| |
| |
| |
Algemeene Vaderlandsche Letter-oefeningen.
Leevensbeschryving en Karakters van eenige voornaame en Godvrugtige Engelsche Vrouwen. I. Deel. Uit het Engelsch vertaald. Te Amsterdam by de Erven van F. Houttuyn 1780. Behalven het Voorwerk, 460 bladz. in gr. octavo.
Wanneer men zegt, dat iemand eene halve of geheele eeuw te laat in de wereld komt, wil men daar door niet aanduiden, dat zodanig een een slegt en onverdienstelyk Man is; maar dat hy niet strookt met den aart en de handelingen zyner tydgenooten. En dit, dit gaat ook door met Boeken, niet in den smaak des tyds geschreeven; en past, onzes inziens, zeer wel op het eerste Deel van 't Werk, dat wy thans onder handen hebben. 't Komt niet voor als een veragtelyk Geschrift; daartoe behelst het te veel goeds; maar het behelst tevens, in veele opzigten, eene voordragt van stukken, als lofwaardig, die men in deeze onze dagen niet verwagten zou op zodanig eene manier aangepreezen te zien.
't Is de arbeid van den Eerw. thomas gibbons: hy heeft, zo wy vertrouwen, en uit zyn Opdragt mogen opmaaken, 't zelve met de beste en Godvrugtigste inzigten opgesteld; zyne welmeenenheid straalt ook door, in eene breede Aanspraak aan de Ouders over de Opvoeding der Kinderen, met naame hunne Dochteren, by wyze van Inleiding geplaatst: waar in veele goede zaaken, op een langdraadigen trant, worden voorgedraagen, en waar onder men met bevreemding, de jaartekening 1777 leest. Buiten eenige weinige byzonderheden, en inzonderheid de lyst van aangepreezene Boeken, zou men veeleer daar onder 1677 verwagt hebben.
De voornaame en Godvrugtige Engelsche Vrouwen, die hier, om my van 's Schryvers woorden te bedienen, voorgesteld en geschetst worden, als: ‘verbaazende voorbeelden van waare Christlyke Godsvrngt, oprechtheid, goedwilligheid, kloekmoedigheid en onderwer- | |
| |
ping aan den Godlyken wille, in de verschillende standen en bedryven des leevens, en in de menigvuldige gedaanten en handelingen eener alwyze Voorzienigheid omtrent de zulken, welke, gelyk ik my verzekerd houde, door een verscheidenheid van bedeelingen, werden voorbereid tot de hemelsche gelukzaligheid en heerlykheid, zyn’, - joanna gray, - catharina par, - joanna van navarre, - koningin maria, - maria veere, - susanna van suffolk, - maria armyne, - elisabeth langham, - maria van warwick, - elisabeth brooke.
In de Leevensbeschryvingen deezer Vorstlyke en andere aanzienlyke Persoonen, vier Koninginnen, twee Gravinnen, en nog vier Vrouwen van aanzien, vinden wy de voornaamste byzonderheden elk haarer betreffende: doch, volgens 's Eerwaarden Schryvers oogmerk, meest t'huis gebragt op elks voortreflykheid in 't Godsdienstige. De Heer gibbons geeft niet zelden Brieven en Gesprekken op; als mede Aantekeningen of Dagregisters door eenige deezer Vrouwen gehouden, benevens Overdenkingen en Aanmerkingen door haar gemaakt. Wy zien in deeze de Geestneiging dier Eeuwe; in alle de Godsdienstige denkwyzen van elk in 't byzonder. De Godsvrugt en Deugd verdienen altoos lof, wekken altoos eerbied, en geeven een spoorslag tot naavolging, en in zo verre zullen eenige deezer Characters vrugt kunnen doen; doch 't is altoos geen verlichte en verstandige Godsvrugt, die zich hier vertoont. De bitterheid van partyschap steekt nu eens door, en dan weder zyn de voorbeelden niet vry te pleiten van geestdryvery. 't Was te wenschen, dat men meer oordeel in 't uitkiezen der voorbeelden gebruikt had.
