Vaderlandsche Katechismus, of Zamenspraak over de Liefde tot het Vaderland. Te Utrecht, by Is. van Driel en de Wed. J.v. Schoonhoven, 1779. 75 bl. in gr. 8vo.
Een klein doch dierbaar Boeksken; het eerste Werkje van een jong Man; een leerling van den Hoogleeraar m. tydeman, die 'er een zeer korte Voorrede voor geplaatst heeft: waar in hy betuigt ‘Zaaken, die nooit genoeg geleerd, nooit te veel overdagt worden, worden ook nimmer te veel gezegd, noch in openlyken druk voorgesteld. Vindt gy, (waarde Vaderlanders,) mogelyk, niets nieuws in dit Boekje, 't zal des niet min nuttig zyn voor uwe Kinderen; leest en proeft. 's Schryvers zedigheid belet hem nog, zig te noemen, en, zonder myne sterke aanraading, zoude hy niet in het publyk verscheenen zyn.’
De Onderwyzer geeft zynen Leerling een zeer geleidelyk denkbeeld wat hy door 't Vaderland; wat door de Liefde tot hetzelve te verstaan hebbe; ‘'t is de geneigdheid tot het zelve, als een begeerlyk voorwerp, gepaard met eene zugt, om deszelfs behoudenis, en geluk, met al zyn vermogen, te behartigen en te bevorderen.’ - Deeze liefde, afgescheiden van geboorte, opvoeding, enz. ‘ontstaat uit de kennis en hoogagting der weldaaden en voorregten, die men in zyn Vaderland geniet.’ - Hier uit neemt de Onderwyzer gelegenheid om zynen Leerling de Voorregten en Weldaaden van zyn Vaderland, ons Nederland, onder 't oog te brengen. 't Geen hy op een eenvoudigen en onopgesmukten trant doet. Byzonder de Landsgesteltenis, den Godsdienst, het Staatsbestuur, en de Vryheid in overweeging neemende. - Ten opzigte van het laatste voorregt aantoonende hoe wy dit verkreegen hebben. - Dit leidt den Onderwyzer natuurlyk op, om de pligten die eenen Liefhebber des Vaderlands te betragten staan, aan te dringen, als Godsdienstigheid; Gehoorzaamheid aan de Hoogemagten; Liefde tot zyne Medevaderlanders; het waarneemen van een Beroep. Te welker gelegenheid hy zynen Leerling tegen de Luiheid of Ledigheid waarschuwt: dewyl, ‘de Mensch, werkloos zynde, en zyne gedagten met geene nuttige dingen bezig houdende, weldraa vatbaar wordt voor allerlei verleidingen en ongeregeldheden, zich alleen met zinlyke vermaaken ophoudt, tot welke geduurige kosten vereischt worden, die zyne bezittingen uitputten, en hem den armoedigsten staat veroorzaaken. - Een lui Mensch is, ten opzigte van het nut zyns Vaderlands, als een doode; maar, ten aanzien van het kwaad allerwerkzaamst en leevendigst. Ten opzigte van het goede en nutte is hy als een doode, om dat hy niets toebrengt tot het welzyn der maatschappy, en kan dus als iets overtolligs aangemerkt worden. Ten opzig-