van het oogenblik hunner verschyning in de wereld af, over het hoofd hangen, van hun geboorte af aan zo gelukkig ontwyken, dat zy nog tot zulk eene hoogen trap van leeftyd opklimmen kunnen, gelyk men van zommigen ziet gebeuren; niet tegenstaande hen
| |
| |
millioenen van verdervende gevaren omringen, en hen als dikke wolken over het hoofd hangen. - Het geringste toeval kan onze aardsche wooning doen instorten; duizend wegen en toevallen staan op het eerste bevel hier toe gereed. - Het is eene leemen wooning, op eene verbazende, op eene wonderbare wyze tot vleesch gevormd, met eene menigte kanalen doorsneden, geschikt om 'er het purpere vogt onbelemmerd door heên te laten stroomen. - Het verstoppen van eene dezer kanalen is genoeg, om de vrye doorstroming te belemmeren, ja te verydelen; en zie daar, het gansche kunstgestel verliest dra zyne nodige beweging; - het neigt tot zyn onvermydelyk verderf. - Duizend millioenen van zo rtgelyke toevallen staan dagelyks als gereed om dat Kunstgebouw aan te tasten, en het tot den grond te sloopen. - De zonde heeft alles tot het verderf bereid; alles tot onzen gemenen vyand gemaakt; onze verdervers zyn gestadig aan onze linker en regter zyde, voor en agter ons, zy verzellen ons op alle onze wegen, en verlaten ons nimmer, zelfs niet, als wy in de diepste ruste nederliggen.
Elk onzer draagt een aantal van verdervers in zynen eigen boezem om; de broosheid onzes lichaams maakt dat het gansche gestel schielyk uit zich zelve ten verderve neigt; uit eigener natuure loopen wy elk oogenblik gevaar van gesloopt te worden; met ieder ademtogt stellen wy ons somtyds bloot voor schadelyke toevallen, die uit eene besmette lugtsgesteldheid ontstaan; hier door worden onze vogten ontstoken, de natuurlyke bewegingen houden op; de uitvloeizels worden verhinderd; en de delen weigeren hunne behoorlyke werkingen te volbrengen; waar op het lichaam schielyk tot verbryzeling neigt. Behalven die soort van toevallen zyn 'er nog millioenen van gevaren, welke ons op ieder oogenblik omringen. De gansche natuur heeft het als op ons verderf gemunt; alles heeft het op onzen ondergang geladen; alle de schepzels kunnen dienen, om ons te vernielen; de heilzaamste middelen zelfs kunnen ten onzen verderve strekken; ieder ademhaling kan ons oogenblikkelyk doen verstikken; ieder schadelyk lugtdeeltje, dat door de ademhaling in de longen dringt, is in staat om onze edelste vogten te verderven; en kan eene oorzaak wezen, dat onze vleeschelyke wooning, het leemen huis,
| |
| |
waar in ons voortreflykst deel, onze geestelyke zelfstandigheid, haar verblyf houd, schielyk word afgebroken. - Zo heeft de mensch millioenen schadelyke vernielers te dugten, die het op zyn verderf toeleggen; op elken voetstap voor en agter hem zyn; hem op alle zyne gangen omringen; hem vaak op de verradelykste wyze aanvatten, en in het stof verbryzelen. - De gansche Natuur is, om zo te spreken, door de zonde tegen ons gekeerd: alles, meêr, dan wy kunnen optellen, of met gedagten bevatten, staat ieder ogenblik, op het bevel, ‘valt dezen aan, verbrvzen hem tot stof’, gereed. - En echter ben ik tot nog toe. - Ik leef nog in weêrwil van zo vele verdervers, die rontzom my gaan; in weerwil van den Dood zelve, die my op alle plaatzen vergezelt. - Nog leef ik, en dit myn aardsch huis, die woning myner Ziele, waar in zy voor eenige jaren haar verblyf gekregen heeft, is nog niet verbroken. - Dat Kunstwerk staat nog te pronk, om de grootheid van zynen Werkmeester te vertoonen. - Dan is het door myne eigen voorziening, door myne eigen waakzaamheid, door myne eigen oplettendheid alzo bewaard? - Heb ik het zelve gestadig onder handen, door het behoorlyk gade te slaan? Heb ik dien nauwen band tusschen u, myne Ziele, en deze stoffelyke wooning door eigen kragt onverbrekelyk weten te bewaren? - Geenzins! - Geen menschelyk vermogen is tot zulk een groot werk bekwaam. - Het is alleen de Godlyke Goedheid, die onschatbare, die pryswaardige Goedheid, aan welke ik myn zyn te danken heb, die dezen wonderknoop, dien band van de allernauwste verééniging, tusschen ziel en lichaam, nog onverbroken, nog onlosgemaakt, bewaard heeft. - Het is alleen de lankmoedigheid mynes grooten Scheppers, de barmhartigheid van mynen genadigen Onderhouder, die my tot nog toe gespaard heeft. Ik leef nog. - Uw naam zy 'er voor gedankt, ô Almagtige Schepper en Onderhouder van 't Heelal!
