Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1779
(1779)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 569]
| |
Reize naar Arabie en andere omliggende Landen, door Carsten Niebuhr. Uit het Hoogduitsch vertaald. Tweede Deel. Te Amsterdam by S.J. Baalde, te Utrecht by B. Wild, 1780. 455 bl. In groot quarto.Van het eerste Deel deezes kostbaaren Werks, in den Jaare 1776 uitgegeeven, hebben wy onzen Leezeren verslag gedaanGa naar voetnoot(*). In het Voorberigt, voor dit Tweede Deel geplaatst, verzoekt de Geleerde Reiziger, den zodanigen zyner Leezeren, die na het vervolg deezer Reisbeschryvinge verlangd hebben, verschooning over het vertraagen van de uitgaave deezes Tweeden Deels; betuigende: ‘De beminnaars der Natuurkunde zullen my, vertrouw ik, deswegen niet laaken, daar zy, zedert de uitgaaf des eerste Deels, andere vrugten van de Arabische Reize genooten hebben: namelyk, de Descriptiones Animalium en de Flora AEgyptiaco-Arabica, van mynen Reisgenoot, den overleden Heer forskäl, en de Icones rerum naturalium, welken dezelve, door den Schilder baurenfeld, heeft laaten tekenen. Zyne Koninglyke majesteit, die de Weetenschappen gunstlyk ondersteunt, en de waarneemingen, die op de Reize naar Arabie gedaan zyn, den Geleerden laat mededeelen, heeft my de bezorging van de uitgaaf der gemelde Werken gunstigst gelieven op te draagen: en deezen arbeid heb ik niet alleen pligtshalven, maar ook met vreugde, op my genomen, om daar door te beter de gedagtenis te bewaaren myner Reisgenooten, die een offer voor de Weetenschappen zyn geworden’. Reeds in 't begin des Jaars 1764 all' myne Reisgenooten verlooren hebbende, deed ik de te rugreis uit Indiën, over Basra naar Haleb, geheel alleen. Dus heeft de Natuurkenner van de reis, die op bevel des Konings van Deenmarken gedaan is, uit deeze Gewesten, geene waarneemingen te wagten. Ik ben, nogthans, verzekerd, dat de aardbeschryving veel daarby gewonnen heeft, en de aardrykskundige waarneemingen, aldaar gedaan, zyn van te meer gewigt: wyl het land, door het welk ik | |
[pagina 570]
| |
myne reis genomen heb, het oudste is dat wy kennen. Van de Steden, welken tegenwoordig aldaar gevonden worden, heb ik overal getragt grondtekeningen te ontwerpen, die de Europische Geleerden in staat stellen, om van derzelver grootte en volkrykheid te oordelen; en tot de meeste eene schale gebruikt zynde, kan men nu ook de grootte van verscheiden Oostersche Steden, met éénen opslag van het oog, tegen elkander vergelyken. Van Babylonie en Ninive vind men thans nauwlyks geen spooren meer. Deze vermaarde Steden lagen in sompige Landstreeken, waar gehouwen steenen kostbaar waren, en men, derhalven, slegter bouwstoffen gebruikte, welken reeds voorlang vervallen, of naar andere Steden gebragt zyn. De tekeningen van de Indische Oudheden op het Eiland Elephanta zullen, voor den beminnaar der Oudheden, insgelyks van gewigt zyn. En, schoon wy reeds omstandige beschryvingen van Persepolis bezitten, zal men, denk ik, myne reize derwaard, daarom, niet voor overtollig houden. De taalkenner vind hier ten minsten veele opschriften, die hy, tot dus verre, of in 't geheel niet, of zo duidelyk niet, gehad heeft, en de afbeeldingen der overblyfzels van du chardin en de bruin, in veele stukken van elkander verschillende, kan de Lezer thans onderzoeken, wie van ons geveild hebbe. Daarenboven zullen de liefhebbers der Geschiedenis van den Mohammedaanschen Godsdienst hier ook berigten