Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1779
(1779)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijMengelstoffen van J.W. Kumpel. Te Leyden, by Luzac en van Damme. 94 bladz. in gr. octavo.Eerste Lettervruchten van eenen Jongling van geest en vernuft, die zich in de Dichterlyke Werken van geachte mannen, in veelerlei talen, geoefend heeft, worden den Lezer in dezen bondel van Dichtoefeningen aangeboden. - De Schryver geeft hier verscheiden losse bespiegelingen, ten meesten deele op de Godlyke goedheid, zo met opzicht tot de schepping en onderhouding van het Heelal, als 's menschen verlossing, betrekkelyk; benevens Zedelyke betrachtingen, en eenige beschouwingen van de Natuur: in het welke hy zich voornaamlyk schynt toe te leggen, om Milton, Young, en Haller, ieder in hunne byzondere denkwyze, na te volgen. Gelyk 'er ook eenige enkele Stukjes zyn bygedaan, uit des laatstgenoemden Hoogduitsche Poëzy overgenomen. - Over 't algemeen mag men zeggen, dat 's Dichters arbeid alle aanmoediging verdient: want, schoon het waar is, dat in het geheele beloop zyner Dichtstukjes niet die juiste samenhang en aaneenschakeling heerscht, welke men vorderen zou kunnen; schoon 't ook zeker is, dat er een zekere woestheid van denkbeelden in doorstraalt (die trouwens een' vurig' bewonderaar van den Engelschen Milton niet zo kwalyk af te nemen is); schoon men daar boven erkennen moet, dat noch de Taal noch de vaerzen zo gekuischt en vloeiend zyn, als men van eenen meergeoefenden Dichter verwachten mocht; en schoon men eindlyk den Dichter, wanneer hy zich deswege, uit hoofde zyner jongkheid, verschoont, zou mogen opwerpen, dat niets hem noodzaakte zich deze verschoning noodzaaklyk te maken: 't is echter gewis, dat de algemeene zucht voor deugd en Godsvrucht, voor zeden en wetenschap, die tot in de minste deelen dezes werks uitschittert, den Schryver tot eer strekt, en wel eenige toegevendheid omtrent mindere punten verdient, in ee- | |
[pagina 551]
| |
nen jongling van zo veel verwachting: 't is daarby ontwyfelbaar, dat deze hogere vlucht, door welke onze Dichter zich somtyds laat wegvoeren, en die hem wel eens tot eenigen wildzang vervoert, een misslag is, van welken hy zichzelven verbeteren zal, zo dra hy denzelven door eenige verdere beschaving van zynen smaak zal leren kennen; en in een' jeugdig' Poëet wel verre verkiesbaar voor dien als kruipenden geest, dien men dikwyls by anderen ontmoet, doch die nooit by den waren Dichter bestaan kan: ook zullen onpartydigen moeten toestemmen, dat zelfs de uitdrukking en vaersmaat niet gantsch ontbloot zyn van schoonheden, toejuiching waardig: en eindlyk, men kan niet altyd oordeelen van de byzondere redenen, die iemand somtyds bewegen tot de uitgave van een Werkje, in den eersten opslag min noodzakelyk schynende; en zo de Hr. Kumpel al eens geene andere beweegreden gehad mochte hebben, dan het verlangen om 't algemeen oordeel over de voortbrengsels zyner genie te vernemen; dezelve is altoos loflyk, wanneer zy uit Leerzucht, en eischt ten minsten inschikkelykheid, wanneer zy uit Eerzucht ontstaat. Tot een proefje strekke het volgend uittreksel uit het eerste Stukje, Vlugt betyteld, en den Hoog Welgeb. Heer Baron van Hugenpoth toegewyd. De Dichter, zich in de stilte en eenzaamheid des nachts aan zyne vervoeringen overgevende, verbeeldt zich, van 't logge lichaam ontslagen, 't Heelal te doorkruisen, en zoekt de woonplaats der Godheid in afgelegene zonnestelsels. Te vergeesch door andere waerelden omgezworven hebbende, keert hy weder tot zich-zelven, en vraagt op nieuw: waar vinde ik God? ‘Waar vinde ik Hem, voor wiens geduchte heerschappij
Het alles nederbuigt, die Lucifer deed beeven,
En aen de ketenen der duisternis deed kleeven?
Zeg mij, gij wijze op aerd', zeg mij waer vinde ik Hem?
- - - - - -
Waer vinde ik Hem? en waer, waer toch zijn vuurcolommen,
Die morgenstarren, die trauwanten, wien het regt
Der eerstgeboorte door geen schepsel wordt weêrlegt,
In wien en liefde, en drift, en eerbied, heerlijk pronken,
Die met den hoogen last eens afgezants beschonken,
Omgord met majesteit, als 't zulke dienaers past,
Gezonden worden aen wat volkren? met wat last?
Mijn God! in welk een zee bestond mijn hoop te zeilen!
Wat menschelijk vernuft kan zulk een diepte peilen!
Mijn wasschen vleuglen zijn aan 't smelten in dien gloedGa naar voetnoot(*);
| |
[pagina 552]
| |
Hoe vlugtig waerGa naar voetnoot(†) mijn reis, hoe snel, met welk een' spoed?
Waer vloog mijn vlugge geest in duizend ijdle vraegen?
Welk een vermetelheid! waer dorst mijn ziel zich waegen?
'k Misdeed: ik spoorde U na, door 't stoffelijk gezigt;
Maar neen: hij, die U zoekt, voldoet zijn hoogsten pligt;
Hij dwaalt niet langer die zijn dwaling tragt te ontdekken,
't Is wijs dat zij aen ons tot waere leering strekken.
En dat gezicht heeft vaek op ons veel meerder kragt,
Dan duizend lessen door de wijsheid voortgebragt.
Mij voerde een ijdelheid door ongemeeten paelen,
Mijn trotsheid langs een pad, waer duizend zonnen straelen.
'k Verlangde om God te zien, den Bouwheer van 't Heelal,
Den Opperkonstenaer, wien 'k altijd zoeken zal;
Doch niet gelijk voorheen, ver boven lugt en winden,
Maer van geen plaets bepaeld, en 'k zal Hem zeker vinden,
Die ons alom geleidt als met zijn regterhand.
Hij vindt zijn' Schepper, die voor Hem in liefde brandt.
- - - - -
De liefde ontstuit voor ons de deur, daer trotsche waen,
En waereldwijsheid zelfs, verpligt zijn stil te staen.
Een Christen zal, door haer bestraeld, met blijde klanken,
Zijn' God, in 't aerdsche leed, nog voor zijn goedheid danken;
Hij ziet het weezen van de vreugd; zijn ramp is schijn;
En hij, die deugdzaem is, kan niet rampzalig zijn.
God ziet hij in 't geloof, hij kent Hem aen zijn liefde,
Die zugt, waerdoor voorheen ens lot zijn goedheid griefde;
Hij wenscht met Hem te zijn vereend, hij dankt zijn' raed;
Hij lacht om 't menschdom, schoon hij't menschdom zelf niet haet;
Neen, hij, in liefde voor de Aertsgoedheid weggezonken.
Voelt, met zijn' Heer, zijn borst in menschenmin ontvonken,
En als zijn God hem roept, dan vaert hij juichend heen,
Verachtende deze aerd, maer om haer ijdelheên.
ô Liefde! ontvonk mijn borst! enz.
|
|