Maar de vergankelykheid dezes levens, de onzekerheid van 's menschen verblyf in deze gewesten der onbestendigheid, herinneren my eenige sterfgevallen, smertelyke omstandigheden, die de hevigste stormen van ontroering in myn gemoed veroorzaakt hebben; omstandigheden, welker herdenking my de tranen op nieuw uit de
| |
| |
oogen perst. - Hoe kan ik 'er aan gedenken, en niet sidderen! - Doe ik eenige treden te rug op mynen levensweg, dan word ik aandoenelyke vertooningen gewaar, die my zulke gevoelige jammeren, zulk eene zielsmartende droefheid hebben aangebragt, dat myn hart, van rouw overweldigd, weigerde vertroost te worden, en bykans in vertwyfeling dreigde weg te zinken! - In die treurenswaardige schildery vertoonen zich de afbeeldzels van eenige doodsbedden myner geliefdste, myner tedergeliefdste Vrienden.
Wiens hart moet met breken, terwyl een kille schrik door alle de leden en ingewanden ryt, op de eerste vertooning, die zich voor my opdoet! - - Hier gevoel ik nog hoe de opregte kinderliefde, en ouderlyke tederheid, de gevoeligste bewegingen, de sterkste aandoeningee in myne ziel doen werken. - Ik vertegenwoordig my het gezigt, het aandoenelyk stervend gezigt van mynen met den dood worstelenden Vader, van mynen Godvrugtigen Vader; het welk my de levendigste trekken, van de hartbrekendste droefheid; van de tederhartigtte, van de gevoeligste aandoeningen, onder het oog brengt. - Ik vertegenwoordig Hem, in de jongste oogenblikken, aan myne verbeelding, met de bleeke doodstekens op de lippen, met de stervende trekken in zyn verflauwd gezigt. - Ik zie hem voor 't laatst zyne vermagerde armen met de uiterste tederheid naar my uitstrekken. - Ik zie hem alle zyne kragten inspannen, om my voor het laatst tegen zyne stervende borst te drukken; terwyl, hartbrekende vertooning! ter wederzyde stroomen van de hartlykste droefheid langs de wangen afloopen. - Hier vertoont zich myn tedergeliefde Vader, in het uiterste tydstip van zyn Godvrugtig leven, met de doodverf op zyne bleekbestorven wangen, en de styve doodstrekken in zyn gansch gelaat. Hy reikhalst, met eene flauwe en afgebroken stem, naar het land der volmaakte blydschap, naar de eeuwige Gelukzaligheid, met een vertrouwen op zynen eeuwigen Verlosser. - Ik verbeeld hem alle zyne vermogens te zien zamenspannen, om my zynen jongsten zegen te geven. - Vaarwel, myn Zoon, zegt Hy met eene flauwe en afgebroken stem, Vaarwel.... De groote... hier zwygt hy eene poos... de alleen magtige.... vertrooste.... bescherme.... beware.... Zyne stem blyft
| |
| |
agter.... de kragten ontbreken, om zelfs afgebroken woorden uit te brengen.... Hy zygt flauw op het doodkussen neder..... Nog eens wil hy zich opbeuren, wendende het stervend geligt, met alle tederheid van eenen liefderyken Vader, naar my toe.... naar my, die hem, al snikkende, overkropt van de allergevoeligste droefheid, verliet.... verliet om hem in dit leven nimmer weêr te zien! - Hartbrekende omstandigheden! - Al ras zygt hy in de armen van den dood neder.... Hy begeeft zyn Kroost en dierbare F tgenote. - Hy begeeft hen, helaas! en dompelt ze, in eene onafbeeldelyke, in eene onoverkomelyke rouwe! - Hy begeeft ons, helaas! eenen tyd, dat wy zyne nuttige Raadgevingen, zyne Godvrugtige, zyne trouwe vermaningen zo hoognoodig hadden! - Nu zwygt die mond eeuwig; die lippen zyn roerloos en styf, waar uit, en waar van zo vele heilzame lessen vloeiden; waar van wy zo vele Godvrugtige vermaningen ontvingen! Ach! Hy begeeft ons, hy daalt voor onze oogen; voor onze afgeweende oogen, in het donker graf neder! - Hy be eeft ons, en laat ons over aan eene bedorven, aan eene zondige wereld! - Hy verlaat ons! - Ach myn Vader! - Myn teergeliefde Vader; waarom verlaat Gy ons! - Dan hy verlaat ons, om een veel heerlyker, veel volmaakter deel te ontvangen, dan deze wereld opgeeft! Hy is echter voor eeuwig ons stervelyk oog ontweken! - De naarheid, de aandoenelykheid, de bewegelykheid dezer treurige schildery is zo hartbrekend, dat myn gezigt de vertooning niet langer verdragen kan, des ik 'er myn gezigt van wende!