vinden van verscheide aanhangen, die zy tot heden, of in 't geheel niet, of slegts by naame, gekend, en voor heidenen gehouden hebben’. Den korten inhoud van deeze gewigtige Reize moeten wy onzen Leezeren onder 't oog brengen. Wy ontmoeten daar in eene Beschryving van het Eiland en de Stad Bombay, - Handel en magt der Engelsche O.I. Maatschappy, in dat Gewest, en Handel haarer dienaaren op andere Havens aan geene zyne van de Caap de Goede Hoop. - Inwoonders op het Eiland Bombay; als Europeërs; in Indiën gebooren Roomschcatholyken of zogenoemde Portugeezen; Hindu of Heidenen; Parsi of Vuuraanbidders en Mohammedaanen. - Beschryving der Pagode op het Eiland Elephanta - van Suratte. - Magt der Engelschen aldaar - de overige Inwoonders. Reis van Bombay na Maskat. Beschryving van de | |
[pagina 571]
| |
Stad en derzelver Inwoonderen. - Reis van Maskat naa Abuscähhr. Beschryving dier Stad. - Aanmerkingen op de Reis na Schiras. - Van de omzwervende Kurden en Turkomannen, en van een Persiesch leger, welke het land verwoestte. - Aanmerkingen te Schiras. - Beschryving der overblyfzels van het Paleis te Persepolis en der overige oudheden in die streek. - Verdere aanmerkingen te Schiras. - Terugreis na Abuschähhr. Ligging van het Eiland Charedsch. - Oorlog tusschen de Perzen en den Heere benderrigk, waarin de Engelschen zich wikkelden, - Aanmerkingen van Charedsch en deszelfs inwoonders. Reis na Basra. - Aanmerkingen over het Kompas der Oosterlingen. - Beschryving van Basra en haare regeeringsvorm. - Inwoonders aldaar. - Ligging van oud Basra. - Oorlog van den Arabischen Stam Kaab met de Perzen, Turken en Engelschen; en naderhand tusschen de Stammen van Kaab en Montesidsch. - Reiswegen door de woestynen van Basra en Bagdad na Haleb. - Duiven post. Reis op den Eufraat van Basra tot Lemlum. - Steden en Arabische Stammen in deeze streek. - Reis over Rumahie na Mesched Ali. - Beschryving deezer Stad en van den kostlyken Tempel der Schiiten aldaar. Van de overblyfzels van Kufa. - Reis na het graf van ezechiël, na Hell en Mesched Hossein. - Beschryving van Kerbela en het graf van Hossein. - Onderscheid der Sunniten en Schiiten. - Verandering deezer laatsten onder de Regeering van nadir schah. - Verdere berigten van dien Persischen held. - Beschryving der Stad Hell. - Ligging der hangende Tuinen te Babylon, en van den Tempel Belus. Reis na Bagdad. Beschryving van Bagdad, en ligging van oud Bagdad. - Graf van musa el kaden, den Stigter eener Secte der Sunniten. - Agerkuf en Madeien. - Handel der Stad Bagdad. - Laater Geschiedenis van dezelve. - Regeeringsvorm in die Provincie. - Magt van den Pascha. Aanmerkingen van Kurdestan. Aanmerkingen te Jankscha, Tauk, Kerkuk, Altinkuprt en Arbil of Arbela. - Leerstellingen der Jesidiërs, van welken men zegt dat zy den Duivel eeren. Aanmerkingen te Karmelis, en van den grooten voortgang | |
[pagina 572]
| |
der Roomsche Zendelingen in deze streeke. - Van de Chaldeeuwsche taal als hier nog leevend zynde. - Ligging der Stad Ninive. - Verscheide wegen tussen Mosul en Bagdad. - Beschryving der Stad Mosul en haarer Inwoonders. - Naamen der dorpen tot dit Paschalit behoorende. Reis van Mosul na Mardin. - Toebereidzels der Oosterlingen, die door de woestynen willen reizen. - Reis met een groote Karavaan tot Nissabin. Aanmerkingen over deeze oude Stad, en de Districten aan dien weg van Mosul na Mardin. - Van de Stad en de Regering te Mardin; van de verscheide