| |
Waarneeming wegens een aanmerklyken Polypus Narium, of neusprop, weggenoomen door H.W. Krieger, Chirurgyn en Stads-Breukmeester te Amsterdam.
Deze volgende waarneeming werd door my aan de Maatschappye der Weetenschappen te Haarlem aangebooden; dan men keurde dezelve der plaatsinge niet waardig, wyl men oordeelde, dat de wyze van geneezinge, door afbindinge, genoeg bekend was. Zonder my hier over verder uit te laaten, durf ik, onbeschroomd, aan het onpartydig oordeel van des kundigen, ter toetse geeven, of de mededeeling van de door my gehoudene geneezingswyze der bekendmaakinge geheel onwaardig zy. Waarom ik het volgende bericht woordlyk opgeeve, zo als het der gemelde Maatschappye was ter hand gesteld.
Johan machiel schmid, oud 23 Jaaren, had in den jaare 1773, zich in Surinamen bevindende, eene zeer zwaare Neusbloeding gekregen, waar door hy op eenmaal omtrent 4 a 5 ponden bloed loosde, 't welk, na twee maanden tyds, door eene soortgelyke bloeding agtervolgd werd; de oorzaak hier van oordeelde men in de zwaare hitte van dat Land te moeten zoeken. Niet lang hier na werd het hem bezwaarlyk om Lugt door het Linkergedeelte van de Neus te haalen; ten zelfden tyde ontdekte zich aldaar een Polypus, ter welker verminde- | |
| |
ring men alle middelen, die de Heelkonst aan de hand geeft, in 't werk stelde.
Men nam daartoe de Proef met Injectiën door Adstringentia's; dan deeze vrugtloos gebruikt zynde, stelde men verscheidene Caustica's in 't werk, welke ook het gewenschte einde niet bereikten, waarom men het zelve door Scarificatien zogt te bevorderen, waar door echter de Lyder niet meer dan door de andere Konstbewerkingen geholpen werd.
De Polypus zich hoe langer hoe meer uitbreidende, ontstond 'er, na een geruimen tyd, wederom eene hevige bloeding, welker nablyvend Coagulum den Lyder een meerder verstopping in de Neus te wege bragt. Om hierin eenige verligting te bekoomen, bediende zich de Lyder van net sterk opsnuiven der Lugt door de Neusgaten, waar van het gevolg was, dat het bovengenoemde Gezwel naar binnen gedrongen, en na korten tyd agter het Palatum molle gezien werd.
De Polypus, zich hier in meerdere ruimte bevindende, konde dus vryer naar alle kanten uitgroeien, waardoor dezelve dermaate in grootte toenam, dat de Lyder daar door merkelyk in het spreeken belemmerd werd, gelyk dit ook allengskens eene zeer bezwaarde ademhaaling veroorzaakte, welke by de ongemakken met het toeneemen van 't Gezwel ook geduurig vermeerderde.
In deezen zorgelyken toestand, werd het den Lyder, op zyn verzoek, vergund, hier te Lande te rug te keeren, om de Hulp van konstkundigen, ter zyner geneezing, te beproeven, gelyk hy ook in de Maand van Augustus des jaars 1775 hier is aangeland, waarop ik kort daarna hem gezien hebbe, en hem niet alleen zeer bezwaarlyk van spraak bevond; maar, ter myne uiterste verworderinge, ontdekte ik een Polypus, ter grootte van een Mans Vuist, waar door het geheele Isthmus Faucium, of agterste van de Keel, gevuld was; het Palatum molle, of zagte gehemelte, was naar vooren gedrukt, zoo dat de Uvula, of Keellel, niet ver van de Dentes Incisores, of Snytanden, afhing.
De eigenlyke oorsprong van dit Gezwel konde ik met geen zekerheid bepaalen, door dien het linker gedeelte boven in de Neus met eene geheele Vleesklomp begroeid was, gelyk ook verscheide Liefhebbers der Genees- en
| |
| |
Heelkunst, die deezen Lyder bezichtigd hebben, hierin met my overeenstemden.
