Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1779
(1779)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijProeve eener Natuurkundige Beschouwing van den Aardbol, door P. Boddaert, Med. Dr. benevens de waarneemingen over den oorsprong der Bergen en de verandering op den Aardbol, door P.S. Pallas. Uit het Fransch vertaald, en met Aanmerkingen voorzien. In 's Gravenhage by J. du Mee. Behalven de Voorreden 173 bladz. in gr. octavo.In de Proeve van den Heer Boddaert vindt men, in eene geregelde orde, by een verzameld, het geen de voornaamste Natuurkundigen te berde gebragt hebben, wegens het formeeren van onzen Aard- en Waterbol, en de veranderingen die dezelve met en door den Zondvloed ondergaan heeft; met nevensgaande aanmerkingen over deszelfs tegenwoordigen toestand. By de ontvouwing hiervan verleent hy ons een wel ingerigt verslag van 't geen daaromtrent bovenal op te merken staat; en wel byzonder eene gezette onderrigting van de ligging en strekking der Landen en Zeen, der Meeren en Rivieren, benevens die der Bergen, en derzelver verschillen- | |
[pagina 484]
| |
de inhoud. Onze beleezen en opmerkzaame Autheur heeft dit alles doorvlogten, met natuurkundige waarneemingen en aanmerkingen, welken ter ophelderinge van de gewigtigste verschynzelen, daarin voorkoomende, dienen. - Aan deeze Proeve is voorts gehegt, eene vertaalde Verhandeling van den Hoogleeraar Pallas, welke die vlytige onderzoeker der Natuur, in de algemeene Vergadering der Keizerlyke Academie van Weetenschappen te St. Petersburg, voorgeleezen heeft; na dat hy, op het bevel der Czarinne, byna de geheele lengte van Asie, en een groot gedeelte van de twee grootste Schakels der Bergen, die de bewoonbaare Aarde ondersteunen, doorloopen had. Hy geeft in deeze Verhandeling, die de Heer Boddaert nog met aanmerkingen verrykt heeft, een aaneengeschakeld verslag van zyne waarneemingen, op die uitgestrekte Reize, met betrekking tot het Gebergte, en de blyken der veranderingen, welken de Aardbol, vooral ten opzigte van Rusland, ondergaan heeft, 't welk hem grond verleent, tot het maaken van eene waarschynlyke onderstelling, ter verklaaringe van den oorsprong der Bergen, en de daarmede verknogte verandering van onzen Aardkloot. - Zie hier zyne Schetze eener onderstellinge, welke, naar zyn gevoelen, dienen kan, om den tegenwoordigen toestand van de oppervlakte der Landen te verklaaren. ‘Verondersteld zynde, dat de hoge Bergen van GranietsteenGa naar voetnoot(*), van oudsher, Eilanden gemaakt hebben, op de oppervlakte der Wateren, en dat de ontbinding van den Granietsteen de eerste hoopen van quartsagtig en spathagtig Zand en Slib met Mica, uit welke het grove zand (grais) en de Schisten der oude Schakels bestaen, uitgeleverd heeft: dan moest de Zee de ligte brandbaare en yzeragtige Stoffen, die door de ontbinding van zo veele Dieren en Planten, met welke zy bevolkt is, voortgebragt zyn, en de overblyfzelen van die Lighaa- | |
[pagina 485]
| |
men zelve, na de oevers brengen, en aldaar, deze beginzelen in de laagen, die zich op den Granietsteen formeerden, indruppende, die hoopen van Pyriten of Kiezen maken, die de Vuurplaatzen van de oude brandende Bergen zyn, die men eindelyk de eene na de andere zag uitbarsten, op verscheiden plaatzen van den Aardbol. Deze oude Vuurbergen, waarvan zeer veele Eeuwen zelfs tot de minste blyken uitgewischt hebben, wierpen de laagen door elkander, die reeds door den tyd hard geworden waren, onder welke zy uitbarstten, en veranderden op verscheiden wyzen de Stoffen dezer Bedding; het zy dat zy, door de kragt van hun Vuur dezelven deeden smelten, of tot kalk branden; en dus de eerste Bergen van den Schistband voortbragten, die ten deele met de Kley- en Zandbedden van de vlakten overeenkomt; zo wel als de Kalkbergen, die eene vaste Rotz maaken, en meest zonder blyk van versteeningen zyn. Toen wierden ten deele die Holen, Spleeten en Scheuren, naar verscheiden rigtingen, in beddingen of laagen voortgebragt, die in volgende Eeuwen door de indrupping van Quartz, Spath, vette Aarde (glaises), mineraalen, brandbaare stoffen enz. vervuld wierden, die wy thans onder den naam van klompen Aders of Gangarten bewerken. Deze uitwerkingen der Vuurbergen hebben op verscheiden plaatzen aangehouden tot op onzen tyd, vooral in de nabuurschap en den grond der Zee. Door hen zag men nieuwe Eilanden uit den grond van den Oceaan ryzen; deze hebben