Inwoonders, inzonderheid van de Schemsie, aanhangers van eenen zeer ouden Godsdienst, die zich onlangs onder de bescherming van den Patriarch der Jakobiten begeeven hebben. Reis van Mardin over Diarbekr na Haleb. - Beschryving van Diarbekr, Soverek, Orsa, en Biradsjik, en verdere aanmerkingen op deeze Reis. Lysten der voornaamste Stammen van Kurden en Turkomannen, in Armeniën, Natoliën en Syrië in Tenten weonenden. - Afstand van verscheide Steden in Natoliën. Aanmerkingen over Syrië, en byzonder over de Inwoonders van den Libanon. Verdeeling van dit Land. - Verscheide Volken en Taalen. - Sunniten, Metaueli, Jooden en Christenen. - Aanmerking over de Drusen. - Derzelver oorsprong, Character en Godsdienst. - Wooning en Godsdienst der Nassairiërs en Ismaëliten. - Regeeringsvorm der Drusen. - Laater geschiedenis van deeze Natie. - Hun Adel. - Aardrykskundige beschryving van hun gebied. - Heerschappy der Maroniten op den Berg Libanon. - Adel der Maroniten - Van de zogenoemde Prinsen van Libanon. - Beschryving van Kersroan en de Stad Beirut. - Verscheide Districten in het Paschilit Tripolis, die door Christenen bewoond worden. - Laatste verandering op den Berg Libanon. Dit is de stoffe, welke in dit Tweede Deel verwerkt wordt, en opgehelderd door een aantal van tweeen vyftig Plaaten, Kaarten, en Opschriften. Welk een verbaazende voorraad voor den weetgierigen Oudheiden Geschiedkundigen; terwyl de Reisgezinde geest zich kan vermaaken met de ontmoetingen onzes geleerden Reizigers, die nogthans tot geene kleinigheden uit- | |
[pagina 573]
| |
loopen, en geen groot gedeelte van het Werk beslaan; en bykans juist zo veel als noodig is om 't zelve te verleevendigen, en aangenaamer te maaken. Zeer veele navorschingen heeft onze Reiziger gedaan omtrent den staat des Godsdiensts in de doorgereisde Gewesten; en wy ons voorgesteld daar van een zeer verkort berigt in onze Letter-Oefeningen te plaatzen; dan wy zagen welhaast, dat, hoe zeer wy 't zelve verkortten, 't zelve te lang zou weezen voor ons plan, en ook te gebrekkig. Wy moet en den Leezer, ten deezen opzigte, tot het Werk zelve verzenden, en even min konden wy Land - of Plaats-beschryvingen, waar toe Plans en Kaarten noodig zyn, en in dit Werk zeer keurig voorkomen, overneemen. Eene en andere byzonderheid zal egter tol aan onze Letter Oefeningen betaalen. Wegens het Kompas der Oosterlingen, deelt ons niebuhr de volgende byzonderheden mede. ‘Andere Schryvers hebben ons willen verzekeren, dat de Arabiërs, Turken, en Persen voor het Kompas geenen anderen naam hadden dan den Europischen bussola. De Arabiërs, die dit werktuig niet by geval op een Schip gezien hebben, kennen het schier in 't geheel niet. Nogthans kunnen de Geleerden het niet te eenemaal ontbeeren, want, wyl zy hun aangezigt, by het gebed, altyd na Kaba moeten kéren, hebben zy berekende tafels, in dewelke aangewezen is, naar welke waereldstreek Mekka van déze en géne Stad ligt; en als zy een Moskee bouwen, moet de stand der Kebla, eene nis naar den kant van Mekka, daar naar aangelegd worden. Tot dit gebruik vond ik eene magneetnaald, by eenen Mohammedaanschen Geleerden te Kahira, en deze noemde ze El magnatis. De naam schynt aan te duiden, dat men het Kompas in dit Gewest van de Europeërs bekomen heeft. Doch van de afwyking der Kompasnaald, en dat deze zelfs jaarlyks verandert, hadt de gemelde Schech niets gehoord. Anders heb ik de Arabiërs het Kompas Deir en Beitel Ibbre hooren noemen: en de Arabiërs aan den Persischen Zeeboezem noemen het zelve Käble Nama of Rach Nama. In deze Gewesten benoemt men de verschillende waereldstreeken naar den op- en ondergang van zekere sterren. Het Maleisch en Siamsch Kompas heb ik te Bombay van een Indische Portugees uit de streek van Batavica gekrégen. Deeze Persoon hadt by verscheide Landaarden, | |