Vervolgens geraakte deeze Lyder, ter geneezinge, onder kundige handen, welken egter, by het gebruiken der bekwaamste middelen, 't niet gelukten, om dit moeijelyk Ongemak geheel weg te neemen.
Na eenige maanden vertoevens, werd de Lyder, door de aangroeijende benaauwdheid, genoodzaakt om andere hulp te zoeken, waartoe hy voorneemens werd, zich naar Duitschland te begeeven; doch alvoorens hy dit voorneemen ter uitvoer bragt, vervoegde hy zich ten mynen huize, zyn beklag doende, wegens zynen kommerlyken toestand, in den bloei zyner jaaren; hartelyk wenschende, dat 'er nog eenig middel ter weeringe zyner benaauwdheid mogte in 't werk gesteld worden.
Dit beklag werd by my de dryfveer, om, hoe weinig hoope ik ook konde voeden, dat myne poogingen beter dan die van myne Kunstgenooten zouden slaagen, evenwel eene proeve te neemen, of 'er iets ter reddinge van deezen Elendeling te doen ware.
Hier toe heb ik, op den 7 Juny, 1776, door twee ordinaire Boussies een Ansa, of Lits, om het meergemelde Ongemak gebragt, het welk ik dus inrigtte.
Ik nam eene Boussie, ter lengte van 11 duimen, die ik door het linkergedeelte der Neuze, over de vloer van de Neuskuil, langs den wortel van den Polypus, heen voerde, tot dat die zich agter in de Keel vertoonde, waarop ik dezelve met myne Vingers door den Mond uithaalde, en liet die aan de linkerzyde van het Neusgat, en van den Mond, vasthouden, waarop ik een tweede Boussie van dezelve lengte nam, en bragt dezelve langs den Vomer, of middenschot van de Neus, en naar gissing langs de andere zyde van den wortel des Gezwels, wanneer ik die ook in de Keel gewaar wierd, en dezelve insgelyks met veel moeite door den mond, aan de regter zyde des Gezwels, naar buiten haalde; dus waren de beide Boussies tegen het Palatum molle, en wel voor den Polypus geplaatst, waar op ik de twee uit den mond steekende einden, door een zyde draad vereenigde; dit verrigt zynde, liet ik een myner Knegts aan de door de Neus uitsteekende einden van de Boussietrekken, terwyl ik door myne Vingeren, zoo veel ik konde, de zamengebonden einden, onder het Gezwel door, agter
| |
| |
naar de Halswervelen toebragt, waardoor dezelve om hoog schoot, en, zoo ik hoopte, zich om den wortel plaatste, doch hier van geen zekerheid hebbende, bond ik, aan het eene einde der Boussie, een gewaschten zyden draad van 14 duim lengte, die ik door het uittrekken der andere Boussie, om den Polypus bragt, dewyl ik 8 duimen van deezen draad buiten de Neus had, en 3½ duimen voor beide de zyden der Neus rekende, hield ik nog 2½ duim over, welke ik voor den omtrek des wortels stelde, het welk van agteren, gelyk uit de hier nevensgaande Tekening blykt, ook dus is uitgekomen. Doch deeze draad niet sterk genoeg zynde, om daar mede te stranguleeren, maakte ik, daar aan een gewaschte zyde rygveeter vast, die ik, door het uittrekken des zyden draads, om het Gezwel heenen haalde.
Tot het doen der Strangulatie gebruikte ik een Ivoore Canul, welks lengte uit de hier nevensgaande Tekening, Fig. 4. te zien is, hier door stak ik de einden der Lits, voerde de Canul in de Neus, tot aan het Gezwel, knoopte de uitsteekende einden, zoo kort als mogelyk was, samen, en stak het Ivoore Stokje, Fig. 5. daar door, 't welk ik eenige slagen rond draaide, tot my de Lyder verzogt hier mede op te houden, waar op ik, om de Strangulatie vast te houden, dezelve met een goed verband verzekerde: na verloop van korten tyd klaagde de Lyder over een kloppende pyn in 't Hoofd, welke van tyd tot tyd vermeerderde.
