Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1779
(1779)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 579]
| |
Hollands Rijkdom, behelzende den oorsprong van den Koophandel, en van de Magt van dezen Staat; de toeneemende vermeerdering van deszelfs Koophandel en Scheepvaart; de oorzaaken, welke tot derzelver aanwas medegewerkt hebben; die, welke tegenwoordig tot derzelver verval strekken; mitsgaders de middelen, welke dezelven wederom zouden kunnen opbeuren, en tot hunnen voorigen bloei brengen. Uit het Fransch vertaald. Vervolgens overgezien, merkelijk veranderd, vermeerderd en van verscheiden misslagen gezuiverd. Door Mr. Elias Luzac, Advocaat voor den Hove van Holland, Zeeland en Westfriesland. Eerste Deel. Te Leyden by Luzac en van Damme, 1779. Behalven het Voorwerk en den Bladwyzer, 370 bladz. benevens nog een aantal van Bylagen, 144 bladz. beslaande.Het overgroot belang, dat ons Vaderland in den Koophandel en Scheepvaart heeft, maakt natuurlyk een Boek, 't welk ons belooft een verslag van deszelfs oorsprong, enz. als in den bovenstaanden Tytel gemeld wordt, te zullen geeven, tot een zeer algemeen voorwerp van de nieuwsgierigheid onzer Landzaaten. Men heeft zulks reeds gezien, toen het in de Fransche Taal, onder het opschrift, la Richesse de la Hollande, te voorschyn kwam; en men mag op goeden grond verwagten, dat de tegenwoordige Nederduitsche uitgave veeler leesgierigheid niet minder uitlokken, en tevens aan oordeelkundigen meerder voldoening verleenen zal; daar de Uitgeever geene moeite gespaard heeft, om het zelve ten naauwkeurigste te beschaaven. 'Er was naamlyk, toen het Fransche Werk het licht zag, wel dra eene Nederduitsche vertolking van vervaardigd: doch de oplettende Heer en Mr. Luzac, niet in alle deelen voldaan zynde over het Fransche Werk, is van oordeel geweest, dat het niet raadzaam ware eene bloote vertaaling van het zelve voor den dag te brengen. Zulks heeft hem genoopt dezelve over te zien; en te gelyk, die overzetting, daar ze, zynes oordeels, behouden kon worden, in haar geheel laatende, het Werk zelve te verbeteren: en dus eene meer voldoende Nederduitsche behandeling van dit gewigtig onderwerp aan te bieden. - Naar zyn voorgestelde plan, in een vroeger Berigt aangekondigd, en vervolgens ter uitvoeringe ge- | |
[pagina 580]
| |
bragt, heeft hy (1.) ‘alle de stukken, welke in 't Fransche Werk doorgaande in 't Werk zelf zyn ingelast, gedeeltelyk, en voor zoo verre dezelve onzen Landgenoten of genoeg bekend, of in andere boeken ligt te vinden zyn, weggelaten, gedeeltelyk voor zoo verre die minder bekend, of zoo gemaklyk niet te vinden zyn, by wyze van Bylaagen agter het Werk gevoegd. (2.) Ook heeft hy in 't Werk zelfs eenige verschikkingen gebragt; misgaders (3.) de vryheid genomen, om te verhelpen of te verbeteren, dat gene, het welke hem toescheen niet naaukeurig genoeg aangetekend of verhandeld te zyn: en eindelyk (4.) 'er dat gene by te voegen, het welk hy oordeelde met het onderwerp van het boek, en met het doelwit, tot welk het geschreven is, te vlyen’. - Wat wyders de hoofdschikking van het Werk betreft, zyn Ed. heeft zig, zo veel het weezenlyke aangaat, aan de eigenste orde gehouden, om dat dezelve hem toescheen vry natuurlyk te zyn. Dit Werk naamlyk begint, na eene voorafgaande Inleiding over het hoofdbedoelde, en het gewigt van dit onderwerp, met eene naspooring van de Scheepvaart en den Koophandel der Hollanderen van de oudste tyden af, tot op de vereeniging der vrye Nederlandsche Gewesten, tot eenen gemeenen Burgerstaat. Vervolgens ontvouwt de Schryver den voortgang hier van, zints dien tyd, tot op de Munstersche Vrede. En verder slaat hy het oog op derzelver staat, zedert dat heuchelyke tydstip, tot op onze dagen. - Na deeze geschiedkundige voordragt is het Werk verder geschikt, ter overweeginge van de oorzaaken van de opkomst en den bloei des Koophandels en der Scheepvaart in Holland; benevens die van derzelver vermindering en ondergang; en ten laatste van de middelen, welken dezelven kunnen opbeuren en doen herleeven. - Het eerste gedeelte van dit Werk, dat wy thans onder handen hebben, bepaalt zig tot het geschiedkundige beloop van de Scheepsvaart en den Koophandel, in de twee eerstgemelde Tydperken. Aanvanglyk verledigt zig des onze Schryver, ter naspooringe van 't geen de Oudheid ons aan de hand geeft, om te ontdekken, hoe vroeg de Inwoonders deezes Lands zig al op de Scheepvaart en den Koophandel toegeleid, | |