Dan nauwlyks doe ik dit, of ziet, een nieuw toneel van ontroering opent zich voor myne verbysterde gedagten! - Een twede sterfgeval volgt schielyk dat van mynen braven Vader. - Hoe aandoenelyk, hoe smartelyk vallen zulke omstandigheden! - Hy, wiens treurig verscheiden van ons nog met hete tranen beweend wierd; Hy, wiens zalig gebeente wy nog dagelyks met kinderlyke, met tederhartige liefdetranen besproeiden; Hy wierd zeer schielyk gevolgd, door een zyner waardigste kinderen, om met hem in een zelfde lot, dat zalig lot, de genadige en eeuwige belooning der oprechten, te delen! - Beiden deze geliefden des Heren hebben myne oogen, myne stervelyke oogen, ons zien verlaten;
| |
| |
verlaten, om in zaliger gewesten de ware belooning van Deugd en Godzaligheid te ontvangen. - Dezen zyn ten Hemel ingevaren, als op den Wagen van Elias, terwyl myn stervelyk gezigt hen steroogende in hunne vlugt naspeurde! - Zalige verwisseling! Uit een gewest van elende, van moeite, van verdriet, uit het gewest der onbestendigheid overgevoerd te worden, in de zalige streken der eeuwige Gelukzaligheid; alwaar alles volmaakt, ver buiten het bereik der grillige verandering, geplaatst is! - Maar aandoenelyke gebeurtenissen voor het vleesch smartelyk, ten uitersten pynelyk: - even zo hard zo aandoenelyk voor het vleesch, als troostryk voor het gemoed.
Ter nauwernood begon myne zwakke ziel zich te herstellen van haar treffend leed; zy had nauwlyks eenigen adem mogen in hare drukkende smarten; of een Toneel van gene mindere bewegelyke aandoening opende zich. - Zy, die my onder 't hart gedragen, zy, die my met smart en weedom gebaard heeft; zy, helaas! verlaat ook deze wereld! - Zy begeeft ons; ach! zy verlaat ons, en vliegt als met arends vleugelen uit ons gezigt, ver boven lugt en wolken, tot Hem, wiens verscheiden haar zo veel smart, zo vele jammeren had doen smaken! - Zy verlaat ons, zy verlaat het Tooneel dezer wereld, mer een gerust vertrouwen op haren Verlosser, op Hem, die reeds eene gelukkiger plaats voor haar bereid had! - Zy verlaat ons, om een veel zaliger lot, een deel, dat bestendig is, waarop het oog van haar geloof standvastig staroogde, te verwerven, om die kroon te verkrygen, welke aan 't einde van 's levens Loopbaan ten pryze is opgehangen. Dus verliet zy ons, voor haar zalig, voor ons smartelyk; voor haar eeuwig gelukkig, voor ons ten uitersten aandoenelyk. - Al ras barst de droefheid onzer harten uit in de aandoenelykste jammerklagten! - Onze benauwde boezems zogten lugt! - Zy ons ook verlaten! Zy ons ook begeven! Helaas! waar mede kan ons dit verlies vergoed worden; waar kunnen wy vertroosting, ondersteuning en opbeuring vinden! - Dan het betaamt geen Kristen zich tegens de beschikking van de Voorzienigheid te verzetten, veel eer past het ons stil en gelaten te zyn. - Het gety van droefheid moet ontwyfelbaar in den aanval zyn geweld uitvoeren; de
| |
| |
tyd, de tyd alleen, doet het langzamerhand verflauwen, en herstelt 's menschen gemoed weêr in eene bedaarde rust.