Den volgenden dag, zynde den 8 Juny, draaide ik de Lits nog eenige slagen aan, 't welke ik 's middags en 's avonds, gelyk ook op de volgende dagen, insgelyks gedaan heb; de kloppende pyn vermeerderde geduurig, en werd zoo sterk, dat de Lyder dezelve by zwaare Hamerslagen op het Hoofd vergeleek, doch ik konde deezen dag nog geen verandering aan den Polypus ontdekken.
Den 9 dito, klaagde de Lyder des morgens, dat hy den voorgaanden nacht benaauwd en rustloos had doorgebragt, gelyk ook nog over meerdere bezwaaring in de ademhaaling, en, zoo 't hem toescheen, was de Polypus een weinig gezakt; dog ik kon zulks niet ontdekken, maar wel dat 'er een vreeslyke stank uit den mond kwam.
Deezen dag Febrisiteerde de Lyder: ik liet hem een weinig dun vogt drinken, om te onderzoeken of hy in
| |
| |
staat ware dit door te zwelgen, het geen zeer gebrekkig toeging: ook heeft hy van deezen dag af niets meer kunnen gebruiken, dan alleen maar eenig dun vogt; voorts kwam 'er uit het linker gedeelte van den Neus een dunne stinkende Etter te voorschyn.
Den 10 dito was de Lyder zeer benaauwd, en Febrisiteerde sterk; dewyl ik, wegens den grooten stank, voor een Febris Putrida vreesde, liet ik hem dit navolgende gebruiken,
Decoct. Hordei. |
ptii. |
Rob. Rebisior. |
℥ jv. |
Suc. Citr. |
℥ ij. |
Sp. Vitriol. |
Ʒ ij. |
m.f. |
|
waarvan ik hem zoo veel liet neemen als hy konde doorkrygen.
Den 11 dito, was de Lyder nog meerder benaauwd dan den voorigen dag, ik vreesde voor verstikking, om dat de Polypus zigtbaar gezakt was: ook ontdekte ik toen voor 't eerst eenige verandering in de kleur, aan de regter zyde van het Gezwel, en ging steeds voort met het gebruiken van 't voorgenoemde middel. Den 12 dito, waren de omstandigheden des Lyders gantsch niet gunstiger, dewyl de benaauwdheid en de moeilyke ademhaaling steeds vermeerderden: ook werd ik aangaande het zakken van 't Gezwel volkoomen bevestigd, doordien de Canul, Fig. 4, met het Ivoore Stokje, Fig. 5, zo diep naar binnen in de Neus door de zwaarte van den Polypus getrokken waren, dat ik werk had dezelve wederom op zyn plaats te brengen; waarom ik de Strangulatie los maakte, en de Canul, Fig. 3, in de Neus bragt, die op een half duim na geheel in dezelve inging; ik had alvoorens in dezelve een sleuf gemaakt om de Strangulatie beter vast te houden. Ten aanzien van de verandering der kleur bleef het in dienzelfden staat, als den voorigen dag.
Den 13 dito, konde ik 's morgens aan het stranguleeren, waar mede ik tot dus verre bestendig was voortgegaan, niets meer doen; het was toen den Zesden Dag na de eerste Strangulatie; 's Middags wilde ik, in 't byzyn van eenige myner Kunstgenooten, de Lits nader aandraaijen; maar konde dezelve zoo styf niet meer krygen als voor- | |
| |
heen, waar door ik vreesde dat de veeter door de sterke putrefactie verrot was. Ik bragt daar op myn vinger in de keel des Lyders, om te onderzoeken, hoe veel het Gezwel gezakt was, wanneer ik met mynen vinger rustte op eene Lobbe des Gezwels, welke ik met a, Fig. 1, heb getekend; voorts onderzogt ik of het Gezwel ook los begon te worden, waar door ik iets aan hetzelve voelde bersten, 't welk door eene bloeding verzeld met een rottig Coagilum van bloed agtervolgd werd; welke bloeding omtrent de 6 oncen zal bedraagen hebben.