[pagina 581]
| |
als mede, welke voortgangen zy daarin gemaakt hebben, voor dat ze zig, ter afschuddinge van het juk der dwinglandye, openlyk en gewapender hand tegen Filips den II verzetteden; en vervolgens, by de Utrechtsche Unie, den grondslag tot een nieuw Gemeenebest leiden. - In dit gedeelte legt hy 't 'er byzonder op toe, om een vry algemeen denkbeeld tegen te gaan, dat naamlyk de Koophandel, zo niet geheel, ten minste voor het grootste gedeelte, zig eerst by de Hollanders gevestigd heeft, sedert den opstand tegen Spanje. Hier tegen tragt hy te doen zien, dat de Scheepvaart al van ouds her hier te Lande plaats gehad heeft, op zodanig eene wyze, dat ze opmerking vordert; dat men 'er al vroeg werk gemaakt heeft van den Koophandel; en dat dezelve, geduurende dit eerste tydperk, reeds dermaate is uitgebreid geworden, dat de Natie daardoor in staat gesteld werd, om den Spaanschen Vorst tegenstand te bieden; en voorts, van de verdere gunstige omstandigheden gebruik maakende, die hoogte te bestygen, welke zy beklommen heeft. Ter aantooninge hier van bepaalt zyn Ed. zig eerst tot de Scheepvaart, en ontvouwt vervolgens den Koophandel, met eene afzonderlyke overweeging van de Visschery, den Koophandel en de Manufactuuren. Onze Schryver heeft dit Stuk zeker met meer opmerkzaamheid behandeld, dan tot nog door anderen geschied was; en ons langs dien weg verscheiden byzonderheden doen gadeslaan, welken men alvoorens zo naauwkeurig niet in agt genomen had; 't welk hem tot lof verstrekt. Het komt hier inderdaad eenigzins vreemd voor, dat onze vroegere Schryvers, die bepaaldlyk over den Koophandel van ons Gewest schreeven, zo weinig werks maakten van na te spooren, wat onze Voorvaders hier omtrent al van ouds her verrigt hebben. Uit dien hoofde kunnen wy des Autheurs verwondering daarover, by deeze behandeling van dit onderwerp uitgedrukt, genoegzaam billyken. Maar niet zo gegrond komt het ons voor; dat zyn Ed., op eene soortgelyke wyze, dit zogenaamde verzuim vry sterk ten laste legt aan onze Geschiedschryvers in 't algemeen; en wel byzonder ook onzen Vaderlandschen Historieschryver onder die beschuldiging betrekt. Eene zo onderscheiden melding toch van onze Scheepvaart en Koophandel behoorde, | |
[pagina 582]
| |
mag men zeggen, niet regelrecht tot het plan onzer Geschiedschryveren; en vooral niet tot dat van den Heer Wagenaar; als uit deszelfs Voorreden voor zyne Vaderlandsche Historie duidelyk is af te neemen. Daarbenevens is dit onderwerp, blykens de aanhaalingen uit de Vaderlandsche Historie in dit Werk, by den Heer Wagenaar niet geheel onopgemerkt gebleeven; vooral niet, zo dra de Scheepvaart en Koophandel onzer Natie dien invloed op 's Lands Geschiedenissen kreeg, dat het in zyn plan viel, om 'er breeder van te gewaagen. Voor 't overige is het niet te verwonderen, dat iemand, die zig met opzet verledigt om een zeker bepaald onderwerp na te gaan, daaromtrent meer ontdekt, dan een ander, die 'er zig zo opzetlyk niet op toegeleid heeft. - 't Was te wenschen, dat onze Schryver den Heer Wagenaar hieromtrent met meer heuschheid behandeld had, dan hy gewoonlyk in dit gedeelte doet; te meer, daar zyne weezenlyke aanmerkingen niet zo zeer betrekkelyk zyn, tot het geen die Heer verkeerdlyk te boek gesteld zou hebben, als wel tot het geene door hem zo juist niet gadegeslaagen zoude zyn. - Leefde die vlytige navorscher van 's Lands Geschiedenissen nog; hy zou, vermoedelyk, onzen Authcur in denzelfden smaak beantwoord hebben, als hy wel eer aan den geagten Heer te Water schreef, toen deeze hem vriendlyk raadpleegde over eenige byzonderheden nopens het Compromis der Edelen, en hem tevens het Plan van zyn ondernomen Werk desaangaande ter proeve zond. ‘Ik bespeur, (was zyne taal,) in dit geval, zo wel als dikwils, in anderen, dat het veel verschilt, eenig werk gemaakt te hebben van 's Lands algemeene Historie, of eenig byzonder merkwaardig punt derzelve, in den grond, te hebben uitgehaald’.Ga naar voetnoot(*) - Wy hebben niet konnen afzyn van dit in 't voorbygaan te melden; en zullen nu voorts, om dit Artykel niet te breedvoerig te maaken, ons slegts bepaalen tot eene opgave van des Autheurs samentrekking van 't geen hy, zo nopens het eerste als tweede Tydperk, oordeelt geschiedkundig aangetoond te hebben; bestaande ten opzigte van het eerste Tydperk in het volgende. ‘1. Dat onze voorvaderen, of de oude bewooners | |