Edoch, hoe kort zyn dikwils de tusschenpoozen van rust in dezen stroom, dien stroom van droefheid, welke het benauwde hart dreigt te verzwelgen! zy zyn inderdaad dikwerf maar zeer kort. - Wanneer wy die stille bedaardheid in den boezem voelen herleven, welke na smart en droefheid langzamerhand wederkomt, dan overvalt ons vaak wederom eene vlaag van nieuwe smart, en de vorige togten van droefheid keren weder. - Onze tranen, welken wy over den dood van die betreurenswaardige Vrouw geschreid hadden, begonden op te droogen: dan ziet, 'er opent zich eene nieuwe bron van droefheid. Zy, haar zo gelyk in naam daad; die hare gezegende, hare deugdzame voetstappen zo gelukkig drukte; in haar zeden en gedrag toonde uit haar gevormd te zyn; deze word, in het bloeijendste van hare jaren, helaas! schielyk afgesnede - Gelyk eene jeugdige bloem, in het opgaan van den morgen, door een schielyk, door een onverwagt onweêr van haren steel gerukt, en in het stof ter neêr geworpen word. - Zy, op wier gelaat de lagchende, de frissche, gezondheid, en langheid der dagen te lezen stond, wierd, door de smartelykste ziekte aangevallen, en als in eene oogenblik van het leven beroofd; eene ziekte, welke de Geleerdste artzenykunst bespotte, en haar doodlyk vergif door het bloed, en de aderen verspreidde, rukte haar als eene schaduwe weg. - Wat baten jonge jaren, wat nut doet eene bloeijende jeugd, wat helpt eene frissche gezondheid; helaas! wat kan droefheid, wat kunnen klagten baten! - alles is te vergeefs, alles is ydel en vrugteloos! - Daar is geen verbidden aan den dood; en het graf betoont nimmer de allergeringste ontferming! - Echter zyn de jammerklagten in aandoenelyke omstandigheden, in smartelyke gevallen, niet altoos te weêrhouden; de bange boezem ontvangt lugt, door het storten van tranen; deze bronnen moeten niet met geweld toegestopt worden, voor dat de tusschentyd zelve,
waarmede de smarten verdwynen en de droefheid ophoud, den boezem verligting aanbrengt, en het hart eene stille kalmte doet genieten. - Zo schept de Zeeman, na eenen langen tyd, op de woedende golven, ginds en her- | |
| |
waards geslingerd te zyn, weêr adem; zo ontvangt zyn boezem lugt, na het doorstaan van duizend gevaren, wanneer de woedende stormen en de bruischende golven, die zo hevig, zo verwoed op hem aanstortten, een weinig aan 't bedaren zyn. - Dus schept ook een Reiziger op zynen togt door een verschrikkelyk on weêr overvallen, wanneer de rommelende donders een weinig vertoeven, wanneer ysselyk flitzende blixems, die het hart van vrees deden krimpen, beginnen te verpoozen, weêr nieuwen moed en kragten. Zo waren voor myn gemoed, door eene geruime tusschenpoozing van rampen, de wolken van droefheid verdwenen, en de heldere vreugdezon voor het zelve opgegaan.