waarschynelyk die groote en verheven Kalkaartige Bergen in Europa doen ryzen, die voorheen misschien Coraal-Rotzen en Schulpbanken geweest zyn, (gelyk men nog hedendaagsch in de Zeeën vindt,) die deeze voortbrengzelen begunstigen, en alwaar de Kleyagtige grond altyd overvloedig moet zyn in Kies. Door dezen Kalkgrond en Kleyagtig bezinkzel, dat zich door zyn zwaarte na beneden begaf, vermeerderde de grond der Zee; de Kalkbeddingen stapelden zich opeen tot verscheiden hoogten, die verschillend waren, naar de verschillende soorten, die dezelve uitmaakten, en volgens de plaatzen, die best geschikt waren, tot voortbrenging van de eene en andere zoort van die levende Wezens, of volgens den loop der Stroomen, die zekere soorten naar de Kusten medesleepten en overbragten, gelyk wy het aan | |
[pagina 486]
| |
alle Kusten zien. De Golven bragten altoos de ligtste Stoffen naar de Landen. Van de andere zyde vermeerderden de Aardens, die op de Bergen voortgebragt werden, (zo door de ontbinding van den Graniet- en andere Steenen, als door het vergaan der Dieren en Planten, benevens de stukken der Rotzen, die door de Beeken en Stroomen medegesleept wierden,) de Kusten, en zetten dus allengskens de Paalen der Zee verder, en de Zee wierd dikwils genoodzaakt te wyken, wanneer de een of andere Vuurberg de laage Landen der Kusten deed ryzen. Maar deze vermindering der Zee, gevoegd by de waarschynelyke verteering der Wateren, zou nog niet konnen voldoen, geduurende millioenen van Jaaren, om die Horizontaale Zeebeddingen, die wy in onze ver van de Zee gelegen Heuvelen, zo vol van versteeningen bewonderen, droog te laaten, en om aan ons vast Land die uitgestrektheid te geeven. Het moest dan gebeuren, na dat eene groote uitgestrektheid Lands, aan den voet der oude Schakels, reeds sterk met Dieren bevolkt, en met Bosschen vervuld was, dat de Aardbol eenige schuddingen kreeg, die door geweldige uitbraaken, in den grond der Zee, de golven zo konden opheffen en jaagen, dat zy met geweld een groot gedeelte van den bewoonden Aardbol overstroomden, ja zelf hoog verheeven Bergen; en door het agterlaaten van stoffen, die in die bruisschende golven gemengd waren, het vaste Land vermeerderden, en misschien ter zelver tyd in het innerlyke van den Aardbol ontzaggelyke holen maakten, die een gedeelte van den Oceaan konden inzwelgen, en het waterpas byna zo laag brengen, als het naderhand in de Eeuw der geschiedenissen van de Menschen gevonden is.’ Deeze vooronderstelling, naar welke de Bergen van den eersten rang, uit Graniet bestaande, met de Aarde geschapen, doch die van den tweeden en derden rang ontstaan zyn, uit Onderzeesche Vuurbraaken vereenigd met geweldige Overstroomingen van WaterGa naar voetnoot(*) ontheft | |
[pagina 487]
| |
de Hoogleeraar Pallas vervolgens van alle verdenking van onwaarschynlykheid; met aantooninge, dat laatere verschynzels van die natuur, hoewel in eene mindere maate, daar aan beantwoorden; terwyl hy tevens doet zien, dat men langs deezen weg eene schynbaare reden vindt, ter verklaaringe of ophelderinge van verscheiden byzonderheden nopens de tegenwoordige gesteldheid van onzen Aard- en Waterbol, byzonder wegens de rigting | |
[pagina 488]
| |
en strekking der Bergen en Kusten in verschillende Gewesten. - Wyders merkt hy ten besluite nog aan, dat Europa en de laage Landen van Asie, zints die ontzachlyke omwenteling, van welke meest alle de oude Volkeren van Asie, de Chaldeen, Persen, Indiaanen, Tybetaanen en Chineezen, geheugen draagen, en derzelver tydstip, op weinige jaaren na, gelyk stellen met dat van den Zondvloed van Mozes, aanmerkelyke veranderingen ondergaan hebben, door andere overstroomingen, die dan eens veroorzaakt zyn, door dergelyke uitbarstingen in de Zee; dan eens door schielyke uitgietingen van groote Binnenlandsche Zeën, gelyk misschien die, welke men thans de Middellandsche Zee noemt, en de Zwarte ZeeGa naar voetnoot(*), die ter zelver tyd groote slibberige Vlak- | |
[pagina 489]
| |
tens droog lieten; dan eens eindelyk door inbreuken der Zee en overstroomingen van laage Landen: om niet te spreeken van die kleine brandende Bergen, welken niet zeer diep zyn, en van de uitwerkzelen der stroomende Rivieren, en Aardbeevingen, de vlakwording veroorzaakt door Winden, Wateren, groeijing enz.; waarvan men genoegzaame Verhandelingen vind in bekende Werken; des hy 't niet noodig agte hier over uit te weiden. |
|