[pagina 574]
| |
zo wel Indische als Europische, als Stuurman gediend, by den Imâm van Omâm was hy ook Soldaat geweest: met een woord, hy scheen een regte landlooper te zyn. Desniettegenstaande kon hy het Kompas wel kennen, en dit heb ik alleen van zyne verhaalen opgetékend. De Siammers hebben, volgens zyn berigt, maar 8 streeken op hun Kompas, en dezen noemen zy zo als den wind, die uit deze streeken komt. - De Maleijers hebben ook eigenlyk maar 8 naamen voor even zo veele streeken. Hun Kompas heeft nogthans 32 streeken, en wyl zy den stand der kleiner streeken naar de hoofdstreeken uitdrukken, zyn deeze in hunne taal zeer lang. Zommige Reizigers hebben ons berigt, dat de Bedouinen zig op hunne reizen in de woestyne van het Kompas bedienen; doch ik heb by hun dergelyke niet gevonden. Zy kenden dit werktuig niet eens: maar als men merkte, dat ik 'er naar zag, en begeerde te weeten, wat het was, noemde ik het een' uurwyzer, welke my de Kebla, dat is, de streek der Stad Mekka, aanwees, en men geloofde my hier in zo vastlyk, dat zy zomtyds na de Kebla vernamen als zy wilden bidden. Naardien zy gestadig in de woestyn omzwerven, kennen zy de wegen ook zo wel, dat zy geen Kompas noodig hebben. Het kan egter wézen dat zy zich des nagts eenigzins na de sterren rigten’. Het zal veelen onzer Lezeren niet ongevallig weezen, hier een berigt aan te treffen van de toerusting, welke onze Reiziger, naar het voorbeeld der Oosterlingen, maakte, om door onbewoonde Gewesten te trekken: hy geeft het ons, daar hy zyne Reis van Mosul na Mardin beschryft. ‘Myn geheele Keukengereedschap was in eenen zak gepakt. Dezelve bestond uit twee potten met dekzels, die in elkander gezet konden worden, uit een paar schotels, en eene koffykan, alles van koper en vertind. Dit zal reeds ménigen Europeër thans, daar men zo sterk tegen het gebruik van koper in de Keukens yvert, niet gevallen. Maar dit kan ik verzekeren, dat men 't zelve in het Oosten zo wel vertint, als het in Europa weinig geschied. De Regéring is zeer streng, en een Koperslager, die tot het vertinnen van Keukengereedschap slegt tin wilde gebruiken, zou zeer scherp gestraft worden. Men vertint het zo wel van buiten als van binnen, de Koks houden het zeer schoon, | |
[pagina 575]
| |
en men heeft daarom in het Oosten de kwaade gevolgen van het gebruik van Koperwerk in 't geheel niet te vreezen, waar over men in Europa zo veele klagten hoort. Voor zout, peper, en kruiden, had ik een houten doos, die, in verscheiden afdeelingen, op elkander kon geschroefd worden. Lepels, messen en vorken heb ik behouden, schoon men die in het Oosten niet gebruikt, wyl het vleesch in kleine stukken gesneden, en met de pilau opgedraagen wordt. Tafels en stoelen kent men hier in 't geheel niet. Myn tafellaken was een rond stuk léder, rondom met yzeren ringen, door welke men een koord doet, en met eenen haak aan den zadel hangt. Ik had een halfdozyn koffykoppen (maar geen schoteltjes) allen in eene houten doos, overtrokken met leder, die men overal kan nederwerpen, zonder dat men behoeft te vreezen dat de kopjes gebrooken zullen