[pagina 583]
| |
dezer gewesten, al van de vroegste tijden af, zich op de Vaart, de Visscherij, den Koophandel en de Handwerken toegelegd hebben. 2. Dat die verschillende takken van bestaan en werkzaamheid, van tijd tot tijd, geduurig zijn aangegroeid. 3. Dat de komst en 't verblijf der Romeinen, in deze landstreeken, de vaart en koophandel sterk hebben doen aanwassen. 4. Dat dezelven nog merkelijk hebben toegenomen onder de regeering der Graaven. 5. Dat de eerste koophandel gedreeven is geworden naar de gewesten, thans bekend onder de benaaming van Duitschland, Vlaanderen en Brabant. 6. Dat de koophandel op Engeland de eerste zeehandel is welke uit deze landen is gedreeven; en dat die altijt gehouden is voor eenen grooten en gewichtigen tak van den algemeenen koophandel onzer Gewesten. 7. Dat naderhand bij dien handel is gekomen de vaart en koophandel op de Oostzee, en in 't algemeen op de Noordsche landen. 8. Dat die vaart en koophandel alle anderen hebben overtroffen, en ons de vaart en den handel naar 't Westen bezorgd. 9. Dat uit de samenvoeging van die verschillende vaart en handel, geboren uit de visscherij, ondersteund door de handwerken, andere takken van koophandel zijn gesprooten; welke de algemeene vaart en handel dezer Landen geduurig hebben doen toenemen, en ver boven alle andere Europische volken doen uitmunten. 10. Dat die algemeene vaart en handel, ten tijde van den opstand tegen Filips, tot eenen zeer aanzienlijken stand waren gereezen. 11. Dat ook, op dien tijd, de zeven vrije Gewesten bereids waren zeer rijk en magtig. 12. Dat het algemeen heerschend gevoelen, als of de Vaart, de Koophandel en de Handwerken van onzen Vrijen Staat, eerst na den opstand van Spanje geboren, of aanzienelijk geworden zouden zijn, eene dwaaling is’. Hier mede deeze onderwerpen tot op dien tyd afgehandeld zynde, vat de Autheur dezelven op nieuw op; om ze, zedert de opkomst van den Vryen Staat, insgelyks onder het oog te neemen. By derzelver be- | |
[pagina 584]
| |
schouwing, van dien tyd af tot op de Munstersche Vrede, komt in overweeging, de opkomst en staat van de Oostindische en Westindische Maatschappyen in Holland; de Levantsche Handel; de Noordsche Visschery en Koophandel; de Manufactuuren; de Handel op Engeland, Frankryk, Spanje en Duitschland; benevens het vaaren op vragt van de eene op de andere haven. - Het daaromtrent verhandelde trekt onze Autheur ten laatste indeezervoege te samen. ‘Wy hebben, zegt hy, aangetoond, hoe onze scheepvaart en koophandel, sedert den opstand tegen Spanje, zyn toegenomen; en in 't byzonder 1. Dat de oorlog tegen Spanje ons in Oostindië den rijken handel van het Oosten in handen heeft doen vallen. 2. Dat dezelfde oorlog ons eenen rijken handel in de Westindië heeft doen verkrijgen. 3. Dat door die twee nieuwe takken van vaart en koophandel, de anderen, welken 'er bereids waren, merkelijk zijn aangewassen. 4. Dat ook door dezelve nieuwe en tot nog toe onbekende fabrieken zijn opgekomen. 5. Dat de vaart en handel op de Levant, daaroij komende, door dezelven merkelijk zijn ondersteund. 6. Dat de walvischvangst, of in 't algemeen de visscherij in 't Noorden, al mede nieuwe voorwerpen van koophandel voortgebragt, en de vaart vermeerderd hebben. 7. Dat het vaaren op vragt een aanzienlijk deel van de algemeene vaart en koophandel is geworden. 8. Dat de fabrieken en neeringen door vreemde vluchtelingen, die in de vrije Nederlanden eene schuilplaats tegen Geloofs- en Burgerdwang kwamen zoeken, nog verder aangewakkerd zijn geworden. 9. Eindelijk, dat alle die verschillende takken, haare vrugtbaarheid aan elkanderen mede deelende, elkanderen hebben ondersteund, verrijkt, en den algemeenen koophandel dezer Landen tot dien luisterrijken staat gebragt, in welken dezelve bij 't sluiten van de Munstersche Vrede is gezien. - Zij hebben denzelven vooral in Vrankrijk sterk doen aangroeien, naarmaate dat de Franschen hunnen handel op Amerika hebben weeten uit te breiden’. |
|