Wil men een staal van 't eerste: een gedeelte des Briefs van joanna gray aan harding, die een yverig Protestants Leeraar geweest was, doch, onder de Regeering van Koningin maria, de zyde der Protestanten verliet en de Roomsch Catholyken toeviel, zal ons hier van kunnen overtuigen. ‘Zo dikmaals ik my te binnen breng het gedugt en vreeslyk zeggen van god, dat al wie de hand aan den ploeg slaat, en zich agterwaards keert, niet bekwaam is tot het Koningryk der Hemelen, en aan den anderen kant, de troostryke woorden van onzen Zaligmaaker christus aan allen, die, zichzelven verlochenende, hem
| |
| |
naavolgden, kan ik niet naalaaten my over u te verwonderen, en uw geval te beklaagen, die ten eenigen tyde het leevendig lid van christus scheen te zyn: maar nu de misvormde geest des Duivels, ten eenigen tyde, de schoone tempel gods, maar nu de stinkende en morsige geut des Satans; ten eenigen tyde de onbevlekte bruid van christus, maar nu de onbeschaamdste hoer des antichrists; ten eenigen tyde myn getrouwe Broeder, maar nu een vreemdeling en afgevallene: ten eenigen tyde een dapper Christen Krygsknegt, maar nu een vreesagtig overlooper. Ja, wanneer ik deeze dingen overweeg, kan ik niet nalaaten u aan te spreeken, en over u uit te roepen. Gy zaad des Satans, en niet van Juda, dien de Duivel bedroogen, de wereld betoverd, de begeerte om te leeven doen vervallen, en van een Christen tot een ongeloovigen heeft gemaakt. - Wilt gy den waaren god verlochenen, en een menschenvond vereeren, het gulde Kalf, de Hoere van Babylon, den Roomschen Godsdienst, den verfoeilyken Afgod, de allersnoodste Mis? Wilt gy het allerdierbaarst lichaam van onzen Zaligmaaker van nieuws pynigen, en verscheuren met uwe lichaamlyke en vleeschlyke tanden?’ enz:
Te midden van veele hoogstpryswaardige Deugden, door deeze aanzienlyke Vrouwen, voorheeldlyk betragt, ontmoeten wy, by zommige, trekken van één Godsdienst-yver, die de maat in het Euangelie gevorderd te boven ging, en althans niet kan aangepreezen worden als geschikt om tot algemeene voorbeelden te dienen. Zo leezen wy van maria veere. ‘Deeze Godvrugtige Vrouw hadt, door het geloof, zulk een gezigt van den Hemel, dat het blyven hier beneden haar lastig viel en verveelde. De ernstige zugt van haare ziele was, Koom Heere jesus, koom haastlyk. Want tot haare groote droefheid, bevondt zy dat haare onvolmaakte toestand op Aarde, het voor haar onmogelyk maakte, god zodanig te vereeren en te gehoorzaamen, als zy wilde en Godvrugtlyk begeerde. Hier om klaagde zy menigmaal dat zy onvoordeelig was. Dit diep gevoel haarer onvoordeeligheid zelf, terwyl anderen haare uitsteekende nuttigheid bewonderden, deedt haar verlangen nog hooger ryzen om te verschynen in de waereld, alwaar alle deeze zwakheden en gebreken niet meer zyn zouden, en daar zy wist dat haare bekwaam- | |
| |
heden volmaakt zouden overéénstemmen met haare hoogste wenschen, om haaren god en Zaligmaaker te dienen en te verheerlyken’.
By het uitmuntend Character van maria van warwick, vinden wy gevoegd haare Overdenkingen op verschillende Onderwerpen, en Godvrugtige Aanmerkingen op verscheide plaatzen der Schriftuure: die ons de denkwyze deezer waarlyk Godvrugtige Vrouwe doen kennen; doch niet zelden na het dweepagtige smaaken. Zie hier haare Overdenking Op het spyzigen der Armen aan de Poort, met eenige overblyszels van een Feestmaal. ‘Hoe dankbaar zyn deeze noodlydende behoeftigen voor de overblyfzelen van dat Feestmaal, waarin zo ryklyk wierd opgedischt aan de gasten, die in 't zelve aanzaten? Wend die ten nutte aan, ô myne Ziel, door in opmerking te neemen de verschillende standen der zegepraalende en der krygvoerende Kerke.
De zegepraalende Kerk is in het bezit der eeuwige gelukzaligheid, gelukkig in de genieting van god in zyne volkomenste liefde, en wordt geduurig onthaald aan het Bruiloftmaal des Lams: terwyl de Krygvoerende Kerk, als nog buiten de deur des Hemels, zich verheugt met eenige flauwen proeven van die vermaaken, welke de onderpanden zyn van de gekogte bezittinge, en voorproeven van dezelve, of als 't ware, eenige der brokken van de volkome, geduurige en lieflyke Feestmaalen der gezaligde bewoonderen van het Nieuw Jerusalem.
ô Heere, u smeek ik nederig, my nu en dan te verkwikken met een geringen voorsmaak der vreugde en lieflykheden, welke zy genieten, die by u tegenwoordig zyn! Laat my u voor de Tralien zien, tot dat ik u zien zal, gelyk de reine van harte u zullen zien in eene andere waereld: op dat ik alzo mag verlangen om ontbonden te worden en met christus te zyn: en in u geloovende, laat ik my zelfs hier verheugen met eene onuitspreeklyke vreugde, en vol van heerlykheid, welke my kan opleiden tot dankbaarheid aan u, voor 't geen ik hier van u geniet; weetende dat de bezitting van christus door het geloof een kleine hemel is, de heerlykheid is in de knop, verhef gy daar door myne begeerte om te gaan na die hemelsche verblyfplaatzen, alwaar de heerlykheid volwassen is, en daar ik zal verzadigd worden met ri- | |
| |
vieren van vermaaken, aan uwe rechter hand, tot in Eeuwigheid!’