worden; voor geele waschkaarssen had ik dergelyke doos, in een lederen zak. Binnen in het dekzel van dezelve is een pyp, waar in men het licht zet, en men heeft, derhalven, geen anderen kandelaar noodig. Myn lantaarn was van binnen van hetzelfde maakzel, als de kleine ronde papieren lantaarns, die de Jongers in Europa wel pleegen te maaken, en dezelve had een blikken bodem en dekzel. Als men dezen zamenlegt, beslaat hy ook niet veel plaats in den Reiszak. Water vindt men op dezen weg overvloedig, dus had ik hier geen geiten vel noodig, om voorraad van water mede te neemen. Maar elk heeft eene waterkruik van dit léder aan zyn paard hangen: om te kunnen drinken naar welgevallen; en een koperen wel vertind schaaltje in zyn boezem, om zich daar van te bedienen by eene fontein of aan eenen stroom. Brandewyn kan men in alle steden, waar Christenen wonen, genoeg krygen; ik nam daarom telkens eenen voorraad daar van in een eigenlyk daar toe bereid geitenvel. Want, wyl men op de reis dikwyls zeer verschillend water vind, zyn de Christenen van gedagten, dat het goed voor de gezondheid zy, als men het met een weinig brandewyn mengt. Maar dit is gantsch geen aangenaame drank. Wegens het verschillend water, eeten de Mohammedaanen gaarne knoflook, by aldien zy het kunnen bekomen. Myn voorraad van eten bestondt voornaamlyk in ryst en boter. De boter is gesmolten, en wordt in een lederen kruik bewaard. Verders had ik be- | |
[pagina 576]
| |
schuit, als ook meel, om onder den weg versch brood te kunnen bakken, gedroogde vrugten, in de zon gedroogd, vleesch, koffy, enz. Voor dat men uit eene Stad vertrekt, voorziet men zich gemeenlyk ook van dikke melk. Deze wordt in een zak geschud, en, naar maate dat het water afloopt, telkens andere melk 'er by gedaan, tot dat men denkt kaas genoeg te hebben. Wanneer men die naderhand weêr met water mengt, geeft zulks voor eenen dorstigen Reiziger eenen aangenaamen en verkoelenden drank, en met beschuit gegéten, is het voor eene graage maag eene goede spys. Op zulk eene Reis moet men altoos niet lekker zyn, of men is 'er kwalyk aan. Myne Persische tabakspyp had ik in eenen lederen zak voor aan den zadel hangen. Myne tent was slegts klein, en op deze Reis gebruikte ik dezelve haast in 't geheel niet, om niet te veel Arabische gasten by my te lokken. Myn bed bestondt in eene matras, eene dunne deken, en een hoofdkussen. De Oosterlingen slaapen altoos in hunne kléderen. Doch zy zyn daarom niet minder reinlyk dan de Europeërs, die dikwyls schoon linnen aantrekken: want zy wasschen en baden zig te meer. Een tapyt is op zulk eene Reis een noodzaaklyk ding. Want, daar men zich legert, het zy in een huis of op het openveld, wordt dit aanstonds uitgespreid, en men heeft eene zindelyke zitplaats. Myne kleederen, boeken en dergelyke, had ik in twee reiszakken, en de werktuigen in derzelver behoorelyke kassen. Voor deze myne pakkadie, voor my en myn bedienden, huurde ik maar drie paarden’. Om iets van eenen anderen aart te geeven. ‘Verscheide Sunniten’ schryft niebuhr, ‘hebben my willen verzekeren, dat men niet met zekerheid weet, waar ali, de schoonzoon van hunnen Profeet, begraaven is, en het is ook niet onwaarschynlyk, dat zyne naastbestaanden getragt hebben zyne begraafplaats voor zyne vyanden te verbergen. Doch de Schiiten toonen zyn graf te Mesched Ali, in de Moskee. Zy zeggen dat ali bevolen heeft, dat men zyn lichaam, als hy zou gestorven zyn, op eenen Drommedaris zou leggen, en hetzelve begraaven op de plaats, waar dit dier zou blyven staan, na dat men 't uit Kufa zou gedreeven hebben. Een wonderlyk bevel van zulk een verstandig Heer als men | |