Ik moest nu mynen Vinger by aanhoudenheid in den mond des Lyders houden, om den Polypus naar, agteren te drukken, om daar door de Respiratie zoo gemakkelyk te maaken, als eenigzins moogelyk was.
De kleur van den Polypus veranderde hier op zeer sterk, en toen ik het Ivoore Stokje, Fig. 5, nog meerder wilde aandraaien, trok ik daar door de Lits, zeer vast in elkander gedraaid, den Neus uit. Wanneer ik dezelve los maakte, bevond ik dat deeze geheel was, waarop ik het Gezwel met myne Vingeren aanvatte, en hetzelve voorzigtig door den mond naar buiten haalde, waarin wel eenige verhindering was, door de Lobben die aan het Gezwel geplaatst waren; doch geen van dezelve waren aangegroeid; ook is by deeze bewerking geen verdere bloeding ontstaan. Dit uitgehaalde Gezwel gewoogen zynde, had de zwaarte van 3 oncen en circa 2 drachma's, alschoon het geheel van zyn bloed ontlast was. Deszelfs omtrek is in deeze nevensgaande Afbeelding naauwkeurig getekend, gelyk ook de wortel des Gezwels, welke op de afbeelding, Fig. 2, met b getekend is. Hierop viel de Lyder in eene flaauwte, die byna een half uur duurde; wanneer ik hem wederom by geholpen had, gebruikte hy zeer voorzichtig een glas Wyn, 't welke, voor 't meerder gedeelte, door den Neus terug kwam, doordien het Palatum molle, of zagte vorhemelte, zoo zeer naar vooren was gedrukt geweest, en zig zoo schielyk niet weder konde herstellen.
De spraak, het eeten en drinken, was in den beginne zeer gebrekkig, doch is, gelyk ook het Palatum molle, langzamerhand zodanig hersteld, dat alles in den voorigen natuurlyken stand gekoomen is.
Het kleine overgebleeven gedeelte van de Peduncul heb ik door zagte Adstringentia's, die langzaam versterkt
| |
[pagina t.o. 16]
[p. t.o. 16] | |
VERKLAARING DER NEVENSGAANDE AFTEKENING.
Fig. 1. |
Het Gezwel van vooren te zien, zoo als het tegen de Tong heeft gehangen. |
|
a. |
De Lobbe, waarvan Bladz. 16 gesprooken word. |
|
- 2. |
Het Gezwel van agteren te zien, zoo als hetzelve tegen de wervelen der Hals heeft gerust. |
|
b. |
De wortel des Gezwels. |
|
c. |
Eene Cicatrix, waarvan de Lobbe was weggenoomen. |
|
- 3. |
De Ivooren Canul. |
|
- 4. |
Een dito kleinder. |
|
- 5. |
Een dito Stokje tot de Strangulatie. |
| |
| |
zyn, weggenoomen. Tegenswoordig bevind zich de Lyder in eenen zeer goeden welstand, zoo dat hy zich als Onder-Chirurgyn in Dienst van de Colonie de Berbice begeeven heeft, en nu zedert elf Maanden, dat ik dit Gezwel heb weggenoomen, niets daarvan wederom is te voorschyn gekoomèn.
Ik hebbe reeds twee eigenhandige Brieven des geweezenen Lyders, uit de Berbice, ontvangen, waarin hy my, by continuatie, zyn welstand heeft te kennen gegeeven.
Amsterdam, 24. July, 1777. |
|