Hoort haare Aanmerking op joan. IV. 18. Zo verliet dan de Vrouw haar watervat. ‘Heere, wanneer ik leeze, dat, naa dat het u hadt behaagd de Samaritaansche Vrouwe te onderregten, dat gy de christus waart, de Zaligmaaker der Waereld, zy haar watervat verliet, en zich stedewaarts spoedde, om aan anderen des kennis te geeven, op dat zy insgelyks mogten koomen, en begunstigd worden met het gezigt van hem, die de mensch aller Natien is, zo word ik hier door overtuigd, dat de ziel, welke u eenmaal vindt, terstond gereed is om van alles te scheiden. Want deeze Vrouwe, voor dat gy u zelven aan haar openbaarde, was bezig met haar watervat, en waereldsche beslommeringen, doch toen zy den messias hadt gevonden, konde zy, als 't ware uit blydschap haar watervat vergeeten, en gereedlyk 't zelve verlaaten, om haare buuren te verwittigen, wien zy hadt gevonden, op dat deeze nevens haar mogten blyde zyn. ô Dat het u behaagde my bekwaam te maaken. ô heere, alles te verlaaten, om u te volgen, op dat ik alzo, gelyk simon petrus, die wanneer gy hem van het vischnet riept, op staande voet zyne netten verliet en u volgde, al myn waereldsche pragt mogt verlaaten, en u volgen, en alle dingen schade en drek rekenen om u te gewinnen, en met den man, van welken in 't Euangelie wordt gesprooken, alles verkoopen om de paerel van groote waarde te verkrygen: op dat ik u, mynen Zaligmaaker, hebbende gevonden, om uwen wille gereedlyk van alles moge scheiden, en u bezittende zeggen; Ik heb genoeg. Heere, ik ben genegen, indien gy my riept, myn watervat, en myne netten, en alles om uwen wille te verlaaten’.
Agter het Character van Lady elizabeth brooke, eene Vrouw van edelmoedige Godsvrugt, ontmoeten wy eene Verzameling van haare Waarneemingen en Bevindingen, onder welke eenige zeer treffende en dubbel leezenswaardige; by voorbeeld. De bedenking, Goede daaden kunnen naadenken doorstaan, de kwaade niet, voorgesteld hebbende, maakt zy deeze aanmerking, ‘ieder daad van Godsvrugt en gehoorzaamheid kan de proeve van naadenken doorstaan: maar dit heeft geen plaats omtrent eene zondige daad. Indien wy voor dat wy eene
| |
| |
zondige daad onderneemen, in onszelven treeden, zullen wy daar van aflaaten, of dezelve met leedweezen bedryven, en met een half ontstooken geweeten. Maar indien wy, voor het pleegen van eene deugdzaame daad of pligtsbetragting, in ons binnenste treeden, zullen onze overleggende gedagten ons kragtdaadig tot den dienst noopen. Uit al het welk ik dit besluit trek, dat de zonde zich over zichzelve schaamt, en dat de Godsdienst zichzelven regtvaardigt’. - Op het voorstel, De Betragting van den Godsdienst is zeer redelyk, luidt haar woord, ‘de Godsdienst doet den Mensch volgens zyne Reden leeven. In zo verre de mensch een Christen is, in zo verre is de Reden verhoogd, zit zy op den throon, en voert heerschappy over alle vermogens der Ziele. De Godsdienst verlicht en versterkt de Reden, en de Reden ondersteunt en dient den Godsdienst. De Reden is onafscheidbaar van de ziel, (in den Hemel zullen wy geheel redelyk zyn) en de genade is de herstelling der gezonde Reden. - De geheele betragting der Godzaligheid, zo wel ten aanzien van godlyke als zedelyke pligten, de gemoedsgesteldheid eens Christens, zyn niets anders dan het redelyk gevolg van twee groote grondbeginzels, welke de Christen verbergt en omhelst in zyn hart, te weeten, dat 'er een god bestaat, en dat de Schriftuur zyn woord is. De gevolgen van deeze twee waarheden, en het leeven eens Christens, zyn dezelfde zaak’. Haare Leefregels, die dit Boekdeel besluiten, verdienen, over 't geheel genomen, veel lofs: en geeven blyken van haaren door veel oefenings gesleepen geest, en van haar Godsdienstig hart. - Had de Eerwaarde Gibbons zig tot zodanig eene soort van voorwerpen bepaald, zyne Verzameling zou beter geschikt weezen, om der waare Godsdienstigheid een daadlyk nut toe te brengen. |
|