[pagina 577]
| |
ali beschryft. Ondertusschen heeft dit gewaand graf gelegenheid gegeeven dat hier eene Stad gebouwd is. De Moskee, boven dit graf gebouwd, heeft een allerkostbaarst dak, door den verwoester van Persie, nadir schah, bekostigd. Doch wat doet zulk een dwingeland niet om het gemeen te blinddoeken? Dat hy den grooten koepel en het dak der twee daar bystaande torens met koper heeft laaten bedekken, is zulk eene buiten gemeene zaak niet; maar al dit koper is in het vuur verguld, en zo zwaar, dat tot elke plaat, van 8½ duim in 't vierkant, een toman gouds, dat is omtrent 10 ryksdaalers, zyn gebruiktGa naar voetnoot(*). Dit maakt eene pragtige vertooning, voornaamlyk als 'er de zon op schynt: en wyl dezelve niet alleen hoog is, maar ook de gansche stad hoog ligt, ziet men den gemelden koepel op een afstand van vyf of zes duitsche mylen. Boven op den koepel, waar men op de Turksche Moskeén gemeenlyk een halve maan of slegts eene steng ziet, staat hier een uitgebreide hand, welke de hand van ali zal verbeelden’. De Heer niebuhr ging 'er niet in: dewyl hy zyne nieuwsgierigheid misschien zou hebben moeten betaalen met een Mohammedaan te worden; en hy geeft een beschryving van de kostbaarheden die men hem verhaalde dat 'er in gevonden wierden: op welk verhaal het hem niet ongelooflyk voorkomt, 't geen men hem van een Arabier vertelde, die op 't gezigt derzelver verstomd stondt, en, als men hem eindelyk herinnerde te bidden, antwoordde: ‘waarlyk | |
[pagina 578]
| |
ik had, wegens de groote kostbaarheden, waar mede men dit Graf vercierd heeft, vergéten aan god te denken’! ‘Deeze Stad wordt door de Schiiten uit alle oorden, even als Mekka door de Aanhangers van alle Mohamme daansche Secten, met veel Godsdienstigheid, bezogt. De Schiiten willen zelfs naa hunnen dood nog bedevaarten na deze by hun voor heilig gehoude Stad doen: want niet alleen worden uit nabuurige Steden, maar uit Persic, ja zelfs uit Indië, dooden herwaards gebragt. Dit is veel voordeel voor de Stad. Ik vraagde of men op elken dag wel zeven dooden konde tellen, die van vreemde plaatzen herwaards gebragt werden, en men meende dat dit niet te hoog gerekend was. Volgens deze rekening zouden dus 's jaarlyks twee duizend vreemde lyken hier begraaven worden. Wie ryklyk betaalt, krygt een graf naby de Moskee van den Iman, wie maatig betaalt kan nog binnen den Stadsmuur begraaven worden, en wie niet meer dan 4 of 8 stuivers wil geven, die wordt eene plaats buiten de Stad aangeweezen. Ik geloof niet dat in de Moské zelve lyken begraaven worden. Men vindt ten minsten, in andere Moskeën der Mohammedaanen, geen begraafplaatzen, dan alleen van den Stigter, by geval ook wel van zyne Vrouw en Kinderen. In het algemeen hebben de Mohammedaanen hunne begraafplaatzen niet gaarn binnen de Stadsmuur.’ De Heer niebuhr heeft de beschryving zyner Reize van Haleb na het Eiland Cyprus, na Jerusalem en andere Steden van dit Land; als mede eene Reis van Haleb door Natolien na Konstantinopel, en van daar door Europisch Turkyen na Poolen, gelyk ook eenige verzamelde berigten van Africa voor een Derde en Laatste Deel bestemd. 't Welk, indien god hem leeven en gezondheid schenkt, eerlang zal volgen, en waar agter de Leezer het Register over 't geheele Werk zal vinden. |
|