Dan, wat is 'er bestendig onder de zonne? wat is 'er onstandvastiger, dan het ondermaansche? en wat onzekerder, dan 's menschen leven? - Al wat de wereld geeft, gaat als eene ligte wolk zeer schielyk voorby! - Ons geluk is dikwils onbestendiger dan de vlugge wind. 's Menschen leven is waak aan eene bloeme des Velds gelyk; en 't word, op 't onverwagtste, door de scherpe seifen des doods, als eene Veldbloem afgemaid. - De dood is een onverbiddelyke vyand der menschen. - Het zelve wedervaart my, 't geen zo vele anderen gebeurt, de tusschenpoozen van droefheid en smart zyn nu eens langer, dan eens korter, zy vervangen echter de eene de andere. - Een geruime tyd was 'er tusschen beiden verloopen, dat my zoortgelyke treurige wederwaardigheid niet was overgekomen - Dan de alvernielende dood heeft het weêr gemikt op eene onder ons. - Zy, die het eerste levenslicht onder ons ontvangen heeft, staat thans ten doel des onverbiddelyken doods. - Zy word weggerukt, in weerwil der klagten en gebeden, in weerwil onzer vuurigste begeerten om ze te mogen behouden. - Zy word weggerukt; - dan te gelyk weggevoerd naar de gewesten der stoorelooze rust, der eindelooze gelukzaligheid, om verwelkomt te worden van de gezaligden, en van die, welke uit hare Maagschap, reeds ontslapen, in de zalige rust waren ingegaan. - ô Gelukkige verwisseling! - Uit de gewesten der elende, der moeite, der jammeren overgevoerd te worden in die der onveranderlyke Heerlykheid!
| |
| |
Alle deze treffende wederwaardigheden heeft uwe hand, ô groote Wereld-Schepper, my toegezonden; alle deze grievende omstandigheden heb ik moeten ondergaan; zulke bittere vrugten heeft my de wisselzieke wereld geschonken, waar van myne ziele nog vaak de jammerlyke gevolgen ondervind, en de wrange uit werkzels smaakt. - Mogt ik weten, of ze my in uwen toorn waren toegezonden, of veel eer met eene Vaderlyke toegenegenheid; met eene liefderyke kastydende hand; of ze my zyn overgekomen om een gedrag, dat u grootelyks moet mishager, te verbeteren, en dus veeleer als Vaderlyke tugtigingen, dan om my uwe regtvaardige gramschap te doen gevoelen; of ze my waren toegezonden, in uw afkeer, in uw ongenomen, dan om my nedrigheid en botmoed te leren, om my, doon in 't stof vernederd, voor u op de kniën te werpen, en zo vrede en rust voor myn gemoed te doen erlangen? Het sta my vry lezelve van de beste zyde, van den voordeligsten kant, te mogen beschouwen. Laat ik my voorstellen, dat ze alleen dienen, om my te verbeteren, om myne aandagt, om alle myne overdenkingen gestadig gevestigd te houden, op de onbestendigheid dezer wereld, op het vergankelyke harer ras voorbygaande goederen; op de ydelheid van al het ondermaansche; op de broosheid, de onbestendigheid van alle aardsch geluk; op de vergankelykheid van alles, wat ons omringt, om te leren zien, dat zelfs het strelendste vermaak in een oogenblik verdwynt, dat onze vuurigste verwagtingen op het onvoorzienst in ydelheid veranderen; en dat, het geen wy het allerdriftigst bejagen, ons dikwils het schielykst ontvlugt; dat alle aarsch geluk niets meêr is, dan eene enkele waterbel, eene ydelheid, die de uitgestrekste begeerten van een onstervelyk wezen nimmer vervullen. Laat ik dankbaar denken, dat zy gediend hebben, om myne dwaasheid my dagelyks voor oogen te houden, van een enkel oogenblik vertrouwen te stellen op bestendige genieting van eenig werelds goed. Laat ik mogen
vertrouwen, dat zy gediend hebben, om myne ziele met eene edele wysheid te vervullen, met eene wetenschap, die van boven is; om te leren zoeken de dingen, die bestendig zyn; goederen, ver buiten het bereik van eenige wisselende verandering geplaatst; goede- | |
| |
ren, wier beziting de ware bestendige gelukzaligheid uitmaken. - Hoe heilryk waren alle deze rampen voor my geweest, had ik 'er steeds die nutte lessen uit getrokken!
(Het vervolg en slot in 't naastkomende stukje.) |
|