vloeijende oly, van eene roode koleur. Het Merg bestaat uit een groot aantal van vliesachtige blaasjes, gevuld met een' halfgestolde oly, welke allen gemeenschap met elkander hebben, en besloten zyn in een gemeen vlies, welks binnenste verlengsels of verdubbelingen de blaasjes maaken, die 'er gevonden worden. Het Mergsap is in soortgelyke blaasjes besloten, doch die te gelyk dienende om de holligheden van de celachtige zelfstandigheid der beenderen, waarin dit sap bevat is, te bekleeden, 'er niet van afgescheiden kunnen worden; deszelfs meerdere helderheid, boven die van den oly, welke het Merg maakt, en de roode koleur, die men 'er in gewaar word, zyn slechts toevallige verschillendheden, welke daaruit ontstaan, dat de bloedvaten in een grooter getal aan de uiteinden der lange beenderen, dan in hun middenste gedeelte, gevonden worden, en om dat de warmte 'er grooter is. Men kan zich gemakkelyk van de gesteldheid van het Merg verzekeren, wanneer men een stuk daar van in warm water werpt, en het daarin heen en weder slingert, houdende het met een tangetje opgeheven; de oly, waarmede de blaasjes gevuld zyn, smelt door de warmte, en 'er blyft niets over, dan eene verzameling van vliezen, die men kan uitzetten, door 'er met een pypje op te blaazen. Het gedeelte van deeze vliezen, 't welk tot een algemeen bekleedsel voor 't Merg verstrekt, is tegen de inwendige oppervlakte van de groote holligheden der Beenderen aangevoegd, en hecht zich, door draadachtige verlengsels en door eenige bloedvaten, aan hunne wanden vast. Dit is het geen, 't welk de Ontleedkundigen zeer oneigenlyk het inwendig beenvlies der beenderen heeten, vermits het 'er nog de dikte, nog de vastigheid, nog de sterke aankleeving van heeft, en deszelfs gebruik zich schynt te bepaalen by het bevatten van het Merg, en om de bloedvaten, waarmede de Mergblaasjes doorzaaid zyn, en die ongetwyfeld dienen om het olyachtige vocht, waaruit het bestaat, door te zygen, naar dezelven over te brengen. - -
Het voorname gebruik van het Merg is om de beenvezels in eenen staat van gedweeheid te houden, welke derzelver brosheid voorkomt, ook zweet het waarschynlyk door de Kraakbeenders, welke de uiteinden der beenderen ter plaatze der geledingen bedekken, en vermengt zich met het ledenwater, welks hoeveelheid 't vermeerdert’.